Regionale woonvisie Haaglanden

Vrijdagen 16 en 23 maart 2018. In de Zuid-Hollandse statencommissie Ruimte en Leefomgeving van 7 maart j.l. zijn onder andere de regionale woonvisies van Goeree-Overflakkee en Drechtsteden besproken. Een half jaar eerder (oktober 2017) is de regionale woonvisie van Haaglanden besproken: ”Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 -2021” (1). De negen gemeenten die daaraan een bijdrage leverden, zien hun regio als ongedeelde woningmarkt. Het zijn Den Haag, Westland, Rijswijk, Wassenaar, Midden-Delfland, Zoetermeer, Delft, Pijnacker-Nootdorp en Leidschendam-Voorburg. In de komende zeven jaar groeit het aantal huishoudens in die regio met ongeveer 50.000. Om in de regionale behoefte te voorzien, moeten er ongeveer 45.000 woningen bij komen. Meer flats dan eengezinswoningen. Het merendeel zou al in 2021 moeten zijn gebouwd. Den Haag neemt de meeste woningbouw voor zijn rekening (19.000) terwijl Westland (8000), Zoetermeer (6000), Rijswijk (5000) en Delft (5000) een middenpositie innemen.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling In termen van ruimtelijk bestuursrecht gaat het hier om (voornemens voor) een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat is een stedelijke ontwikkeling die nieuw is. Wat stedelijke ontwikkeling is, is in de wet gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (2). Wat nieuwe stedelijke ontwikkeling is, is in uitspraken van de Raad van State gedefinieerd. Kort geformuleerd staat in deze rechterlijke uitspraken dat bij een stedelijke ontwikkeling die nieuw is sprake moet zijn van functiewijziging en/of ander ruimtelijk beslag (3).

(Regionale) woonvisie geen wettelijke plicht Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om een woonvisie te maken. Maar zonder woonvisie heeft een gemeente minder invloed op de woningcorporaties (4).

Ladder(s) voor duurzame verstedelijking De negen Haaglandse gemeenten zullen hun regionale woonvisie moeten gaan vertalen in bestemmingsplannen. Een wettelijke regeling – het Besluit ruimtelijke ordening – stelt allerhande eisen aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo moet een bestemmingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking; de gemeente moet in de toelichting op het bestemmingsplan duidelijk maken dat aan de ladder is voldaan (5). De provincie mag in een provinciale verordening regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (6). Zuid-Holland heeft dat gedaan. Dat is gebeurd in de Verordening ruimte 2014. Daarin is onder andere geregeld dat bestemmingsplannen moeten voldoen aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking en dat dit duidelijk moet worden uit de plantoelichting. De provinciale ladder lijkt op die uit de wettelijke regeling, maar er zijn verschillen (7).

Woningbouwbehoefte Zoals elke ladder hebben ook deze twee ladders meer treden. De eerste trede van de wettelijke regeling houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte (8). De eerste trede van de provinciale verordening houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd (9). Gemeenten moeten dat dus in de toelichting op hun bestemmingsplan duidelijk maken. In de (regionale) woonvisie staat dat er behoefte is aan 45.000 nieuwe woningen in de regio en dat dit is vanwege de groei van het aantal huishoudens. Uit de brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017 blijkt dat deze uitleg voldoet en dat hiermee is voldaan aan de eerste trede van de ladder, zie bladzijde 2. Dat is een belangrijke mededeling van gedeputeerde staten, want daardoor hoeven de (negen) gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen niet meer duidelijk te maken dat aan de eerste trede is voldaan; volstaan kan daarin worden volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie (10). Gedeputeerde staten hadden in hun brief bovendien kunnen mededelen dat ook aan andere treden van de ladder is voldaan; in dat geval hadden de gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen ook voor die andere treden kunnen volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie. Gedeputeerde staten hebben dat echter uitdrukkelijk niet gedaan, zie bladzijde 2.

Aanvaarding Gedeputeerde staten hebben blijkens hun brief van 26 september 2017 de regionale woonvisie en het bijbehorend woningbouwprogramma ”aanvaard”. Het al dan niet ”aanvaarden” of ”aannemen” van de regionale woonvisie door de provincie is een bevoegdheid die is opgenomen in de (provinciale) Verordening ruimte 2014 (11). Hoe het woord ”aanvaarding” hier moet worden uitgelegd, is niet helemaal duidelijk; ook de toelichting op de verordening maakt dat niet duidelijk (12).

Goedkeuring? Kan met ”aanvaarding” zijn bedoeld dat de provincie een goedkeuringsbevoegdheid heeft voor (regionale) woonvisies, zodat een woonvisie zonder die goedkeuring niet in werking kan treden? Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen besluiten (13) slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen (14), met andere woorden: er is een wettelijke basis nodig voor een goedkeuringsvereiste. De wettelijke basis van deze provinciale verordening is artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (15). Ik denk dat deze bepaling geen wettelijke basis vormt voor zo’n goedkeuringsvereiste (16) en dat daarom met ”aanvaarding” in de Verordening ruimte 2014 (17) geen goedkeuringsvereiste kan zijn bedoeld. Ik denk ook niet dat in deze bepaling een goedkeuringsvereiste is bedoeld. Bedoeld is slechts dat een ”aanvaarding” een of meer voorwaarden die wet en provinciale verordening aan de toelichting op de bestemmingsplannen stellen versoepelt. Uit de brief van 26 september 2017 van gedeputeerde staten blijkt dat slechts de eerste trede van de ladder is versoepeld.

Bevoegdheid gedeputeerde staten De al dan niet ”aanvaarding” van een regionale woonvisie is een bevoegdheid van gedeputeerde staten en niet van provinciale staten, omdat het hier gaat om een bevoegdheid uit de Wet ruimtelijke ordening (een medebewindswet) en de bevoegdheid evenmin in het Besluit ruimtelijke ordening (een regeling gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening) aan provinciale staten is toegekend (18).

