Regionale woonvisie Haaglanden

Vrijdagen 16 en 23 maart 2018. In de Zuid-Hollandse statencommissie Ruimte en Leefomgeving van 7 maart j.l. zijn onder andere de regionale woonvisies van Goeree-Overflakkee en Drechtsteden besproken. Een half jaar eerder (oktober 2017) is de regionale woonvisie van Haaglanden besproken: ”Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 -2021” (1). De negen gemeenten die daaraan een bijdrage leverden, zien hun regio als ongedeelde woningmarkt. Het zijn Den Haag, Westland, Rijswijk, Wassenaar, Midden-Delfland, Zoetermeer, Delft, Pijnacker-Nootdorp en Leidschendam-Voorburg. In de komende zeven jaar groeit het aantal huishoudens in die regio met ongeveer 50.000. Om in de regionale behoefte te voorzien, moeten er ongeveer 45.000 woningen bij komen. Meer flats dan eengezinswoningen. Het merendeel zou al in 2021 moeten zijn gebouwd. Den Haag neemt de meeste woningbouw voor zijn rekening (19.000) terwijl Westland (8000), Zoetermeer (6000), Rijswijk (5000) en Delft (5000) een middenpositie innemen.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling In termen van ruimtelijk bestuursrecht gaat het hier om (voornemens voor) een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat is een stedelijke ontwikkeling die nieuw is. Wat stedelijke ontwikkeling is, is in de wet gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (2). Wat nieuwe stedelijke ontwikkeling is, is in uitspraken van de Raad van State gedefinieerd. Kort geformuleerd staat in deze rechterlijke uitspraken dat bij een stedelijke ontwikkeling die nieuw is sprake moet zijn van functiewijziging en/of ander ruimtelijk beslag (3).

(Regionale) woonvisie geen wettelijke plicht Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om een woonvisie te maken. Maar zonder woonvisie heeft een gemeente minder invloed op de woningcorporaties (4).

Ladder(s) voor duurzame verstedelijking De negen Haaglandse gemeenten zullen hun regionale woonvisie moeten gaan vertalen in bestemmingsplannen. Een wettelijke regeling – het Besluit ruimtelijke ordening – stelt allerhande eisen aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo moet een bestemmingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking; de gemeente moet in de toelichting op het bestemmingsplan duidelijk maken dat aan de ladder is voldaan (5). De provincie mag in een provinciale verordening regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (6). Zuid-Holland heeft dat gedaan. Dat is gebeurd in de Verordening ruimte 2014. Daarin is onder andere geregeld dat bestemmingsplannen moeten voldoen aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking en dat dit duidelijk moet worden uit de plantoelichting. De provinciale ladder lijkt op die uit de wettelijke regeling, maar er zijn verschillen (7).

Woningbouwbehoefte Zoals elke ladder hebben ook deze twee ladders meer treden. De eerste trede van de wettelijke regeling houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte (8). De eerste trede van de provinciale verordening houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd (9). Gemeenten moeten dat dus in de toelichting op hun bestemmingsplan duidelijk maken. In de (regionale) woonvisie staat dat er behoefte is aan 45.000 nieuwe woningen in de regio en dat dit is vanwege de groei van het aantal huishoudens. Uit de brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017 blijkt dat deze uitleg voldoet en dat hiermee is voldaan aan de eerste trede van de ladder, zie bladzijde 2. Dat is een belangrijke mededeling van gedeputeerde staten, want daardoor hoeven de (negen) gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen niet meer duidelijk te maken dat aan de eerste trede is voldaan; volstaan kan daarin worden volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie (10). Gedeputeerde staten hadden in hun brief bovendien kunnen mededelen dat ook aan andere treden van de ladder is voldaan; in dat geval hadden de gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen ook voor die andere treden kunnen volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie. Gedeputeerde staten hebben dat echter uitdrukkelijk niet gedaan, zie bladzijde 2.

Aanvaarding Gedeputeerde staten hebben blijkens hun brief van 26 september 2017 de regionale woonvisie en het bijbehorend woningbouwprogramma ”aanvaard”. Het al dan niet ”aanvaarden” of ”aannemen” van de regionale woonvisie door de provincie is een bevoegdheid die is opgenomen in de (provinciale) Verordening ruimte 2014 (11). Hoe het woord ”aanvaarding” hier moet worden uitgelegd, is niet helemaal duidelijk; ook de toelichting op de verordening maakt dat niet duidelijk (12).

