Klimaatakkoord, Sectortafels en democratie

DINSDAG 26 JUNI 2018. In het regeerakkoord van 2017 is een Klimaatakkoord aangekondigd om de uitstoot van broeikasgassen met 49% te beperken in 2030. Het kabinet heeft op 23 februari 2018 de kabinetsinzet voor een (nationaal) Klimaatakkoord bekendgemaakt. Die inzet bestaat bijvoorbeeld uit de instelling van vijf sectortafels: industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit, elektriciteit, landbouw en landgebruik. En uit de benoeming van de sectortafel voorzitters. Vervolgens zijn anderen per sectortafel begonnen met het voeren van besprekingen over de inhoud van het Klimaatakkoord.

Wie zijn die anderen? Die anderen zijn bedrijfsleven, maatschappelijke partijen en mede overheden. In de sectortafel gebouwde omgeving zijn dat volgens de bekendmaking van 23 februari onder andere de vereniging van woningcorporaties (Aedes), de vereniging van bouw- en infrabedrijven (Bouwend Nederland), Vereniging Eigen Huis, de Woonbond, de energiebedrijven, FNV, natuur- en milieuorganisaties, een beleggersvereniging, de belangenorganisatie voor installatiebedrijven UNETO-VNI, Interprovinciaal Overleg (IPO), Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Wie heeft hen gekozen? Volgens de bekendmaking van 23 februari heeft de voorzitter van de sectortafel de deelnemers van zijn tafel gekozen, in afstemming met de verantwoordelijke ministers.

Welke rol hebben kabinet en parlement bij de inhoud van het Klimaatakkoord? Volgens een Kamerbrief (een brief van minister Wiebes aan de Tweede Kamer) van dezelfde dag hebben de verantwoordelijke ministers ”kaders” opgesteld voor de uitkomsten van de besprekingen aan de sectortafels, waaronder kostenefficiëntie, concreetheid, volledigheid, toekomstgerichtheid en doorrekenbaarheid. Daarnaast hebben die ministers per sectortafel ”beoogde resultaten” opgesteld. Voor gebouwde omgeving zijn dat bijvoorbeeld dat Nederland in 2050 aardgasvrij is en dat voor het einde van het huidige kabinet 30.000 tot 50.000 woning aardgasvrij (ready) zijn gemaakt. In de Kamerbrief staat ook dat de verantwoordelijke ministers aan het parlement verantwoording zullen afleggen over hun rol als regisseur van het akkoord en over hun rol als één van de partijen in het akkoord.

Bekendmaking 23 februari 2018: https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2018/02/23/kabinet-geeft-startschot-voor-klimaatakkoord

Onder de tabel met samenstelling sectortafels staat: De voorzitters van de sectortafels hebben, in afstemming met de verantwoordelijk bewindspersonen, de sectortafels samengesteld op basis van de criteria zoals geformuleerd in de TK-brief van 23 februari jl. Aan de tafels nemen partijen deel die een concrete bijdrage leveren aan de transitie binnen de sector, kennis over de sector inbrengen en met mandaat afspraken kunnen maken.

Kamerbrief van 23 februari 2018 (32813 no 163):

p 2 Dat alles stelt eisen aan de manier waarop we aan dit Klimaatakkoord beginnen. Zo moeten we de kosten van de transitie hanteerbaar houden, iedere partij blijven aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid, tegelijkertijd een scherp oog houden voor het internationale speelveld en voor ongewenste verplaatsingseffecten, en consequent denken in samenhang tussen sectoren. Alleen dan kunnen we slagen. Het kabinet heeft de kaders hiertoe in deze brief uitgewerkt. Hieronder stelt het kabinet een aantal kaders voor, om de kans op een kwantitatief bevredigende en tegelijkertijd maatschappelijk geaccepteerde uitkomst maximaal te maken. 1.Sturen op één centraal doel 2.Kostenefficiëntie moet leidend zijn bij keuzes ( p 4) 3.Het Regeerakkoord is uitgangspunt (p 4) 4.Maatregelpakketten zijn toekomstgericht (p 5) 5.Afspraken zijn concreet en volledig (p 5) 6.Integrale aanpak is nodig (p 6) 7.Het akkoord dient het publieke belang (p 6) 8.Afspraken zijn doorrekenbaar (p 7)

Dezelfde Kamerbrief p 9 Betrokkenheid parlement:

Het kabinet streeft naar een Klimaatakkoord dat breed maatschappelijk en politiek draagvlak geniet. Dat draagvlak is onontbeerlijk om de ambitieuze opgave voor 2030 en daarna te realiseren. Het kabinet zal daarbij zowel over de rol als regisseur van het akkoord, alsook over de rol als één van de partijen in het akkoord, verantwoording aan uw Kamer afleggen. Immers, het doel dat met het Klimaatakkoord moet worden gerealiseerd is een politieke doelstelling van het kabinet en de wijze waarop overheidsinstrumenten en -middelen zullen worden ingezet moet aan een democratische toets onderworpen worden. Daarom bespreek ik graag binnenkort de inzet van het kabinet voor het Klimaatakkoord met u, zal ik uw Kamer vervolgens in de zomer over afspraken op hoofdlijnen informeren en voor eind 2018 over de programma’s van het akkoord.