Toch worden provinciale staten vooraf betrokken Provinciale staten hebben enkele jaren geleden uitgesproken dat ze vooraf betrokken willen worden bij het al dan niet ”aanvaarden” door gedeputeerde staten (19). Aan die wens wordt gehoor gegeven door bespreking van de brief van gedeputeerde staten in de statencommissie Ruimte en Leefomgeving, voordat hij wordt verzonden. Gedeputeerde staten wegen de opmerkingen van de commissie mee in hun verdere besluitvorming, bijvoorbeeld door aanpassing van de brief (20). De brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017, die over de regionale woonvisie van Haaglanden gaat, is in de statencommissie van 25 oktober 2017 besproken. Vanuit de commissie zijn geen kritische opmerkingen gemaakt (21). Gedeputeerde staten hadden dus geen reden om de brief aan te passen en hebben hem daarom (ongewijzigd) aan de contactpersoon voor de regio gestuurd, de Zoetermeerse wethouder Taco Kuiper.

NOTEN

(1)Haaglanden heeft de brief op 30.06.2017 aan de provincie gestuurd

(2)Artikel 1.1.1. lid 1 sub i Besluit ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Bro)

(3)Raad van State 31.08.2016 rechtsoverweging 32 (ECLI:NL:RVS:2016:2364)

(4)Artikel 42 en 44 Woningwet; artikel 39 Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting

(5)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(6)Artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Wro)

(7)Artikel 2.1.1 Verordening ruimte 2014

(8)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(9)Artikel 2.1.1 lid 1 sub a Verordening ruimte 2014

(10)Artikel 2.1.1 lid 2 Verordening ruimte 2014

(11)Zie artikel 2.2.1: GS kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen.

(12)Artikelsgewijze toelichting, bladzijde 40 e.v..

(13)Ik ga ervan uit dat een regionale woonvisie een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht

(14)Artikel 10:26 Algemene wet bestuursrecht

(15)Algemene toelichting, blz 37

(16)In artikel 4.1 lid 1 Wro staat (onder andere): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (en) omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing

(17)Artikel 2.2.1

(18)Artikel 147 juncto 105 Provinciewet; zie ook artikel 2.1.1 Verordening ruimte

(19)Aldus de officiële toelichting op agendapunt 5b van de vergadering van 25 oktober 2017 van de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving

(20)Zie de brief van gedeputeerde staten aan Provinciale Staten van Zuid-Holland, 13 februari 2018

(21)Officieel commissieverslag.

(Categorale) aanwijzing toezichthouders DCMR Milieudienst Rijnmond

Vrijdag 9 maart 2018. Krimpen aan den IJssel is een gemeente met ongeveer 30.000 inwoners in de Zuid-Hollandse Krimpenerwaard. Het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente mag toezichthouders aanwijzen. Toezichthouders zijn ambtenaren die toezicht houden op de naleving van een of meer bepaalde wetten, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. In deze wetten wordt de bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthouders gegeven aan het college van burgemeester en wethouders (1).

Toezicht houden De bevoegdheden van de toezichthouder zijn onder andere geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Hij of zij mag elke plaats betreden (uitgezonderd woningen) en daarbij zo nodig politiebijstand inschakelen (2); hij mag kopieën maken van zakelijke administraties en ze om die reden zo nodig meenemen (3); hij mag ook monsters van zaken nemen (4). Een ieder is verplicht om hem op zijn verzoek medewerking te verlenen (5).

Mandaat Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel hebben de bevoegdheid om de toezichthouders aan te wijzen eind 2017 gemandateerd aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond. Dat is gebeurd in een schriftelijk besluit: het Mandaatbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond (6). Ik noem het hieronder soms Mandaatbesluit. DCMR Milieudienst Rijnmond (hieronder: DCMR) is een samenwerkingsverband van de provincie Zuid-Holland en 15 Zuid-Hollandse gemeenten, waaronder Rotterdam, Brielle, Schiedam en Krimpen aan den IJssel. Mandaat is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het is de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen (7). De directeur van DCMR is dus bevoegd om in naam van het (bestuursorgaan) college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel het besluit te nemen om een toezichthouder aan te wijzen voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Zijn besluit geldt dan als een besluit van het college van burgemeester en wethouders (8). Dat blijkt ook uit de verplichte wijze van ondertekening van dat besluit zoals dat in het Mandaatbesluit is geregeld: ”Het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel. Namens deze: de directeur van DCMR Milieudienst Rijnmond” (9).

Ondermandaat? Mag de directeur van DCMR een andere medewerker van DCMR de bevoegdheid geven om het besluit namens het college van burgemeester en wethouders te nemen? Met andere woorden: mag de directeur ondermandaat verlenen aan die medewerker (al dan niet leidinggevende)? Ook dat is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht: ja, dat mag, indien en voor zover het college van burgemeester en wethouders dat heeft toegestaan (10). Wordt het toegestaan in het Mandaatbesluit? Nee, niet voor de aanwijzing van toezichthouders. Alleen de directeur mag dus die toezichthouders aanwijzen.

Categorale aanwijzing De DCMR heeft in juli 2017 besloten om alle ambtenaren die werken bij de afdeling Inspectie en Handhaving van de DCMR aan te wijzen als toezichthouder op de naleving van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming (11). Dat geldt meteen voor ambtenaren die er al werkten in juli 2017 maar gaat ook gelden voor andere ambtenaren zodra zij bij die afdeling komen werken. Dat besluit is genomen door de (plaatsvervangend) directeur van DCMR. Een categorale aanwijzing lijkt me juridisch geen probleem; ook de omstandigheid dat de plaatsvervangend directeur het aanwijzingsbesluit neemt, lijkt me dat niet.

Juridisch probleem? Waar ik wel een juridisch probleem zie, is in de tijd. Het categorale aanwijzingsbesluit van de (plaatsvervangend) directeur DCMR is op 4 juli 2017 genomen. Het toen geldende Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders is op 19 december 2017 ingetrokken; het college heeft toen namelijk het nieuwe Mandaatbesluit genomen en daarin alle oude Mandaatbesluiten ingetrokken (12). De categorale aanwijzing van de (plaatsvervangend) directeur DCMR moet zijn gebaseerd op een (geldig) mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders. Dat is niet het geval met de ambtenaren die na 19 december zijn gaan werken bij de afdeling Inspectie en Handhaving van de DCMR. De categorale aanwijzing is voor deze ambtenaren namelijk gebaseerd op het oude Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders, en dat gold toen niet meer. De (plaatsvervangend) directeur moet alle ambtenaren van na 19 december individueel aanwijzen als toezichthouder, en zo snel mogelijk een nieuw categoraal aanwijzingsbesluit nemen op basis van het nieuwe Mandaatbesluit.