Goedkeuring? Kan met ”aanvaarding” zijn bedoeld dat de provincie een goedkeuringsbevoegdheid heeft voor (regionale) woonvisies, zodat een woonvisie zonder die goedkeuring niet in werking kan treden? Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen besluiten (13) slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen (14), met andere woorden: er is een wettelijke basis nodig voor een goedkeuringsvereiste. De wettelijke basis van deze provinciale verordening is artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (15). Ik denk dat deze bepaling geen wettelijke basis vormt voor zo’n goedkeuringsvereiste (16) en dat daarom met ”aanvaarding” in de Verordening ruimte 2014 (17) geen goedkeuringsvereiste kan zijn bedoeld. Ik denk ook niet dat in deze bepaling een goedkeuringsvereiste is bedoeld. Bedoeld is slechts dat een ”aanvaarding” een of meer voorwaarden die wet en provinciale verordening aan de toelichting op de bestemmingsplannen stellen versoepelt. Uit de brief van 26 september 2017 van gedeputeerde staten blijkt dat slechts de eerste trede van de ladder is versoepeld.

Bevoegdheid gedeputeerde staten De al dan niet ”aanvaarding” van een regionale woonvisie is een bevoegdheid van gedeputeerde staten en niet van provinciale staten, omdat het hier gaat om een bevoegdheid uit de Wet ruimtelijke ordening (een medebewindswet) en de bevoegdheid evenmin in het Besluit ruimtelijke ordening (een regeling gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening) aan provinciale staten is toegekend (18).

Toch worden provinciale staten vooraf betrokken Provinciale staten hebben enkele jaren geleden uitgesproken dat ze vooraf betrokken willen worden bij het al dan niet ”aanvaarden” door gedeputeerde staten (19). Aan die wens wordt gehoor gegeven door bespreking van de brief van gedeputeerde staten in de statencommissie Ruimte en Leefomgeving, voordat hij wordt verzonden. Gedeputeerde staten wegen de opmerkingen van de commissie mee in hun verdere besluitvorming, bijvoorbeeld door aanpassing van de brief (20). De brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017, die over de regionale woonvisie van Haaglanden gaat, is in de statencommissie van 25 oktober 2017 besproken. Vanuit de commissie zijn geen kritische opmerkingen gemaakt (21). Gedeputeerde staten hadden dus geen reden om de brief aan te passen en hebben hem daarom (ongewijzigd) aan de contactpersoon voor de regio gestuurd, de Zoetermeerse wethouder Taco Kuiper.

NOTEN

(1)Haaglanden heeft de brief op 30.06.2017 aan de provincie gestuurd

(2)Artikel 1.1.1. lid 1 sub i Besluit ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Bro)

(3)Raad van State 31.08.2016 rechtsoverweging 32 (ECLI:NL:RVS:2016:2364)

(4)Artikel 42 en 44 Woningwet; artikel 39 Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting

(5)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(6)Artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Wro)

(7)Artikel 2.1.1 Verordening ruimte 2014

(8)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(9)Artikel 2.1.1 lid 1 sub a Verordening ruimte 2014

(10)Artikel 2.1.1 lid 2 Verordening ruimte 2014

(11)Zie artikel 2.2.1: GS kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen.

(12)Artikelsgewijze toelichting, bladzijde 40 e.v..

(13)Ik ga ervan uit dat een regionale woonvisie een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht

(14)Artikel 10:26 Algemene wet bestuursrecht

(15)Algemene toelichting, blz 37

(16)In artikel 4.1 lid 1 Wro staat (onder andere): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (en) omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing

(17)Artikel 2.2.1

(18)Artikel 147 juncto 105 Provinciewet; zie ook artikel 2.1.1 Verordening ruimte

(19)Aldus de officiële toelichting op agendapunt 5b van de vergadering van 25 oktober 2017 van de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving

(20)Zie de brief van gedeputeerde staten aan Provinciale Staten van Zuid-Holland, 13 februari 2018

(21)Officieel commissieverslag.