Dezelfde Kamerbrief p 10 Bijlage kabinetsinzet per sector:

Gebouwde omgeving. Beoogde resultaten. Afspraken om 30.000–50.000 woningen aardgasvrij of aardgasvrij ready te maken voor het einde van de kabinetsperiode .Afspraken om tijdige opschaling en kostenreductie te realiseren bij het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Afspraken over de benodigde infrastructuur om de warmtetransitie in de gebouwde omgeving te ondersteunen. Afspraken over de invulling van de regionale en de gemeentelijke regierol om richting 2050 te komen tot een aardgasvrije gebouwde omgeving.

Inspreekrecht in Zuid-Holland en Gelderland vergeleken

VRIJDAG 22 JUNI 2018. In deze bijdrage staat het inspreken bij een Statencommissie centraal: de mogelijkheid van burgers en andere toehoorders om het woord te voeren op een vergadering van een Statencommissie. Daarover is een regeling opgenomen in het reglement van orde van provinciale staten. Ik vergelijk de regelingen van Zuid-Holland en Gelderland.

Politieke verhoudingen Gelderland heeft 55 Statenleden: VVD (9), CDA (9), D66 (7), SP (6), PvdA (6), PVV (4), ChristenUnie (3), GroenLinks (3), Partij voor de Dieren (2), 50PLUS (1) en Groep Poortinga (1). Ook Zuid-Holland heeft er 55: VVD (10), PVV (7), D66 (7), CDA (6), SGP-ChristenUnie (6), PvdA (5), SP (5), GroenLinks (3), , 50PLUS (2) en Partij voor de Dieren (2), Groep Ellen Verkoelen (1) en Groep Leefbaar Zuid-Holland (1).

Statencommissies. Statencommissies worden op grond van de Provinciewet ingesteld door provinciale staten. Zij bereiden de besluitvorming van provinciale staten voor. Voorzitter is altijd een Statenlid; ook de meeste commissieleden zijn Statenleden; gedeputeerden en commissaris mogen geen lid zijn (1). Meestal wordt er eens per maand vergaderd. Voorbeeld van een Zuid-Hollandse Statencommissie is Verkeer en Milieu. Voorbeeld van een Gelderse Statencommissie is Ruimtelijke Ordening, Landelijk Gebied en Wonen.

Reglement van orde Provinciale Staten stellen op grond van de Provinciewet een reglement van orde vast voor de vergaderingen van onder andere de Statencommissies (2).

De overeenkomsten In zowel de Zuid-Hollandse als de Gelderse regeling is het inspreken een recht. In beide regelingen is er geen recht om in te spreken over benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen. Elke inspreker krijgt 5 minuten, tenzij er meer dan zes sprekers zijn; in dat geval is de totale spreektijd nooit langer dan een half uur en daartoe wordt de individuele spreektijd evenredig ingekort (3).

De grote verschillen In Zuid-Holland is er alleen inspreekrecht over agendapunten; in Gelderland is er ook inspreekrecht over andere onderwerpen, mits ze tot het werkterrein van de Statencommissie behoren. In Zuid-Holland is er ook geen inspreekrecht over regeling van werkzaamheden, vaststelling van besluiten en verslagen en onderwerpen die achter gesloten deuren worden behandeld; in Gelderland is dat er wel. In Zuid-Holland beslist de voorzitter van de Statencommissie over het moment van inspreken; in Gelderland beslist de inspreker daar zelf over, tenminste als hij wil inspreken over een agendapunt (3).

De kleine verschillen In zowel Zuid-Holland als Gelderland is er geen inspreekrecht over besluiten waartegen een gerechtelijke procedure loopt. In Zuid-Holland ook niet over besluiten waartegen een gerechtelijke procedure heeft gelopen en waartegen bezwaar loopt of heeft gelopen. In zowel Zuid-Holland als Gelderland is er geen inspreekrecht over een gedraging waarover nog een officiële klacht kan worden ingediend; in Gelderland evenmin als zo’n klacht ooit kon worden ingediend (3).

Conclusie Gelderland heeft volgens het reglement van orde per saldo een ruimer inspreekrecht in vergaderingen van Statencommissies dan Zuid-Holland.

NOTEN

1: Artikel 80 Provinciewet luidt (gedeeltelijk): Provinciale staten kunnen statencommissies instellen die besluitvorming van provinciale staten kunnen voorbereiden en met gedeputeerde staten of de commissaris kunnen overleggen. Zij regelen daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop de leden van provinciale staten inzage hebben in stukken waaromtrent door de commissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang. De commissaris en de gedeputeerden zijn geen lid van een statencommissie. Bij de samenstelling van een statencommissie zorgen provinciale staten, voor zover het de benoeming betreft van leden van provinciale staten, voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen. Een lid van provinciale staten is voorzitter van een statencommissie. Zie ook De commissies van de provincie Zuid-Holland

2:Artikel 16 Provinciewet luidt: Provinciale staten stellen een reglement van orde voor hun vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