NOTEN

1: artikel 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 5.1 en 5.10 Wabo juncto 18.1a Wet milieubeheer, artikel 5.1 en 5.10 Wabo juncto artikel 95 Wet bodembescherming

2: artikel 5.15 Algemene wet bestuursrecht

3: artikel 5.17 Algemene wet bestuursrecht

4: artikel 5.18 Algemene wet bestuursrecht

5: artikel 5.20 Algemene wet bestuursrecht

6: voluit: het Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017, zie met name artikel 1

7: artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht

8: artikel 10:2 Algemene wet bestuursrecht

9: artikel 6 Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017; zie ook artikel 10.10 Algemene wet bestuursrecht

10: artikel 10:9 Algemene wet bestuursrecht

11: Categoraal aanwijzingsbesluit toezichthouders DCMR Milieudienst Rijnmond juli 2017, 4 juli 2017

12: artikel 7 Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017.

Provinciale Staten van Zuid-Holland maakt halve ton vrij voor vangen zwerfkatten

Vrijdag 2 maart 2018. In de vergadering van Provinciale Staten van Zuid-Holland (1a) van 21 februari 2018 is een amendement ingediend om 50.000 euro te reserveren voor het vangen, neutraliseren (onvruchtbaar maken) en weer uitzetten van verwilderde katten en zwerfkatten. Doel is bescherming van de weidevogels.

Amendement en motie Een amendement is volgens het Reglement van Orde van Provinciale Staten een voorstel tot wijziging van een ontwerpbesluit dat naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen (1b). Het amendement voor het vangen, neutraliseren en weer uitzetten van verwilderde katten en zwerfkatten (Amendement 603) wijzigt het ontwerpbesluit Uitvoering Motie 725 Miljoenen voor Winst en Weidevogels. Dit ontwerpbesluit van gedeputeerde staten (1c) is genomen naar aanleiding van de Motie Miljoenen voor Winst en Weidevogels (Motie 725). Deze motie is op 28 juni 2017 ingediend door CDA Statenlid Paul Rijken en mede ondertekend door 6 andere fracties. Provinciale Staten hebben de motie op diezelfde dag aangenomen, met alleen de stem van PVV tegen. Volgens het Reglement van Orde is een motie een verklaring over een onderwerp waarmee een opdracht of oordeel wordt uitgesproken (2); in Motie 725 gaat het over beide. In deze motie wordt namelijk geoordeeld dat Provinciale Staten (onder voorwaarden) bereid zijn om extra middelen vanuit de bestaande groenbudgetten beschikbaar te stellen voor weidevogels en wordt gedeputeerde staten opdracht gegeven om daartoe concrete voorstellen te doen. In Uitvoering Motie 725 nemen gedeputeerde staten een ontwerpbesluit dat in principe 3,1 miljoen euro vanuit de bestaande groenbudgetten beschikbaar stelt voor weidevogels. In Amendement 603 wordt voorgesteld om dit zo te wijzigen dat 50.000 euro daarvan specifiek beschikbaar komt voor het vangen, neutraliseren en weer uitzetten van verwilderde katten en zwerfkatten. Iets minder dan 2% van het budget dus.

Amendement en agenda Een amendement kan worden ingediend over elk voorstel dat aan de orde is en aan de leden van Provinciale Staten is bekendgemaakt (3a). Ontwerpbesluit Uitvoering Motie 725 is een voorstel dat aan de orde en bekendgemaakt was, want het stond als bespreekstuk op de agenda van Provinciale Staten van 21 februari 2018 (agendapunt 2a) (3b). Daarover kon dus een amendement worden ingediend.

Amendement is een recht Elk individueel Statenlid mag een amendement indienen (3c). Amendement 603 is ingediend door een Statenlid van de Partij voor de Dieren. Een amendement moet schriftelijk worden ingediend en kan mede worden ondertekend door Statenleden die het ondersteunen (4a). Amendement 603 is mede ondertekend door fractieleden van PvdA, SP en GroenLinks. De eerste ondertekenaar wordt aangemerkt als indiener van het amendement (4b). Dat is hier Carla van Viegen van de Partij voor de Dieren.

Geen stemming maar overname Over Amendement 603 is niet gestemd. Dat was niet nodig, omdat het amendement is overgenomen, nadat het op verzoek van gedeputeerde Han Weber enigszins werd gewijzigd. Die wijziging van het amendement bestond eruit dat Zwerfkattenopvang Nederland er niet meer in wordt vermeld. Een amendement geldt als overgenomen als gedeputeerde staten te kennen geven zich met de inhoud ervan te kunnen verenigen en geen enkel aanwezig Statenlid zich tegen het overnemen van het amendement verzet (5). Ik heb gedeputeerde Weber duidelijk horen zeggen dat hij het amendement wil overnemen, maar ik heb de voorzitter niet horen vragen of dan wel constateren dat geen enkel aanwezig Statenlid zich tegen overneming verzet. Dat laatste is ook niet per se nodig: de voorzitter hoeft zich er alleen maar van te overtuigen dat dit verzet ontbreekt.

NOTEN

1a: zie over provinciale staten mijn eerdere blog Provinciale staten

1b: artikel 1 Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland (hieronder afgekort tot RvO)

1c: zie over gedeputeerde staten mijn eerdere blog Gedeputeerde staten

2: artikel 1 RvO

3a: artikel 55 RvO

3b: zie over de agenda van Provinciale Staten mijn eerdere blog De agenda van provinciale staten van Zuid-Holland

3c: artikel 55 RvO

4a: artikel 55 RvO

4b: artikel 55 RvO

5: artikel 58 RvO

Provincie Zuid-Holland en het treintraject Gouda – Alphen aan den Rijn

Vrijdag 23 februari 2018. Op het treintraject tussen Gouda en Alphen aan den Rijn is half februari een nieuw treinstation officieel geopend: station Waddinxveen Triangel, inclusief fiets- en voetgangerstunnel. Na Gouda stopt de sprinter nu op drie plaatsen in de gemeente Waddinxveen: Waddinxveen Triangel, Waddinxveen en Waddinxveen Noord. Voor Alphen stopt hij vervolgens nog in Boskoop Snijdelwijk en Boskoop. Wie gaat eigenlijk over wat op dit treintraject?