Strafbare poging tot verkoop van stem

Donderdag 22 maart 2018. Gisteren stond in de krant dat sommige kiezers hun stempassen voor de gemeenteraadsverkiezingen en het referendum te koop hadden gezet op Marktplaats. Ik denk dat deze kiezers aanbieden om tegen geld op een bepaalde partij te stemmen. Welke partij dat is, beslist de koper. Op grond van het Wetboek van Strafrecht is het een strafbaar feit (een misdrijf) om zo’n afspraak te maken. Het te koop aanbieden op Marktplaats is een strafbare poging daartoe, als het tenminste niet tot een afspraak is gekomen. Uit het Wetboek van Strafrecht volgt dat de rechter voor een gemaakte afspraak een geldboete kan opleggen van maximaal 8.300 euro en voor een (mislukte) poging daartoe ongeveer 5.600 euro. Ik begrijp uit de krant dat de officier van justitie aan de rechter een veel lagere boete wil vragen, namelijk 250 euro.

Artikel 126 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing door gift of belofte iemand omkoopt om zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 45 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Artikel 46b Wetboek van Strafrecht luidt: Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.

Artikel 23 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Hij die tot een geldboete is veroordeeld is verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat binnen de termijn door het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking of het vonnis of arrest is belast, te stellen. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald. Er zijn zes categorieën: de eerste categorie 415 euro; de tweede categorie, 4.150 euro: de derde categorie 8.300 euro.

Kiezers met een verstandelijke handicap

Maandag 19 maart 2018. De kiezer die aanstaande woensdag (gemeenteraadsverkiezingen) gaat stemmen, moet daarvoor naar een stemlokaal. Hij ontvangt daar uit handen van het stembureau een stembiljet. Daarmee gaat hij naar een stemhokje in dat lokaal. Kiezers met een verstandelijke handicap willen hulp in het stemhokje, zo lees ik in de krant. Niet bij het maken van een keuze (voor lijst en kandidaat), maar omdat ze het vakje op het stembiljet dat ze rood willen maken niet kunnen vinden. De Kieswet staat geen hulp in het stemhokje toe aan kiezers met een verstandelijke handicap; hulp aan kiezers met een lichamelijke handicap is in de Kieswet wel toegestaan. Uitleg buiten het stemhokje – zoals in het stemlokaal – is ook aan kiezers met een verstandelijke handicap toegestaan, zo lees ik op de website van de Kiesraad. In bovenbedoeld krantenbericht staat ook dat in de Kieswet zou staan dat als iemand met een verstandelijke handicap niet zonder hulp kan stemmen ervan wordt uitgegaan dat hij niet zelfstandig zijn wil kan bepalen. Ik heb dat nergens in de Kieswet kunnen lezen. Ik denk dat hier sprake is van een vergissing: alleen in het Burgerlijk Wetboek (kopen, huren, lenen) kan een verstandelijke handicap in de weg staan aan het zelfstandig kunnen bepalen van je wil (wat dan leidt tot een ongeldige rechtshandeling en bedoeld is als een bescherming van de persoon in kwestie). Kiesrecht ontbreekt ingevolge de Kieswet alleen bij iemand die een misdrijf heeft gepleegd en de rechter hem bij zijn veroordeling het kiesrecht heeft afgepakt.

Artikel J 26 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer gaat na ontvangst van het stembiljet naar een stemhokje en stemt aldaar door een wit stipje, geplaatst vóór de kandidaat van zijn keuze, rood te maken.

Artikel J 28 Kieswet: Wanneer aan het stembureau blijkt dat een kiezer wegens zijn lichamelijke gesteldheid hulp behoeft, staat het toe dat deze zich laat bijstaan.

Website van (overheidsinstantie) de Kiesraad luidt (gedeeltelijk): Aan mensen met een verstandelijke beperking kan uitleg worden gegeven, buiten het stemhokje, over het gebruik van het stembiljet. Dit kan zowel door een begeleider als door een stembureaulid gebeuren. Uitleg wordt dan gegeven in alle openheid zodat dit kan worden waargenomen door de in het stembureau aanwezige kiezers.

Artikel 34 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt: Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.

Artikel B 5 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Van het kiesrecht zijn uitgesloten zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht zijn ontzet.

Verkiezingsprogramma’s gemeente Heerlen

Donderdag 15 maart 2018. Tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart is er wekelijks een blog met citaten uit de verkiezingsprogramma’s die gaan over het besturen van de gemeente. Ik begin met een citaat van de partij met het hoogste nummer (over de betekenis van dat nummer, zie Morgen: geldigheid en nummering kandidatenlijsten gemeenteraadsverkiezingen). Sommige verkiezingsprogramma komen niet aan bod: ze zijn onvindbaar, ze zeggen niets of niets onderscheidend over het besturen van de gemeente of ik ben er vanwege de tijd niet meer aan toegekomen. Elke keer wordt één gemeente besproken.