3: Gelderland Reglement van Orde Provinciale Staten van Gelderland 2017. Hoofdstuk 8 De statencommissies. Artikel 52. Spreekrecht burgers. Lid 1. In iedere vergadering hebben burgers het recht de commissie toe te spreken. Lid 2. Een burger die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit uiterlijk om 12.00 uur op de maandag onmiddellijk voorafgaand aan de vergadering bij de griffier. Hij vermeldt daarbij zijn naam, contactgegevens en het onderwerp, waarover hij het woord wil voeren. Lid 3. Een burger kan niet het woord voeren over: a. een besluit van het provinciebestuur waartegen een gerechtelijke procedure loopt; b. benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen; c. een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend; d. onderwerpen die niet tot het werkterrein van de commissie behoren. Lid 4. De spreektijd bedraagt voor alle sprekers tezamen maximaal dertig minuten. Lid 5. Elke spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De commissievoorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De commissievoorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd. Lid 6. Indien een burger het woord wil voeren over een geagendeerd onderwerp, kan hij dit naar eigen keuze doen bij de aanvang van de vergadering of op het moment van behandeling van het onderwerp. Lid 7. De spreker voert het woord nadat de commissievoorzitter hem dit heeft verleend. De commissievoorzitter of een lid kan een voorstel doen voor de behandeling van de door een burger geleverde inbreng.

Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten van Zuid-Holland, e.a. (2017) Titel III Commissies uit Provinciale Staten. Artikel 79 Spreekrecht voor derden. Lid 1. De commissievoorzitter stelt toehoorders bij een vergadering van een Statencommissie op hun verzoek in de gelegenheid A tijdens de vergadering het woord te voeren over een onderwerp dat op de agenda staat. Lid 2. Spreekrecht als bedoeld in het eerste lid wordt niet verleend ten behoeve van: a. een besluit van het Provinciebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan; b. benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen; c. een gedraging waarover een klacht als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden ingediend; d. de volgende (eventueel) op de agenda geplaatste agendapunten: regeling van werkzaamheden; de vaststelling van besluitenlijsten en verslagen en dergelijke, voor zover niet betrekking hebbend op een weergave van wat door of namens de inspreker zelf is gezegd. e. onderwerpen die door de commissie achter gesloten deuren worden behandeld. Lid 3. Toehoorders die tijdens een commissievergadering het woord willen voeren, dienen daartoe uiterlijk achtenveertig uur voor aanvang van de desbetreffende vergadering een verzoek in te dienen bij de commissiegriffier van de Statencommissie, zulks onder vermelding van het agendapunt waarover men het woord wenst te voeren. Lid 4. Indien men het woord wenst te voeren over een onderwerp dat minder dan achtenveertig uur voor aanvang van een vergadering op de agenda van die vergadering is geplaatst, dient het in het derde lid bedoelde verzoek te worden gedaan terstond nadat men van de agendering van het betreffende agendapunt kennis heeft gekregen, doch uiterlijk op het moment waarop de vergadering wordt geopend. Lid 4 (?). Degene die het woord wenst te voeren krijgt daartoe de gelegenheid in de vergadering op voorstel van de voorzitter: a. tijdens de procedurevergadering; b. bij aanvang van alle bespreekpunten; of c. bij aanvang van het bespreekpunt waarover men het woord wil voeren. Lid 5 (?). Voor elk van de toehoorders die in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren, geldt een spreektijd van ten hoogste 5 minuten per agendapunt, met dien verstande dat de totale spreektijd voor toehoorders per vergadering niet meer dan 30 minuten bedraagt. Indien er meer toehoorders het woord wensen te voeren dan de maximale spreektijden toestaan, wordt de maximale spreektijd evenredig over de sprekers verdeeld. Lid 5 (?). De commissievoorzitter kan in bijzondere gevallen afwijking van het bepaalde in dit artikel toestaan.

Wetenschappelijke instituten politieke partijen

DINSDAG 19 JUNI 2018. In de krant staat een artikel over de afnemende invloed die de wetenschappelijke bureaus van politieke partijen hebben binnen hun partij, zoals die van CDA en PvdA. Wat staat er in de statuten van coalitiepartij CDA en oppositiepartij PvdA over hun ”denktanks”? Het wetenschappelijk bureau van de PvdA is de Wiarda Beckman Stichting. Statuten en reglement van deze stichting moeten de goedkeuring hebben van het partijbestuur. Het wetenschappelijk instituut van het CDA moet een rechtspersoon zijn (bijvoorbeeld een stichting). De voorzitter wordt benoemd door het partijcongres (met een voordracht door het instituut). De partij zorgt voor de financiële ondersteuning van het instituut.

PvdA Statuten 2017 zie: www.pvda.nl/bibliotheek/publicaties/statuten-en-reglementen

en in het bijzonder:

Artikel 19 lid 2.

Artikel 19 lid 5.

CDA Statuten zie: https://www.cda.nl/afdelingennet/bestuurszaken/reglementen-en-procedures/

en in het bijzonder:

Artikel 50 lid 1.

Artikel 52 lid 1.

Artikel 56.

Artikel 55.