Provincie kiest vervoerder In Nederland is het bieden van openbaar vervoer slechts toegestaan met vergunning van de overheid (1). Op het treintraject tussen Gouda en Alphen is de provincie Zuid-Holland de vergunningverlener. Althans, dat lees ik overal. Echter, in de wet staat dat de minister concessieverlener is voor openbaar vervoer per trein (2), tenzij landelijk is geregeld dat de provincie voor een (regionaal) treintraject concessieverlener is (3). Dat laatste is bij mijn weten niet gebeurd voor het treintraject tussen Gouda en Alphen. Hoe dan ook: de provincie heeft vervoerder NS gekozen, tot eind 2031.

NS is gekozen vervoerder, met monopolie Slechts één vervoerder krijgt de vergunning: hij heeft dus door die vergunning een monopoliepositie. Zo’n vergunning heet concessie. De NS is dus de concessiehouder. De provincie is de concessieverlener, of beter gezegd: gedeputeerde staten zijn de concessieverlener (4).

Programma van Eisen: NS moet zorgen voor voldoende treinen De vervoerder moet zorgen voor voldoende treinen en voor het nodige onderhoud daaraan. Dat staat in het Programma van Eisen dat gedeputeerde staten hebben vastgesteld (5).

Programma van Eisen: moet NS ook zorgen voor toiletten in de trein? In het Programma van Eisen staat ook iets over toiletten in de trein: zodra gedeputeerde staten er om vragen, moet NS een toilet inbouwen in de trein. Bovendien moet dat zonder ingrijpende constructiewijziging van de trein kunnen gebeuren; de provincie neemt dan kosten voor haar rekening (6).

Rol voor Provinciale Staten? Het Programma van Eisen van gedeputeerde staten is gebaseerd op de Nota van Uitgangspunten van Provinciale Staten van 26 juni 2013. Provinciale staten hebben op het gebied van toiletten niet meer gevraagd dan wat gedeputeerde staten eisen van vervoerder. Provinciale Staten hebben bijvoorbeeld expliciet niet gevraagd dat elke trein bij aanvang een toilet heeft. De meerderheid van Provinciale Staten vond dat niet nodig, omdat de maximale reistijd slechts twintig minuten bedraagt en de stations in Gouda en Alphen over toiletten beschikken (7).

Motie Niet elke fractie was het daarmee eens: oppositiepartijen PvdA en Partij voor de Dieren dienden op 26 juni 2013 een motie in waarin gedeputeerde staten werd opgeroepen om van vervoerder te eisen dat elke trein een toilet heeft. Coalitiepartijen CDA en SP steunden de motie, net als oppositiepartij GroenLinks. De motie werd verworpen, zij het met een heel krappe meerderheid: 25 stemmen voor en 26 stemmen tegen (!) (8).

ProRail gaat over het spoor, de perrons en de tunnels De minister heeft ProRail concessie verleend voor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur (9). Het treintraject tussen Gouda en Alphen maakt daarvan deel uit (10). De beheerder is ingevolge de Spoorwegwet niet alleen verantwoordelijk voor spoor en wissels, maar ook bijvoorbeeld voor tunnels en perrons (11).

NOTEN

1: artikel 19 lid 1 Wet Personenvervoer 2000 (hieronder afgekort tot WPV)

2: artikel 20 lid 1 WPV

3: artikel 20 lid 4 WPV

4: artikel 20 WPV.     Zie over gedeputeerde staten in het algemeen mijn blog Gedeputeerde staten

5: artikel 4.3.2 Programma van Eisen Provincie Zuid-Holland voor de Europese aanbesteding concessie openbaar vervoer per spoor van de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda 2016, van 8 oktober 2013 (hieronder afgekort tot PvE)

6: artikel 4.3.9 PvE.      Zie over PvE ook mijn blog Provincie Zuid-Holland en de buschauffeurs

7: Nota van Uitgangspunten van Provinciale Staten voor de Europese aanbesteding van de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda 2016, van 26 juni 2013, bladzijde 20. Zie over provinciale staten in het algemeen mijn blog Provinciale staten

8: notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 26 juni 2013, nr 20191 en volgende

9: artikel 2 Beheerconcessie 2015-2025, minister van Infrastructuur en Milieu

10: Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen, bijlage 1 aanhef en sub 2 b

11: artikel 1 Spoorwegwet juncto richtlijn 2012/34/EU, bijlage I.

Nieuw: algemene Statencommissie in Zuid-Holland. Strijdig met Provinciewet?

Vrijdag 16 februari 2018. Op 7 februari is er een algemene (staten)commissie gehouden over de Krimpenerwaard. Het is de streek tussen Hollandse IJssel en Lek; het omvat plaatsen als Schoonhoven, Lekkerkerk en Krimpen aan den IJssel. Onderwerp van bespreking was een integraal gebiedsprogramma voor de Krimpenerwaard, waarin waterveiligheid, bodemdaling, economie, landbouw, natuur, mobiliteit, wonen en voorzieningen en energietransitie worden meegenomen.

Nieuwe commissie Vanwege dit integrale karakter van het onderwerp gebeurde de commissiebespreking niet in een van de vier bestaande commissies, zoals de commissies Duurzame Ontwikkeling of Ruimte en Leefomgeving. In plaats daarvan werd het besproken in de algemene commissie. Dat is een nieuwe commissie: ze is speciaal ingesteld om over dit onderwerp te vergaderen; ze is bij wijze van proef ingesteld (1).

Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland. Ingevolge dit reglement van orde wordt aan het begin van elke statenperiode beslist over de instelling en de vakgebieden van de commissies (2). De huidige statenperiode loopt al sinds maart 2015, dus bijna drie jaar nu, en duurt nog een jaar, namelijk tot maart 2019: dan zijn er weer provinciale verkiezingen. Het begin van de statenperiode is dus al lang geweest. Instelling van een nieuwe commissie lijkt daardoor in strijd met het reglement van orde. Toch hoeft dit in de praktijk geen probleem te zijn, want van dit reglement mag altijd worden afgeweken, op voorwaarde dat geen enkel Statenlid zich daartegen verzet (3). Ik neem aan dat aan deze voorwaarde is voldaan.