Hekkensluiter is Heerlen. Het is met iets meer dan 85.000 inwoners veruit de grootste gemeente van de Oostelijke Mijnstreek. Morgen wordt de eerste (waarnemend) burgemeester met SP achtergrond van het land benoemd in Heerlen. Aan de raadsverkiezingen doen 12 partijen of lijsten mee.

Partij voor de Dieren (12): Bewoners krijgen een doorslaggevende stem bij besluiten over wat gedaan moet worden met leegstaande gebouwen of gemeenschappelijke gebouwen in hun buurt. Een gemeentelijke herindeling kan niet plaatsvinden zonder gemeentelijk referendum.

Het raadgevend referendum krijgt een plaats bij belangrijke besluiten. De aanmeldingsplicht voor kleine demonstraties wordt afgeschaft. Voor demonstraties naar aanleiding van actuele gebeurtenissen wordt de aanmeldtermijn verkort.

GroenLinks (10): Inwoners van Heerlen en Hoensbroek worden gestimuleerd om gebruik te maken van hun ”right to challenge”: manieren waarbij burgers de gemeente uitdagen en ruimte krijgen om initiatief te nemen of voorzieningen te organiseren of beheren.

D66 (7): Een gemeentelijke ombudsman of een Parkstad-ombudsman.

VVD (6): Het gemeentebestuur van Heerlen overlegt twee keer per jaar met het Aachens college.

SP (1): Daarom blijft de afschaffing van de forfaitaire onkostenvergoeding voor collegeleden gehandhaafd. Het bestaande beleid dat collegeleden geen gemeentelijke creditcard krijgen wordt gehandhaafd. Het zogenaamde netwerken mag nooit een alibi zijn voor niet-transparante of niet integere contacten.

Veel slechtere arbeidsvoorwaarden voor treinpersoneel buiten Frans parlement om

Jeudi le 15 mars 2018. De Franse regering wil ingrijpende veranderingen doorvoeren bij de nationale spoorwegen, de SNCF. Hierbij wil zij een weg volgen die het Franse parlement zoveel mogelijk buiten spel zet. Alle oppositiepartijen hebben daarop felle kritiek geuit (1). De ingrijpende veranderingen bestaan onder andere uit verslechtering van de arbeidsvoorwaarden voor nieuwe SNCF werknemers.

SNCF SNCF is een afkorting voor Société nationale des chemins de fers français.

Huidige arbeidsvoorwaarden Het overgrote deel van de machinisten, conducteurs en andere werknemers bij SNCF heeft in vergelijking met de marktsector veel gunstigere arbeidsvoorwaarden: op hun is het zogenaamde statut de cheminot van toepassing (2). Het betekent bijvoorbeeld dat ze heel moeilijk kunnen worden ontslaan: praktisch gesproken hebben ze net als ambtenaren in Frankrijk een contract voor het leven. Het betekent bijvoorbeeld ook dat machinisten en conducteurs al op hun 52e met pensioen mogen gaan.

Ordonnance Deze ingrijpende verandering gaat over een onderwerp dat eigenlijk door middel van een parlementaire wet zou moeten worden geregeld. Het zal echter worden geregeld door middel van een ordonnance. Een ordonnance is een regeringswet; het is geen parlementaire wet. De regering mag niet zomaar gebruik maken van de ordonnance. In elk geval moet ze twee wetsvoorstellen bij het parlement indienen en is nodig dat het parlement beide uiteindelijk aanneemt (3).