Sociaal rechercheurs in de Participatiewet

MAANDAG 18 JUNI 2018. In de krant van afgelopen zaterdag staat een lang artikel over de opsporing van (vermoede) bijstandsfraude, zoals een bijstandsgerechtigde die samenwoont maar daarover de gemeente niet heeft ingelicht. Gemeentelijke sociale diensten zetten daarbij tal van middelen in, zoals huiszoekingen, buurtonderzoeken en verhoren, maar ook bijvoorbeeld auto-achtervolgingen, gluuroperaties en verborgen camera’s. Bij de inzet van die middelen spelen sociaal rechercheurs een belangrijke rol. De rechten en plichten van mensen met een bijstandsuitkering zijn geregeld in de Participatiewet en de daarop gebaseerde regelingen. Wat is er in de Participatiewet geregeld over deze sociaal rechercheurs? Daarin (of in een daarop gebaseerde regeling) is alleen geregeld dat het college van burgemeester en wethouders de ambtenaren aanwijst die zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet. Sociaal rechercheurs zijn dus gemeentelijke ambtenaren.

Artikel 76a van de Participatiewet luidt: Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

Wetsvoorstel nieuw kiesstelsel Assemblée nationale Frankrijk

JEUDI LE 14 JUIN 2018. De Franse regering heeft half mei een wetsvoorstel ingediend voor de invoering van een kiesstelsel met beperkte evenredige vertegenwoordiging in de Assemblée nationale. Nu geldt daarvoor een ander kiesstelsel (1). Het wetsvoorstel maakt deel uit van bredere staatsrechtelijke hervormingen, réforme des institutions. Hieronder bespreek ik de voorgestelde wijzigingen van het kiesstelsel en welke parlementaire steun nodig is om ze aan te nemen.

Parlement Het Franse parlement zetelt in Parijs. Het bestaat uit twee kamers: Assemblée nationale en Sénat (3). Voor wetswijzigingen via het parlement is altijd steun nodig van de Assemblée nationale, maar niet altijd van de Sénat. In de Assemblée nationale bezit de grootste regeringspartij La République En Marche (LREM) meer dan de helft van het aantal zetels. Wetsvoorstellen van de regering zullen hier dus in beginsel op voldoende steun kunnen rekenen. In de Sénat is LREM een kleine partij, terwijl oppositiepartij Les Républicains hier met afstand de grootste is; het is afwachten of en in hoeverre wetsvoorstellen van de regering ook hier op voldoende steun kunnen rekenen (4).

Bestaande stelsel Assemblée nationale In de Franse Grondwet is geregeld (5) dat de burgers de kiezers zijn van de députés: het zijn dus rechtstreekse verkiezingen. In de Franse Kieswet is geregeld (6) dat voor de verkiezing van de députés heel Frankrijk verdeeld is over honderden kiesdistricten, circonscriptions. Voor die verkiezing geldt dus een districtenstelsel. In elk kiesdistrict wordt slechts één député gekozen. De burgers in een district zijn de kiezers. In de Franse Kieswet is verder geregeld (7) dat de député in zijn kiesdistrict wordt gekozen door middel van een meerderheidsstelsel, scrutin majoritaire: gekozen is de député die de meerderheid van de stemmen heeft gekregen. Soms is er al een winnaar na één verkiezingsronde; in andere gevallen is een tweede ronde nodig. Voor een overwinning in de eerste ronde moet de kandidaat in elk geval 50% van de stemmen halen (de absolute meerderheid). Als dat niet lukt en een tweede ronde nodig is, hoeft de winnaar in de tweede ronde slechts de meeste stemmen te halen (de relatieve meerderheid).

Voorgestelde wijzigingen kiesstelsel Heel Frankrijk blijft verdeeld over honderden kiesdistricten die een departement of een gedeelte daarvan beslaan. Echter: daaraan wordt straks een stelsel van evenredige vertegenwoordiging toegevoegd. Daardoor komt er een gemengd kiesstelsel. Er worden net als nu verkiezingen in elk kiesdistrict gehouden; een kandidaat stelt zich net als nu verkiesbaar in een bepaald kiesdistrict; de burgers in dat district kunnen hun stem uitbrengen op een van de kandidaten in hun kiesdistrict; in elk kiesdistrict wordt net als nu één kandidaat via het meerderheidsstelsel afgevaardigd naar de Assemblée nationale. Daaraan wordt straks een stelsel van evenredige vertegenwoordiging toegevoegd op nationaal niveau, circonscription unique; een kandidaat stelt zich verkiesbaar in het hele land door op een nationale lijst te staan; in heel Frankrijk kunnen de burgers hun stem uitbrengen op dezelfde kandidatenlijsten; hoe meer stemmen een lijst krijgt, hoe meer kandidaten op die lijst worden afgevaardigd als député naar de Assemblée nationale. De burger krijgt straks dus twee stemmen: een stem voor een kandidaat uit zijn (departementaal) district en een stem voor een nationale lijst met kandidaten. Hij brengt beide stemmen uit op dezelfde dag. De Assemblée nationale bestaat straks dus uit députés die zijn gekozen in departementale kiesdistricten via een meerderheidsstelsel en députés die zijn gekozen op een nationale lijst via evenredige vertegenwoordiging, respectievelijk 85% en 15% van de in totaal 404 députés (8).

Geen voorkeursstem De burger brengt zijn tweede stem uit op een nationale lijst. Op die lijst staan de kandidaten van eenzelfde politieke partij of van politieke partijen die met elkaar één lijst zijn aangegaan. De burger stemt op een lijst. Hij kan dus geen voorkeursstem uitbrengen, bijvoorbeeld door op een kandidaat op de lijst te stemmen. De volgorde op de lijst bepaalt welke kandidaten député worden: als een lijst genoeg stemmen krijgt voor tien zetels, dan worden de eerste tien kandidaten op de lijst député (9).