Provinciewet Een praktisch probleem is wel het volgende. De beslissing tot instelling van de algemene commissie is genomen door de Agendacommissie (4). Ingevolge het reglement van orde is het echter niet de Agendacommissie maar provinciale staten die mogen beslissen over de instelling van commissies (5). De afwijkingsmogelijkheid van het reglement (6) biedt hier geen soelaas, omdat ook de Provinciewet eist dat commissies door provinciale staten worden ingesteld (7). De Provinciewet verzet zich overigens niet tegen adviezen van de Agendacommissie aan provinciale staten over de instelling van nieuwe commissies (8).

Agendacommissie De Agendacommissie bestaat naast de commissaris van de koning uit de vier commissievoorzitters en de voorzitter van de commissie voor onderzoek van de rekening (9). Niet elk statenlid is er lid van en zelfs niet elke fractie of groep (10) is vertegenwoordigd: de vijf commissievoorzitters zijn van VVD, CDA, PvdA, D66 en PVV. De Agendacommissie omvat dus niet elk statenlid en kan evenmin als een vertegenwoordiging van alle statenleden worden gezien. Er is dus een goede reden om de beslissing over de instelling van nieuwe commissies niet aan de Agendacommissie over te laten.

Experiment De algemene commissie is bij wijze van proef ingesteld. Er is dus sprake van een experiment. Maakt dat nog verschil? Alleen als er een wettelijke grondslag is om te mogen afwijken van de Provinciewet, bijvoorbeeld in een Experimentenwet of zo. Voor zover ik kan nagaan, bestaat geen zo’n wet.

Praktische oplossing De instelling van de algemene commissie als hamerstuk agenderen voor de vergadering van provinciale staten.

NOTEN

1: zie hierover de toelichting op de agenda van de algemene commissie van 7 februari

2: artikel 63 lid 1 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland (hieronder afgekort tot RvO

3: artikel 117 RvO

4: dat blijkt uit toelichting op de agenda van de algemene commissie. Zie voor Agendacommissie in het algemeen ook mijn blog De agenda van provinciale staten van Zuid-Holland

5: artikel 63 lid 1 RvO

6: artikel 117 RvO

7: artikel 80 Provinciewet

8: die mogelijkheid biedt artikelen 103 en 104 RvO

9: artikel 103 lid 1 RvO

10: zie voor verschil tussen groep en fractie mijn blog Commissies

Provincie Zuid-Holland en bestemmingsplan Teylingen (uitbreiding sportpark Voorhout)

Vrijdag 2 februari 2018. In de vergadering van 17 januari is in de commissie Ruimte en Leefomgeving (1a) een verzoek van de gemeente Teylingen besproken voor een ontheffing van een provinciale verordening (1b). Teylingen is de fusiegemeente van Warmond, Sassenheim en Voorhout. De gemeente wil haar bestemmingsplan zo wijzigen dat een sportpark in Voorhout kan worden uitgebreid. Het uitgebreide sportpark komt te liggen in een gebied dat de provincie enkele jaren geleden heeft aangewezen als ”beschermd grasland in de Bollenstreek”. Het gebied heeft dus een zekere bescherming gekregen van de provincie.

Verordening ruimte 2014 Die provinciale aanwijzing is gebeurd in de Verordening ruimte 2014. Deze verordening wordt mogelijk gemaakt door de Wet ruimtelijke ordening (2). In de verordening staan regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen waarin de ruimtelijke ontwikkeling van een gebied verandert (3). Een sportpark is een andere ruimtelijke ontwikkeling dan grasland. Bij het gemeentelijke uitbreidingsplan voor het sportpark gaat het dus om een andere ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de verordening. Of een ruimtelijke ontwikkeling in een gebied volgens de verordening is toegestaan, hangt af van drie factoren: de soort ruimtelijke ontwikkeling, de beschermingscategorie en een belangenafweging.

Soorten ruimtelijke ontwikkeling Er zijn drie soorten ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied: inpassing, aanpassing en transformatie van een gebied (4). Inpassing is in principe altijd toegestaan; aanpassing is toegestaan voor een gebied met beschermingscategorie 2 maar is niet toegestaan voor een gebied met beschermingscategorie 1; transformatie is alleen toegestaan als een gebied onder geen enkele beschermingcategorie valt (5). Beschermingscategorie 1 geeft dus de hoogste bescherming.

Beschermingscategorie Wat volgens de verordening is toegestaan, verschilt dus naar gelang de bescherming die de provincie aan het gebied geeft. Er zijn twee soorten provinciale bescherming: beschermingscategorie 1 en beschermingscategorie 2. Aanwijzing als ”Beschermd grasland in de Bollenstreek” valt onder beschermingscategorie 1. Onder die beschermingscategorie vallen bijvoorbeeld ook gebieden die de provincie aanwijst als NatuurNetwerk Nederland of als Kasteelbiotoop. Onder beschermingscategorie 2 vallen bijvoorbeeld gebieden die de provincie aanwijst als Groene buffer of als Belangrijk weidevogelgebied. Of een gebied onder een beschermingscategorie valt en zo ja onder welke, staat op een van de kaarten die bij de verordening horen (6).

Belangenafweging De uitbreiding van het sportpark in de gemeente Teylingen betreft een gebied dat de provincie heeft aangewezen als ”Beschermd grasland in de Bollenstreek”, dus als beschermingscategorie 1. De ontwikkeling waarbij grasland wordt veranderd in sportpark wordt gezien als aanpassing, ook al gaat het om verandering van grasland in een voetbalveld met natuurgras! Dat is dus niet toegestaan, tenzij de provincie bereid is om een ontheffing te verlenen. Ontheffing wordt verleend voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen (7). Dit is de derde factor: de belangenafweging.

Beslissing van GS Gedeputeerde staten zijn bevoegd om over zo’n ontheffingsverzoek een besluit te nemen. Gedeputeerde staten, dus niet provinciale staten (8a). Zij hebben die bevoegdheid gekregen in de Wet ruimtelijke ordening (8b). Ze hebben op 19 december beslist om de gevraagde ontheffing te verlenen. Het was echter geen definitief besluit; en ze konden de gemeente nog niet formeel van hun beslissing op de hoogte stellen.