Eerste wetsvoorstel (vooraf) Ten eerste heeft de regering voor wetgeving bij ordonnance de goedkeuring van het parlement nodig, zowel vooraf als achteraf (4). De regering dient een eerste wetsvoorstel in om die goedkeuring vooraf te verkrijgen. Dat wetsvoorstel heet projet de loi d” habilitation. In dat wetsvoorstel wordt duidelijk gemaakt waarover de ordonnance zal gaan en waarom niet voor een gewone wet wordt gekozen. Het parlement moet dat wetsvoorstel aannemen; pas dan is de parlementaire goedkeuring vooraf gegeven. Beide kamers – Assemblée nationale en Sénat – kunnen het wetsvoorstel amenderen, maar uiteindelijk moeten beide kamers dezelfde versie aannemen. Zo nodig wordt een werkgroep ingesteld die bestaat uit leden van beide Kamers. Die werkgroep heet Commission mixte paritaire. Als ook dat niet helpt, is uiteindelijk voldoende dat de Assemblée nationale het wetsvoorstel aanneemt. Een wet die op zo’n wijze wordt aangenomen, noemt men ”petite loi”. De partij van Emmanuel Macron – La République en Marche – heeft in de Assemblée nationale een ruime absolute meerderheid, maar in de senaat is het een van de kleinere fracties (met 21 van de 348 zetels). Aannemen van een petite loi is getalsmatig gezien dus geen enkel probleem.

Eerste wetsvoorstel SNCF (vooraf) Het wetsvoorstel dat de ingrijpende veranderingen bij de SNCF wil regelen met een ordonnance heet: le projet de loi pour un nouveau pacte ferroviaire. Dat is gisteren bij de Assemblée nationale ingediend (ingeschreven onder nummer 2018-764). Uit artikel 1 van het wetsvoorstel volgt dat (per ordonnance zal worden geregeld dat) het statut de cheminot voor nieuwe werknemers komt te vervallen, zodat de kosten van SNCF omlaag gaan. Lagere personeelskosten betekent hogere efficiency van SNCF. Hogere efficiency wordt voor SNCF van levensbelang, omdat uit onderzoek is gebleken dat die kosten nu relatief hoog zijn (5) en Europese richtlijnen binnenkort gaan eisen dat (ook) Frankrijk concurrentie op het spoor toelaat. De implementatietermijn voor deze richtlijnen verloopt eind 2018. Dat is kort dag, en dat is dan ook de motivering van de regering voor de keuze voor een ordonnance in plaats van een gewone wet (6).

Eerder voorbeeld (en behandeling) van zo’n eerste wetsvoorstel Ruim een half jaar geleden heeft dezelfde regering ook gebruik gemaakt van wetgeving per ordonnance: dat ging toen ook over arbeidsrecht, maar dan voor alle werknemers (niet beperkt tot SNCF werknemers). Het eerste wetsvoorstel heette hier: projet de loi d’habilitation à prendre par ordonnances les mesures pour le renforcement du dialogue social. Beide kamers hebben dat wetsvoorstel vervolgens (verschillend) geamendeerd. Een werkgroep (Commission mixte paritaire) bleek noodzakelijk maar ook voldoende om de verschillen eruit te halen. Uiteindelijk namen beide kamers dezelfde versie van het wetsvoorstel aan. Dat was voor de Assemblée nationale niet zo vreemd. Maar ook in de senaat werd het wetsvoorstel met een ruime meerderheid op 2 augustus 2017 aangenomen (7). Die meerderheid werd onder andere gevormd door de met stip grootste fractie in de Sénat: Les Républicains (met 146 van de 348 zetels). Deze fractie is een oppositiepartij. Of zij ook zal meewerken aan het eerste wetsvoorstel SNCF, is echter nog maar de vraag. Wellicht zal die wet uiteindelijk als ”petite loi” moeten worden aangenomen door alleen de Assemblée nationale.

Tweede wetsvoorstel (achteraf) Ten tweede moet de regering na verloop van tijd een tweede wetsvoorstel indienen (8): projet de loi de ratification of projet de non-caducité. Door het aannemen van dit tweede wetsvoorstel bekrachtigt het parlement de inmiddels uitgevaardigde ordonnances. Aanneming van dit wetsvoorstel is alleen mogelijk als het uitdrukkelijk gebeurt. Indiening van het tweede wetsvoorstel moet gebeuren voor een bepaalde datum; die datum moet zijn genoemd in de wet waarmee het eerste wetsvoorstel is aangenomen. Als het wetsvoorstel te laat wordt ingediend, vervallen de ordonnances van rechtswege! Datzelfde geldt als het parlement het tweede wetsvoorstel uiteindelijk niet aanneemt.

Tweede wetsvoorstel SNCF (achteraf) Zover is het natuurlijk nog niet. In het gisteren indiende eerste wetsvoorstel SNCF is in artikel 8 echter wel een (uiterste) datum genoemd, namelijk 3 maanden na publicatie van de ordonnance. Het tweede wetsvoorstel in mijn bovengenoemde eerdere voorbeeld is trouwens op tijd ingediend en door beide kamers aangenomen.