Kiesdrempel Er zijn 61 zetels te verdelen over de nationale lijsten. Een lijst heeft dus iets minder dan 2% van de stemmen nodig voor een député. Echter: er geldt een kiesdrempel van 5%. Een lijst heeft dus 5% van de stemmen nodig om députés in de Assemblée nationale te krijgen. Een lijst die minder stemmen krijgt, krijgt geen enkele député (10).

Man/vrouw Een lijst moet afwisselend uit mannen en vrouwen bestaan (11).

Parlementaire steun nodig voor wetsvoorstel Voor invoering van het voorgestelde gemengd kiesstelsel van de Assemblée nationale is – als het erop aankomt – uiteindelijk alleen steun nodig van de Assemblée nationale. Het zijn namelijk wetswijzigingen met de status van loi ordinaire. Daarvoor is op grond van de Franse Grondwet niet per se steun nodig van de Sénat (12).

NOTEN

Onderstaande wetsbepalingen zijn afkomstig van DILA. Code electoral 31.03.2018 https://www.legifrance.gouv.fr/affichCode.do?cidTexte=LEGITEXT000006070239. Constitution 06.03.2017 https://www.legifrance.gouv.fr/Droit-francais/Constitution. Onderstaande wetsvoorstellen met officiële toelichting zijn afkomstig van de officiële site van de Assemblée nationale.

1: zie over het bestaande kiesstelsel mijn bijdrage Wijziging kiesstelsel Franse parlement: deel I

3: artikel 24 Constitution luidt gedeeltelijk: Le Parlement vote la loi. Il contrôle l’action du Gouvernement. Il évalue les politiques publiques. Il comprend l’Assemblée nationale et le Sénat.

4: dagblad Le Figaro, 5 april 2018

5: Artikel 24 Constitution: Les députés à l’Assemblée nationale, dont le nombre ne peut excéder cinq cent soixante-dix-sept, sont élus au suffrage direct.

6: Artikel L 124 Code électoral: Le vote a lieu par circonscription. Artikel L 125 Code électoral (gedeeltelijk): Les circonscriptions sont déterminées conformément aux tableaux n° 1 pour les départements.

7: Artikel L 123 Code électoral: Les députés sont élus au scrutin uninominal majoritaire à deux tours. Artikel 126 Code électoral (gedeeltelijk): Nul n’est élu au premier tour de scrutin s’il n’a réuni :1° La majorité absolue des suffrages exprimés; 2° Un nombre de suffrages égal au quart du nombre des électeurs inscrits. Au deuxième tour la majorité relative suffit.

8: N° 976 ASSEMBLÉE NATIONALE CONSTITUTION DU 4 OCTOBRE 1958 QUINZIÈME LÉGISLATURE Enregistré à la Présidence de l’Assemblée nationale le 23 mai 2018. PROJET DE LOI pour une démocratie plus représentative, responsable et efficace, CHAPITRE IER Réforme de l’élection des députés, 1er Article, luidt (gedeeltelijk). « III. – Dans une circonscription unique, soixante et un députés sont élus au scrutin de liste à la représentation proportionnelle. Le scrutin a lieu le jour du premier tour de scrutin mentionné au I. ».

Het totale aantal députés wordt in de wetsvoorstellen met 30% verlaagd, van 577 nu tot 404 straks, zie daarover mijn bijdrage Wetsvoorstel verlaging aantal leden Franse parlement

9: N° 976 ASSEMBLÉE NATIONALE CONSTITUTION DU 4 OCTOBRE 1958 QUINZIÈME LÉGISLATURE Enregistré à la Présidence de l’Assemblée nationale le 23 mai 2018. PROJET DE LOI pour une démocratie plus représentative, responsable et efficace, CHAPITRE IER Réforme de l’élection des députés, 1er Article, luidt gedeeltelijk: Dans une circonscription unique, soixante et un députés sont élus au scrutin de liste à la représentation proportionnelle, sans panachage ni vote préférentiel. Le scrutin a lieu le jour du premier tour de scrutin mentionné au I. Dans les circonscriptions mentionnées au II et au III de l’article L. 123, les sièges sont attribués aux candidats d’après l’ordre de présentation sur chaque liste.

10: N° 976 ASSEMBLÉE NATIONALE CONSTITUTION DU 4 OCTOBRE 1958 QUINZIÈME LÉGISLATURE Enregistré à la Présidence de l’Assemblée nationale le 23 mai 2018. PROJET DE LOI pour une démocratie plus représentative, responsable et efficace, CHAPITRE IER Réforme de l’élection des députés, 1er Article, luidt gedeeltelijk: « Les listes qui n’ont pas obtenu au moins 5 % des suffrages exprimés ne sont pas admises à la répartition des sièges.