Protocolafspraken Ze waren namelijk verplicht om eerst de bespreking van het ontheffingsverzoek in de commissie Ruimte en Leefomgeving af te wachten. Die verplichting staat niet in de Wet ruimtelijke ordening en evenmin in een andere wet. Zij vloeit voort uit de ”Protocolafspraken met betrekking tot de Wro bevoegdheden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten” (9). Ingevolge deze afspraken tussen PS en GS mogen gedeputeerde staten pas na bespreking van het ontheffingsverzoek in de commissie een definitief besluit nemen. Het is niet zo dat elk ontheffingsverzoek eerst in de commissie moet worden besproken. Echter, als minstens twee commissieleden van verschillende politieke partijen vragen om commissiebespreking, moet de commissiebespreking worden afgewacht voordat gedeputeerde staten een definitief besluit mogen nemen (10).

Partij voor de Dieren De fracties van de Partij voor de Dieren en GroenLinks hebben gevraagd om het ontheffingsverzoek van Teylingen in de commissie te bespreken. Dat is vervolgens gebeurd in de commissievergadering van 17 januari. Er is toen ongeveer een half uur over gesproken (11). Commissievoorzitter Metin Çelik concludeerde dat de meerderheid geen tegenstander is van ontheffing. Gedeputeerde staten kunnen nu dus definitief besluiten om de gemeente Teylingen ontheffing te verlenen. Zij hadden dat ook kunnen doen als de commissiemeerderheid wél tegenstander was geweest. Gedeputeerde staten zijn namelijk niet gebonden aan dit commissiestandpunt, althans niet juridisch.

NOTEN

1a: zie over commissies in het algemeen Commissies

1b: zie agendapunt 5d

2: artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening

3: artikel 2.2.1 Verordening ruimte 2014

4: artikel 2.2.1 lid 1 Verordening ruimte 2014

5: artikel 2.2.1 lid 2 Verordening ruimte 2014

6: Kaart 7

7: artikel 3.2 lid 1 Verordening ruimte 2014

8a: zie over gedeputeerde staten en provinciale staten in het algemeen Gedeputeerde staten en Provinciale staten

8b: artikel 4.1a lid 1 Wet ruimtelijke ordening

9: Besluit van 9 juli 2014

10: deel 3 uit de Protocolafspraken met betrekking tot de Wro bevoegdheden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van 9 juli 2014

11: niet als agendapunt 5d maar als agendapunt 5a

Tussentijdse opvolging van Zuid-Hollands statenlid dat met voorkeursstem is gekozen

Vrijdag 26 januari 2018 In de Zuid-Hollandse provinciale staten bestaat de fractie van D66 uit 7 personen. Eind deze maand neemt Said Kasmi afscheid: hij is lijsttrekker geworden voor de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam. Een statenlid mag tussentijds ontslag nemen; op een ontslagname kan niet worden teruggekomen (1).

Voorkeursstem Bij de provinciale verkiezingen van 2015 worden de bovenste zeven kandidaten op de (officiële) kandidatenlijst van D66 tot statenlid gekozen. Enkele van hen worden gekozen met voorkeursstem. Een kandidaat met voorkeursstem, wordt altijd eerder statenlid dan een kandidaat zonder voorkeursstem, ongeacht hun plaatsen op de lijst. Dat is wettelijk zo geregeld (2) . Voorbeeld: de kandidaat met voorkeursstem die op plaats 25 staat, kan statenlid worden, terwijl de kanidaat op plaats 3 zonder voorkeursstem dat niet kan worden. Een kandidaat kan met voorkeursstem gekozen worden als meer mensen op hem stemmen dan ¼ van de kiesdeler (3). In 2015 is de kiesdeler voor Zuid-Holland 5.482 stemmen (4). Wie dus meer dan 5.482 stemmen kreeg, werd eerder statenlid dan de hoger geplaatste kandidaten op de lijst die dit aantal stemmen niet hadden gekregen.

Voorkeursstem niet nodig Van de eerste zeven kandidaten op de D66-lijst, zijn in 2015 vijf met voorkeursstem gekozen. Kasmi is een van hen: op hem hebben 8.110 mensen gestemd. Dat zijn er zelfs 2.500 meer dan nodig om met voorkeursstem te worden gekozen (5). D66 heeft zeven zetels gekregen en de vijf kandidaten die met voorkeursstem zijn gekozen staan bij de bovenste zeven: zij zouden dus allemaal ook zonder voorkeursstem zijn gekozen (6). Geen van de andere 41 kandidaten zijn met voorkeursstem gekozen (7).

Tussentijdse opvolging Het is wettelijk geregeld wie een statenlid opvolgt dat tussentijds vertrekt. In principe moet hij worden opgevolgd door de hoogste kandidaat op de kandidatenlijst die nog geen statenlid is (8). Als die kandidaat niet wil, moet de eerstvolgende op de lijst worden gevraagd, enzovoort (9). De hoogst genoteerde persoon op de lijst van D66 is de nummer 8: Ton van Rijnberk. Hij gaat Kasmi dan ook opvolgen en in de provinciale staten vergadering van 31 januari worden beëdigd (agendapunt 1c).

Tussentijdse opvolging 2016 De fractie van D66 is al eerder gewijzigd: eind 2016 heeft lijsttrekker Geertjan Wenneker afscheid genomen. Zijn opvolger was de nummer 9 op de lijst: Juliet van Oudenhoven-Rijskamp. Van Rijnberk heeft een hogere plek op de lijst. Dus zal hem destijds als eerste zijn gevraagd om de vacature te vervullen.

NOTEN

1: artikel X 1 Kieswet

2: artikel P 15 Kieswet

3: artikel P 15 Kieswet

4: Proces-verbaal van de verkiezingsuitslag van provinciale staten, vastgesteld door Centraal Stembureau in Zuid-Holland op 23 maart 2015

5: Proces-verbaal 23 maart 2015

6: artikel P 15 Kieswet

7: Proces-verbaal 23 maart 2015

8: artikel W 1 Kieswet

9: artikel W 2 Kieswet

Regeling Projecten Zuid-Holland: provinciale staten meer betrokken bij uitgeven geld

Vrijdag 19 januari 2018. In de commissie Verkeer en Milieu van afgelopen woensdag staan op de agenda drie onderwerpen ter bespreking (1). Agendapunt 5a gaat over groot onderhoud en verbetering verkeersveiligheid van de N215. De N215 is een provinciale weg op Goeree-Overflakkee.