Strike naleving Aan naleving van onder andere deze twee voorwaarden wordt strikt de hand gehouden. Parlementariërs kunnen zo nodig de hulp inroepen van de Conseil constitutionnel om de naleving af te dwingen (over de conseil constitutionnel in het algemeen: zie mijn eerdere blog hyperlink).

NOTEN

1: dagblad Le Monde 1 maart 2018

2: dagblad Le Monde 28 februari 2018

3: artikel 38 Constitution

4: artikel 45 Constitution

5: Rapport Spinetta van 15 februari 2018, geschreven in opdracht van de regering

6: zie de exposé des motifs in het Projet de loi pour un nouveau pacte ferrovaire

7: officieel verslag van de senaatsvergadering

8: artikel 45 Constitution

Het is verboden om PET-flesjes zomaar weg te gooien in de openbare ruimte

Dinsdag 13 maart 2018. Staatssecretaris Stientje van Veldhoven is voorlopig niet van plan om statiegeld in te voeren voor kleine plastic flesjes (zogenaamde PET-flesjes). Niet iedereen gooit de lege flesjes in de daarvoor bestemde afvalbakken en daardoor bestaat een belangrijk deel van het zwerfafval in de openbare ruimte uit deze flesjes. Zwerfafval is slecht voor het milieu. Het is verboden is om de flesjes zomaar ergens weg te gooien in de openbare ruimte. In welke wetten staat dat verbod? In de Wet milieubeheer die overal in Nederland geldt staat dat niemand handelingen mag verrichten waarvan hij kan vermoeden dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. In de gemeente Rotterdam is in de gemeentelijke afvalstoffenverordening een expliciet verbod opgenomen om straatafval zoals verpakkingsmateriaal van zeer beperkte omvang en gewicht zomaar in de openbare ruimte achter te laten.

Artikel 1.1 Wet milieubeheer luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

Artikel 1.1a Wet milieubeheer luidt (gedeeltelijk): Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 15 Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 luidt (gedeeltelijk): Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

Artikel 1 Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 luidt (gedeeltelijk): straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

Is betalen met contant geld een wettelijk recht?

Maandag 12 maart 2018. Steeds meer ondernemingen eisen van hun klanten dat ze pinnen (in plaats van contant afrekenen): denk aan winkels, horeca en openbaar vervoer. Inmiddels zijn er ook steeds meer gemeenten die ”pin only” eisen. Mag ”pin only” eigenlijk wel worden geëist? Onze euromunten en eurobiljetten zijn toch wettig betaalmiddel op grond van een Verordening van de Raad van Ministers van de Europese Unie uit 1998. En ter voldoening van een verbintenis die een klant tegenover de onderneming (of gemeente) heeft, hoeft hij op grond van het Burgerlijk Wetboek slechts met gangbaar geld te betalen. Aannemelijk is toch dat een wettig betaalmiddel gangbaar is. Het antwoord op de vraag wat de betekenis is van wettig betaalmiddel in de zin van bovengenoemde verordening is, kan uiteindelijk alleen door het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gegeven. Die heeft zich er nog niet over uitgesproken, aldus het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Dat is een overleg waaraan onder andere De Nederlandsche Bank, Koninklijke Horeca Nederland en MKB-Nederland deelnemen. Volgens dit MOB is pin only door gemeenten in principe (wel) onredelijk bezwarend voor het publiek. De woorden onredelijk bezwarend zijn dezelfde als in de wettelijke regeling van de algemene voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek: onredelijk bezwarende bedingen zijn daarin vernietigbaar.

Artikel 10 van de Verordening van de Raad van Ministers van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (974/98) luidt (gedeeltelijk): Vanaf 1 januari 2002 brengen de ECB en de centrale banken van de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop. (Deze bankbiljetten) zijn bankbiljetten die in alle betrokken lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. Vanaf 1 januari 2002 geven de deelnemende lidstaten in euro of in cent luidende muntstukken uit. (Deze muntstukken hebben) in alle betrokken lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Behalve de uitgevende autoriteit en personen die specifiek in de nationale wetgeving van de uitgevende lidstaat zijn aangewezen, is geen enkele partij verplicht voor betaling meer dan vijftig muntstukken te aanvaarden.

Artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, boek 6 luidt: Het geld dat ter voldoening van de verbintenis wordt betaald, moet op het tijdstip van de betaling gangbaar zijn in het land in welks geld de betaling geschiedt.

Brief van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) van 20 december 2017 aan VNG, Bijlage 2 uit 2015 luidt (gedeeltelijk): Het weigeren van contante betaling in situaties waarin men voor een soortgelijk(e) product/dienst praktisch gesproken niet bij een andere aanbieder terecht kan die wel contant geld accepteert, acht het MOB in principe onredelijk bezwarend voor het publiek. Verder gaat het MOB er vanuit dat toonbankinstellingen in juridische zin vrij zijn zelf te bepalen welke betalingswijzen zij accepteren (mits dit vooraf duidelijk is bekend gemaakt; tevens moet worden aangetekend dat rechtspraak schaars is en dat de uiteindelijke bevoegdheid uit te leggen wat het wil zeggen dat contant geld ‘wettig betaalmiddel’ is, bij het Europese Hof van Justitie berust).

Artikel 233 van het Burgerlijk Wetboek, boek 6 luidt (gedeeltelijk): Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.

(Categorale) aanwijzing toezichthouders DCMR Milieudienst Rijnmond

Vrijdag 9 maart 2018. Krimpen aan den IJssel is een gemeente met ongeveer 30.000 inwoners in de Zuid-Hollandse Krimpenerwaard. Het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente mag toezichthouders aanwijzen. Toezichthouders zijn ambtenaren die toezicht houden op de naleving van een of meer bepaalde wetten, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. In deze wetten wordt de bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthouders gegeven aan het college van burgemeester en wethouders (1).

Toezicht houden De bevoegdheden van de toezichthouder zijn onder andere geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Hij of zij mag elke plaats betreden (uitgezonderd woningen) en daarbij zo nodig politiebijstand inschakelen (2); hij mag kopieën maken van zakelijke administraties en ze om die reden zo nodig meenemen (3); hij mag ook monsters van zaken nemen (4). Een ieder is verplicht om hem op zijn verzoek medewerking te verlenen (5).

Mandaat Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel hebben de bevoegdheid om de toezichthouders aan te wijzen eind 2017 gemandateerd aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond. Dat is gebeurd in een schriftelijk besluit: het Mandaatbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond (6). Ik noem het hieronder soms Mandaatbesluit. DCMR Milieudienst Rijnmond (hieronder: DCMR) is een samenwerkingsverband van de provincie Zuid-Holland en 15 Zuid-Hollandse gemeenten, waaronder Rotterdam, Brielle, Schiedam en Krimpen aan den IJssel. Mandaat is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het is de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen (7). De directeur van DCMR is dus bevoegd om in naam van het (bestuursorgaan) college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel het besluit te nemen om een toezichthouder aan te wijzen voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Zijn besluit geldt dan als een besluit van het college van burgemeester en wethouders (8). Dat blijkt ook uit de verplichte wijze van ondertekening van dat besluit zoals dat in het Mandaatbesluit is geregeld: ”Het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel. Namens deze: de directeur van DCMR Milieudienst Rijnmond” (9).

Ondermandaat? Mag de directeur van DCMR een andere medewerker van DCMR de bevoegdheid geven om het besluit namens het college van burgemeester en wethouders te nemen? Met andere woorden: mag de directeur ondermandaat verlenen aan die medewerker (al dan niet leidinggevende)? Ook dat is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht: ja, dat mag, indien en voor zover het college van burgemeester en wethouders dat heeft toegestaan (10). Wordt het toegestaan in het Mandaatbesluit? Nee, niet voor de aanwijzing van toezichthouders. Alleen de directeur mag dus die toezichthouders aanwijzen.

Categorale aanwijzing De DCMR heeft in juli 2017 besloten om alle ambtenaren die werken bij de afdeling Inspectie en Handhaving van de DCMR aan te wijzen als toezichthouder op de naleving van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming (11). Dat geldt meteen voor ambtenaren die er al werkten in juli 2017 maar gaat ook gelden voor andere ambtenaren zodra zij bij die afdeling komen werken. Dat besluit is genomen door de (plaatsvervangend) directeur van DCMR. Een categorale aanwijzing lijkt me juridisch geen probleem; ook de omstandigheid dat de plaatsvervangend directeur het aanwijzingsbesluit neemt, lijkt me dat niet.