11: N° 976 ASSEMBLÉE NATIONALE CONSTITUTION DU 4 OCTOBRE 1958 QUINZIÈME LÉGISLATURE Enregistré à la Présidence de l’Assemblée nationale le 23 mai 2018. PROJET DE LOI pour une démocratie plus représentative, responsable et efficace, CHAPITRE IER Réforme de l’élection des députés, Article 2, luidt gedeeltelijk: « La liste est composée alternativement d’un candidat de chaque sexe.

12: Artikel 46 is dan niet van toepassing. Article 45 Constitution wel, en dat luidt (gedeeltelijk): Tout projet ou proposition de loi est examiné successivement dans les deux Assemblées du Parlement en vue de l’adoption d’un texte identique. Lorsque, par suite d’un désaccord entre les deux Assemblées, le Premier ministre (a) la faculté de provoquer la réunion d’une commission mixte paritaire chargée de proposer un texte sur les dispositions restant en discussion. Si la commission mixte ne parvient pas à l’adoption d’un texte commun ou si ce texte n’est pas adopté, le Gouvernement peut demander à l’Assemblée nationale de statuer définitivement.

Motie op partijcongres ChristenUnie

WOENSDAG 13 JUNI 2018. Ik lees in de krant dat op het landelijke congres van coalitiepartij de ChristenUnie afgelopen zaterdag in Lunteren (Gelderland) een motie is aangenomen waarin staat dat de Tweede Kamerfractie zich moet verzetten tegen het kabinetsplan om de arbeidsvoorwaarden voor gehandicapten te beperken. Wie mag stemmen op het partijcongres? Wie mag een motie indienen? Op grond van de statuten mag elk individueel lid dat aanwezig is een stem uitbrengen. Voor een lidmaatschap komt iedereen vanaf 14 jaar in aanmerking. Afgevaardigden van lokale afdelingen hebben meer dan één stem; hoeveel stemmen een afgevaardigde heeft, is afhankelijk van de afdelingsgrootte. Op grond van het Reglement partijcongres kan een motie worden ingediend door een lokale afdeling, de jongerenorganisatie of door tien individuele leden gezamenlijk. Ik heb niet kunnen vinden wie de indiener was van de motie.

Zie: www.christenunie.nl/reglementen 

en in het bijzonder artikelen 17, 19 en 7 van de Statuten en artikelen 10 en 11 van het Partijcongresreglement

 

Machtiging, mandaat en Binnenland van Rhoon

DINSDAG 12 JUNI 2018. De provincie Zuid-Holland heeft met de gemeente Albrandswaard een overeenkomst gesloten over samenwerking bij de ontwikkeling en inrichting van het gebied Binnenland van Rhoon. Het gebied gaat de toegangspoort naar het Buijtenland van Rhoon worden. Het wordt een ”stadslandgoed” met een recreatief transferium en een doorgetrokken Groene Verbinding (dat is een fietsverbinding) (1). De overeenkomst is namens de provincie ondertekend door gedeputeerde Weber.

Bevoegdheden Het besluit om deze overeenkomst aan te gaan is bij de provincie genomen door (het college van) Gedeputeerde Staten (2). Dat is het besluit om de overeenkomst aan te gaan. Dat is iets anders dan het daadwerkelijk aangaan of sluiten van de overeenkomst. Dat gebeurt daarna door plaatsing van de handtekeningen. Gedeputeerde Staten is niet bevoegd om de overeenkomst aan te gaan. In de toelichting op zijn besluit schrijft het college van Gedeputeerde Staten dat daartoe uitsluitend de commissaris van de Koning bevoegd is. De toelichting verwijst hierbij naar artikel 176 van de Provinciewet (3).

Ondertekeningsbevoegdheid Artikel 176 lid 1 van de Provinciewet luidt: ”De commissaris vertegenwoordigt de provincie in en buiten rechte.” Het daadwerkelijk aangaan van een overeenkomst is een handeling waarbij de commissaris de provincie buiten rechte vertegenwoordigt. De vertegenwoordigingshandeling die de commissaris hier verricht, is het plaatsen van zijn handtekening. Die handtekening van de commissaris is de handeling waardoor de provincie de overeenkomst aangaat. Hij gaat de overeenkomst aan namens de provincie.

Machtiging Bij de overeenkomst die de provincie met de gemeente Albrandswaard is aangegaan, is het echter niet de handtekening van de commissaris die eronder staat. In plaats daarvan staat hier de handtekening van gedeputeerde Weber. Dat is hier geoorloofd, omdat de commissaris hem daartoe heeft gemachtigd (4).

Machtiging: eerste kanttekening Namens wie handelt de gedeputeerde bij de ondertekening van de overeenkomst? In de machtiging staat dat de commissaris de gedeputeerde machtigt om namens de provincie de overeenkomst te ondertekenen. Maar is dat wel helemaal juist? Enerzijds is juist dat het rechtsgevolg van de ondertekening door de gedeputeerde is dat de overeenkomst namens de provincie is aangegaan. De provincie is daardoor gebonden aan de overeenkomst. Anderzijds is niet juist dat de commissaris de gedeputeerde machtigt om namens de provincie te tekenen. De commissaris kan de gedeputeerde alleen maar machtigen om namens hem te ondertekenen. Mijn conclusie is dan ook dat de machtiging in zoverre onjuist is geformuleerd.