Regeling Projecten Zuid-Holland. In de toelichting bij het agendapunt wordt verwezen naar de Regeling Projecten Zuid-Holland. Dat is een provinciale regeling uit 2008. Provinciale staten (2) hebben de regeling vastgesteld in hun vergadering van 26 maart 2008. Statenleden Heemskerk (CDA) en Hillebrand (PvdA) hebben de regeling voorgesteld. Hun initiatiefvoorstel is in die vergadering unaniem aangenomen. CDA en PvdA waren destijds coalitiepartijen. De regeling is een belangrijke uitbreiding van de regeling die twee jaar eerder was gemaakt: de Regeling Grote Projecten.

Inhoud De Regeling Projecten Zuid-Holland bestaat uit twee hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is de al bestaande Regeling Grote projecten. Het tweede hoofdstuk is de uitbreiding; het gaat over projecten binnen het Meerjarenprogramma Provinciale Infrastructuur (MPI). De nieuwe regeling bestaat eigenlijk uit twee verschillende regelingen die in één document zijn samengebracht, zonder onderlinge afstemming. Het eerste hoofdstuk schept vooral extra informatieverplichtingen van gedeputeerde staten aan provinciale staten bij grote projecten; provinciale staten beslissen wat een groot project is. Het tweede hoofdstuk schept voor projecten binnen het MPI niet alleen extra informatieverplichtingen van gedeputeerde staten aan provinciale staten maar ook extra beslismomenten voor provinciale staten. Er zijn jaarlijks honderden MPI projecten. De extra beslismomenten en informatieverplichtingen gelden echter niet voor alle MPI projecten. Het hangt af van het budget dat met een project is gemoeid. Initiatiefnemer Marco Heemskerk zegt daarover in de statenvergadering van 26 maart 2008 het volgende: ”Wij hebben heel duidelijk een ondergrens aangesteld voor de projecten, waarover wij in de verschillende fases zouden moeten beslissen. Wij hebben die grens bij 10 miljoen euro neergelegd. Er komen dan 23 projecten van het huidige MPI in aanmerking daarvoor. Als wij kijken naar de projecten waarover gerapporteerd moet worden, dus vanaf 1 miljoen euro, dan betreft het 139 projecten. Dat is ongeveer 50% van het totale aantal projecten.”

Soort regeling. Het gaat hier om een regeling die alleen werking heeft voor gedeputeerde staten. De regeling heeft dus geen externe werking. Daardoor is het geen algemeen verbindend voorschrift. En dus hoeft het niet te worden gepubliceerd in het Provinciaal Blad (3). Dat is dan ook niet gedaan, en ik moest daarom even zoeken om de regeling te vinden.

Project N215 Groot onderhoud en verbetering verkeersveiligheid Goeree-Overflakkee Terug naar het heden. Op de agenda staat dit project. Het is een project binnen het MPI waarmee een bedrag van 23 miljoen euro is gemoeid. Dat is meer dan 10 miljoen euro en dus is er volgens de Regeling Projecten Zuid-Holland een extra beslismoment voor PS. Daarom vragen gedeputeerde staten aan provinciale staten om te besluiten dat er wordt gestart met de realisatiefase van dit project en dat hiervoor een uitvoeringskrediet van ongeveer 23 miljoen euro wordt vastgesteld. Het gevraagde besluit is een uitvoeringsbesluit. De vergadering van provinciale staten waarin dit wordt geagendeerd, is 31 januari aanstaande.

NOTEN

1: zie meer over commissies in het algemeen mijn eerdere blog Commissies  en zie meer over bespreekstukken mijn eerdere blog De agenda van provinciale staten van Zuid-Holland

2: zie meer over provinciale staten mijn eerdere blog Provinciale staten

3: artikel 136 Provinciewet. Zie meer over het Provinciaal Blad mijn eerdere blog  Nieuwe verordening precariobelasting Zuid-Holland geagendeerd

Provincie Zuid-Holland en de buschauffeurs

Vrijdag 12 januari 2018. Vorige week donderdag staakten de buschauffeurs in het hele land, ook in Zuid-Holland. Dat gebeurde onder andere vanwege het hoge werktempo. Als een buschauffeur op zijn ritten vertraging oploopt, gaat die tijd af van zijn lunchpauze en plaspauzes. Een belangrijke rol in het openbaar vervoer per bus is weggelegd voor provincies.

Concessie van de provincie De buschauffeurs zijn weliswaar in dienst van particuliere ondernemingen (zoals Connexxion en Arriva) maar deze vervoerders hebben om busdiensten te rijden een vergunning nodig van de provincie . Dat is zo geregeld in de Wet Personenvervoer 2000 (1). Die vergunning heet in deze wet concessie.

Medebewindstaak voor gedeputeerde staten Het zijn gedeputeerde staten (1a) die besluiten aan welke vervoerder de concessie wordt verleend. Deze wettelijke taak van GS is een voorbeeld van medebewind (2). De gekozen vervoerder is de concessiehouder; gedeputeerde staten zijn de concessieverlener, en daarmee de OV-autoriteit. OV staat hier voor openbaar vervoer.

Concessiegebieden in Zuid-Holland Met uitzondering van Den Haag en Rotterdam en omgeving is Zuid-Holland verdeeld in drie concessiegebieden over land: Zuid-Holland Noord, Drechtsteden/Alblasserwaard/Vijfheerenlanden (DAV) en Hoekschewaard/Goeree-Overflakkee. Gedeputeerde staten mogen in een concessiegebied slechts één vervoerder concessiehouder maken (3). Die vervoerder bezit in dat gebied dus een wettelijk monopolie; daarin rijdt op alle buslijnen dezelfde vervoerder. In de eerste twee gebieden is dat Arriva; in de laatste Connexxion. De concessies zijn voor meerdere jaren verleend.

DAV-concessie Binnenkort loopt de concessie voor DAV af. Hij is in 2007 verleend en loopt tot eind dit jaar. Gedeputeerde staten (GS) hebben nog geen keuze gemaakt uit de drie vervoerders die zich afgelopen zomer hebben ingeschreven voor de race: EBS, Qbuzz en de huidige concessiehouder Arriva.

Programma van Eisen De concessiehouder zal in elk geval het programma van eisen moeten naleven (4). Het programma van eisen (PvE) is vastgesteld door GS. Vaststelling van een PvE is een wettelijke taak voor GS (5); ook hier dus medebewind voor GS. GS van Zuid-Holland hebben het PvE in maart vorig jaar vastgesteld.