Machtiging: tweede kanttekening Desondanks is de provincie gebonden aan de overeenkomst. Heeft de eerste kanttekening van mij dan nog enig nut? Ja, ik denk het wel. De commissaris is hier namelijk een bestuursorgaan. De provincie is dat niet. De machtiging van de commissaris is daarom (ook) verlening van een mandaat. In de Algemene wet bestuursrecht is voor mandaat een wettelijke regeling neergelegd. Een mandaat is daarin de bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen (5). Prof.mr.S.E. Zijlstra zal het niet met mij eens zijn: volgens hem gaat het hier – bij vertegenwoordiging buiten rechte – niet om het nemen van besluiten maar om het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, en daarom juist niet (ook) om verlening van mandaat (6).

Gedeputeerde Weber is hier de gemandateerde; de commissaris is hier de mandaatgever. Een gedeputeerde (en trouwens ook de commissaris) werkt onder verantwoordelijkheid van het college van gedeputeerde staten, waarvan de commissaris weliswaar voorzitter maar niet de baas is. Een gemandateerde kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht instemming nodig hebben van degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt, als diegene niet de mandaatgever zelf is. Artikel 10:4 eerste lid van die wet luidt namelijk: ”Indien de gemandateerde niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever, behoeft de mandaatverlening de instemming van de gemandateerde en in het voorkomende geval van degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt.”

Het college van Gedeputeerde Staten lijkt die instemming hier te hebben gegeven aan gedeputeerde Weber. In de Toelichting op zijn besluit schrijft het college namelijk: ”GS machtigt gedeputeerde Weber om de bestuursovereenkomst te ondertekenen.” (7).

Machtiging: derde kanttekening Echter, in dit geval is de instemming van het college van Gedeputeerde Staten niet nodig. Hetzelfde artikel 10:4 maar dan het tweede lid van de wet luidt namelijk: ”Het eerste lid is niet van toepassing indien bij wettelijk voorschrift in de bevoegdheid tot de mandaatverlening is voorzien.” In zo’n wettelijk voorschrift is hier inderdaad voorzien. Dat is artikel 176 lid 2 van de Provinciewet. Dit artikel luidt namelijk: ”Lid 1. De commissaris vertegenwoordigt de provincie in en buiten rechte. Lid 2. De commissaris kan de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.”

NOTEN

1.Zie artikelen 1 en 3 en Bijlage 2 van Bestuursovereenkomst PZH Albrandswaard, vindplaats: https://www.zuid-holland.nl/@20773/bestuursovereenkomst/).

2.Zie onder nummer 1 van GS-voorstel – Bestuursovereenkomst Binnenland van Rhoon, vindplaats: https://www.zuid-holland.nl/@20773/bestuursovereenkomst/).

3.Zie onder Juridisch Kader van de Toelichting door het college, bij het GS-voorstel – Bestuursovereenkomst Binnenland van Rhoon, vindplaats: https://www.zuid-holland.nl/@20773/bestuursovereenkomst/).

4.Zie de machtiging, vindplaats: https://www.zuid-holland.nl/@20773/bestuursovereenkomst/).

5.Zie artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht: Onder mandaat wordt verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.

6.Zie S.E. Zijlstra, Bestuurlijk organisatierecht, Deventer: Kluwer, 2009, bladzijde 252

7.Zie onder Juridisch Kader van de Toelichting door het college, bij het GS-voorstel – Bestuursovereenkomst Binnenland van Rhoon, vindplaats: https://www.zuid-holland.nl/@20773/bestuursovereenkomst/).

Hoeveel wethouders zijn geoorloofd?

VRIJDAG 8 JUNI 2018. In de gemeente Rotterdam onderhandelen 6 raadsfracties over een nieuw college van (burgemeester en) wethouders. Zoals het er nu naar uitziet, gaan VVD, D66, GroenLinks en PvdA elk twee wethouders leveren terwijl CDA en CU-SGP elk een wethouder gaan leveren. In totaal dus tien wethouders. Staat er iets in de wet over het maximum- en minimumaantal wethouders? Op grond van de Gemeentewet is het minimumaantal 2 wethouders en is het maximumaantal afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente maar niet meer dan 9 wethouders. De gemeente Rotterdam heeft meer dan 600.000 inwoners en dus zou haar maximumaantal 9 wethouders zijn. Toch is een tiende wethouder in Rotterdam mogelijk: dat wordt namelijk een deeltijd wethouder, en dan is op grond van de Gemeentewet voor Rotterdam een tiende wethouder mogelijk. Zelfs een elfde wethouder is dan mogelijk, zolang het aantal officiële arbeidsuren voor de deeltijdwethouders niet te hoog zal zijn. Wat is het maximumaantal fulltime wethouders bij enkele andere gemeenten? Voor Dordrecht (118.000 inwoners) zijn dat er 8. Voor Tilburg (215.000 inwoners) 9. Voor Zutphen (47.000 inwoners) zijn dat er 6. Voor Harlingen (15.800 inwoners) zijn dat er 3. Voor Heerlen (86.000 inwoners) zijn dat er 7.

Artikel 36 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het aantal wethouders bedraagt ten hoogste twintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder dan twee wethouders zullen zijn. Lid 2 De raad kan besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Lid 3 Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking van het eerste lid, het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk zou hebben bedragen indien het tweede lid geen toepassing had gevonden. Lid 5. Bij de berekening van het maximale aantal wethouders, bedoeld in het eerste en het derde lid, wordt afgerond tot het dichtstbijgelegen gehele getal.