Zuid-Hollandse taak voor provinciale staten In de wet is er voor provinciale staten (5a) geen rol weggelegd bij vergunningverlening of vaststelling PvE. Natuurlijk moeten GS aan provinciale staten ook over de uitvoering van medebewindstaken verantwoording afleggen en vragen van individuele statenleden beantwoorden (6). In Zuid-Holland hebben provinciale staten echter van GS afgedwongen dat het PvE wordt gebaseerd op een beleidskader dat provinciale staten hebben vastgesteld. Het beleidskader voor de DAV-concessie is in november 2016 vastgesteld. Provinciale staten konden op die manier toch invloed uitoefenen op het busvervoer. Ik heb in beleidskader of PvE niets kunnen vinden over werktempo en het lijkt erop dat regeling van zo’n onderwerp in PvE of in concessievoorschriften wel degelijk juridisch mogelijk is (7).

Noten:

1: artikelen 19 lid 1 en 22 lid 2 Wet Personenvervoer 2000 (WPV)

1a: zie mijn blog over gedeputeerde staten Gedeputeerde staten

2: artikel. 124 lid 2 Grondwet

3: artikel 1 definitie concessie WPV

4: artikel 34 lid 1 WPV

5: art 44 lid 1 WPV

5a: zie mijn blog over provinciale staten Provinciale staten

6: artikel 176 Provinciewet. Zie ook mijn blog over de verhouding gedeputeerde staten en provinciale staten in het algemeen Gedeputeerde staten

7: artikelen 44 en 32.

Moties in provinciale staten zuid-holland: modalshift groene hart

Vrijdag 5 januari 2018. In de vergadering van provinciale staten van 20 december is de motie Modalshift Groene Hart (hieronder afgekort tot Modalshift) ingediend. Zij gaat over de vernieuwing van de Steekterbrug in Alphen aan den Rijn en verzoekt gedeputeerde staten ”erop toe te zien dat bij de aansluiting van de centrumring of andere lokale infrastructuur op de nieuwe Steekterbrug de capaciteitstoename kan worden ingezet om het openbaar vervoer en fietsverkeer te stimuleren en accommoderen”.

Motie versus amendement Een motie is een verklaring over een onderwerp waarmee een opdracht of oordeel wordt uitgesproken (1). In Modalshift wordt een opdracht uitgesproken, en wel voor gedeputeerde staten. Een motie is iets anders dan een amendement. Een amendement is een voorstel tot wijziging van een ontwerpbesluit naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen (2).

Indiening Er is slechts één Statenlid nodig om een motie in te dienen (3). Modalshift is ingediend door GroenLinks Statenlid Berend Potjer. Een motie wordt schriftelijk en ondertekend ingediend bij de voorzitter van provinciale staten; andere Statenleden kunnen indiening ondersteunen door haar mede te ondertekenen (4). Modalshift is mede ondertekend door (Statenleden van) PvdA, D66, SP en CDA.

Na indiening Na indiening wordt een motie behandeld in provinciale staten. Na afloop van deze beraadslaging wordt de motie in stemming gebracht, tenzij de indiener haar intrekt (5) of vraagt om aanhouding van de stemming tot een volgende vergadering (6). Modalshift is in stemming gebracht.

Coalitie stemt verdeeld Bij de stemming kan de motie worden aangenomen (7) of verworpen. Een motie is aangenomen als de meerderheid van de aanwezige Statenleden voor heeft gestemd (8). Als een motie in stemming wordt gebracht en de meerderheid niet voor stemt, dan is de motie verworpen. Wat Modalshift betreft, hebben voor gestemd de fractieleden van PVV, D66, CDA, PvdA, SP, GL, PvdD, 50PLUS. Groep Ellen en Verkoelen Groep Leefbaar Zuid-Holland, in totaal 39 Statenleden (van de 55); tegen hebben gestemd de fractieleden van VVD en SGP-CU, in totaal 16 Statenleden (9). De motie is dus aangenomen. Opvallend is dat de coalitie verdeeld heeft gestemd: CDA, D66 en SP hebben voorgestemd, terwijl VVD tegen heeft gestemd (10). Er zijn die dag vijf moties door een oppositiepartij ingediend; Modalshift is de enige die is aangenomen. De andere moties zijn verworpen of ingetrokken. Bij de verworpen moties stemde geen enkele coalitiepartij voor.

Vreemd aan de orde van de dag Er zijn twee soorten moties: moties over een onderwerp dat op de agenda staat (11a) en moties over een niet geagendeerd onderwerp. De laatstbedoelde motie wordt vreemd aan de orde van de dag genoemd (11b). Zo’n motie is actueel en urgent (12). Modalshift is een motie vreemd aan de orde van de dag, want het onderwerp stond niet op de agenda. Een motie vreemd aan de orde van de dag wordt pas na behandeling van alle geagendeerde onderwerpen behandeld (13).

Aangenomen motie bindt GS niet Gedeputeerde staten zijn niet verplicht om een aangenomen motie uit te voeren, tenzij ze hebben gezegd dat ze de motie overnemen. Zij mogen een motie naast zich neerleggen. Zij hoeven dus ook Modalshift niet uit te voeren; zij hoeven er dus niet op toe te zien dat bij de aansluiting van de centrumring of andere lokale infrastructuur op de nieuwe Steekterbrug de capaciteitstoename kan worden ingezet om het openbaar vervoer en fietsverkeer te stimuleren en accommoderen. Provinciale staten beoordelen of een motie al dan niet is uitgevoerd. De indiener kan daarover advies geven. Een uitgevoerde motie wordt ook wel afgedane motie genoemd (14).

Noten

1:artikel 1 Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland (RvO)
2:artikel 1 RvO
3:artikel 54 lid 1 RvO en 54a lid 1 RvO
4:artikel 54 lid 3 RvO
5:artikel 54 lid 7 RvO
6:artikel 54 leden 9 en 10 RvO
7::artikel 54 lid 11 RvO
8:artikel 30 lid 1 Provinciewet
9:zie blog 17 november Provinciale staten
10:zie blog 24 november Gedeputeerde staten
11a:artikel 54 RvO
11b:artikel 54a RvO
12:artikel 54a lid 1 RvO
13:artikel 54a lid 2 RvO
14:artikel 54 lid 11 RvO