Artikel 8 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De raad bestaat uit:

9 leden in een gemeente beneden de 3 001 inwoners;

11 leden in een gemeente van 3 001- 6 000 inwoners;

13 leden in een gemeente van 6 001- 10 000 inwoners;

15 leden in een gemeente van 10 001- 15 000 inwoners;

17 leden in een gemeente van 15 001- 20 000 inwoners;

19 leden in een gemeente van 20 001- 25 000 inwoners;

21 leden in een gemeente van 25 001- 30 000 inwoners;

23 leden in een gemeente van 30 001- 35 000 inwoners;

25 leden in een gemeente van 35 001- 40 000 inwoners;

27 leden in een gemeente van 40 001- 45 000 inwoners;

29 leden in een gemeente van 45 001- 50 000 inwoners;

31 leden in een gemeente van 50 001- 60 000 inwoners;

33 leden in een gemeente van 60 001- 70 000 inwoners;

35 leden in een gemeente van 70 001- 80 000 inwoners;

37 leden in een gemeente van 80 001-100 000 inwoners;

39 leden in een gemeente van 100 001-200 000 inwoners;

45 leden in een gemeente boven de 200 000 inwoners.

Regels voor hondenpoep

WOENSDAG 6 JUNI 2018. Ik las onlangs in de krant dat uit CBS-onderzoek blijkt dat men in het hele land hondenpoep (op straten en stoepen bijvoorbeeld) als zeer overlastgevend ervaart. In Limburg en Noord-Nederland staat het zelfs op nummer 1. Hondenpoep kan tot boetes leiden. Maar in welke wet is geregeld dat honden niet op straat en op de stoep mogen poepen, althans niet zonder dat het onmiddellijk daarna wordt opgeruimd? Dat is niet geregeld in een landelijke wet. Het is geregeld in gemeentelijke verordeningen. Er zijn verschillende soorten gemeentelijke verordeningen; hondenpoep is geregeld in de algemene plaatselijke verordeningen (afgekort: APV’s). APV’s gaan over de ”huishouding” van de gemeente; ze worden op grond van de Gemeentewet vastgesteld door de gemeenteraad. Hun inhoud kan dus ook per gemeente verschillen. Dat is ook daadwerkelijk het geval met de APV’s van het Friese Harlingen en het Limburgse Heerlen. In Heerlen geldt de opruimplicht in beginsel voor elke openbare plaats; in Harlingen in beginsel alleen voor de openbare weg en voor openbare kinderspeelplaatsen, zandbakken en speelweides. Het lijkt erop dat in Harlingen (onbedoeld?) geen opruimplicht geldt voor stoepen. In Heerlen geldt de opruimplicht voor iedereen die de hond uitlaat; in Harlingen geldt de opruimplicht niet alleen voor de degene die de hond uitlaat, maar ook voor de eigenaar, houder en verzorger van de hond. In Heerlen is expliciet geregeld dat voor geleidehonden en sociale hulphonden een vrijstelling van de opruimplicht kan gelden; in Harlingen is dat niet gebeurd.

Artikel 147 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Gemeentelijke verordeningen worden door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. De overige bevoegdheden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, berusten bij de raad.

Artikel 108 Gemeentewet eerste lid luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 2:51 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Heerlen 2012 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. Lid 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, en niet in staat is om de uitwerpselen te verwijderen. Lid 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:58 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Harlingen 2015 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede degene die een hond onder zijn hoede heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. op de openbare weg; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide; c. op een andere door het college aangewezen plaats. Lid 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 1:1 van deze verordening luidt (gedeeltelijk): In deze verordening wordt verstaan onder weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

 

Verkiezing partijvoorzitter 50PLUS

DINSDAG 5 JUNI 2018. Sinds vorige week zaterdag heeft 50PLUS een nieuwe landelijke partijvoorzitter: Geert Dales. Het partijcongres heeft hem gekozen. Wie heeft toegang tot het partijcongres? Dat is geregeld in de statuten. Het partijcongres heet daarin Algemene Vergadering. Een Algemene Vergadering moet worden bijeengeroepen op een bepaalde plaats en een bepaald tijdstip. Elk lid dat minstens twee weken lid is, mag daar dan zijn stem uitbrengen, bijvoorbeeld over wie de nieuwe partijvoorzitter wordt. Een lid heeft één stem; geen enkel lid heeft er meer. Voor een lidmaatschap moet men 18PLUS (!) zijn en Nederlander of in Nederland wonen. In beginsel kan alleen iemand die al een jaar lid is zich kandidaat stellen voor het partijvoorzitterschap. Bovendien is op grond van het Huishoudelijk Reglement voor zo’n kandidatuur de expliciete steun nodig van tien leden of van de voordracht van het Hoofdbestuur.

Zie voor de statuten: https://50pluspartij.nl/statuten-2 (2016)

en in het bijzonder artikelen 8, 6, 7, 4.

Zie  voor het huishoudelijk reglement: https://50pluspartij.nl/huishoudelijk-regelement

en in het bijzonder artikelen 3.1 en 3.3.