Juridisch probleem? Waar ik wel een juridisch probleem zie, is in de tijd. Het categorale aanwijzingsbesluit van de (plaatsvervangend) directeur DCMR is op 4 juli 2017 genomen. Het toen geldende Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders is op 19 december 2017 ingetrokken; het college heeft toen namelijk het nieuwe Mandaatbesluit genomen en daarin alle oude Mandaatbesluiten ingetrokken (12). De categorale aanwijzing van de (plaatsvervangend) directeur DCMR moet zijn gebaseerd op een (geldig) mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders. Dat is niet het geval met de ambtenaren die na 19 december zijn gaan werken bij de afdeling Inspectie en Handhaving van de DCMR. De categorale aanwijzing is voor deze ambtenaren namelijk gebaseerd op het oude Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders, en dat gold toen niet meer. De (plaatsvervangend) directeur moet alle ambtenaren van na 19 december individueel aanwijzen als toezichthouder, en zo snel mogelijk een nieuw categoraal aanwijzingsbesluit nemen op basis van het nieuwe Mandaatbesluit.

NOTEN

1: artikel 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 5.1 en 5.10 Wabo juncto 18.1a Wet milieubeheer, artikel 5.1 en 5.10 Wabo juncto artikel 95 Wet bodembescherming

2: artikel 5.15 Algemene wet bestuursrecht

3: artikel 5.17 Algemene wet bestuursrecht

4: artikel 5.18 Algemene wet bestuursrecht

5: artikel 5.20 Algemene wet bestuursrecht

6: voluit: het Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017, zie met name artikel 1

7: artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht

8: artikel 10:2 Algemene wet bestuursrecht

9: artikel 6 Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017; zie ook artikel 10.10 Algemene wet bestuursrecht

10: artikel 10:9 Algemene wet bestuursrecht

11: Categoraal aanwijzingsbesluit toezichthouders DCMR Milieudienst Rijnmond juli 2017, 4 juli 2017

12: artikel 7 Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017.

Verkiezingsprogramma’s in de Friese gemeente Harlingen

Donderdag 8 maart 2018. Tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart is er wekelijks een blog met citaten uit de verkiezingsprogramma’s die gaan over het besturen van de gemeente. Ik begin met een citaat van de partij met het hoogste nummer (over de betekenis van dat nummer, zie mijn eerdere bijdrage Morgen: geldigheid en nummering kandidatenlijsten gemeenteraadsverkiezingen). Sommige verkiezingsprogramma komen niet aan bod: ze zijn onvindbaar, ze zeggen niets of niets onderscheidend over het besturen van de gemeente of ik ben er vanwege de tijd niet meer aan toegekomen. Elke keer wordt één gemeente besproken.

Vandaag is Harlingen aan de beurt, een van de plaatsen in de provincie Friesland die de Elfstedentocht aandoet. In de gemeente wonen bijna 15.000 inwoners. In Harlingen doen 9 partijen of lijsten mee.

ChristenUnie (9): De ChristenUnie stimuleert dat inwoners zichzelf organiseren in bijvoorbeeld coöperaties en daarmee verantwoordelijkheden op zich nemen op het gebied van duurzaamheid, zorg, lokale economie of wijkbeheer.

GroenLinks (8): Steeds meer gemeenten hebben een ombudsman of –vrouw. Hij of zij is onafhankelijk, brengt klachten over de lokale overheid in bij het gemeentebestuur en zorgt dat dat de indiener binnen een redelijke termijn een antwoord of reactie krijgt. GroenLinks pleit voor de invoering van deze persoon binnen deze raadsperiode.

D66 (5): Bij ieder project/voorstel dient de gemeente te onderbouwen waarom er voor welke vorm van burgerparticipatie is gekozen.

VVD (4): De VVD Harlingen wil een Right tot Challenge. Steeds meer mensen nemen zelf het initiatief voor het gezamenlijk oplossen van maatschappelijke vraagstukken in hun leefomgeving. Dit gaat verder dan het gebruikelijke vrijwilligerswerk. De vormen zijn talrijk: beheer van openbaar groen, opruimen van zwerfafval, buurtpreventieteams, maar ook het gezamenlijk inkopen van energie of het zelfstandig leiden van een zorgboerderij.

Harlinger Belang (2): De burger is mondiger geworden en wil bij de besluitvorming betrokken worden. Hiertoe wil Harlinger Belang referenda behouden, inspraakmogelijkheden uitbreiden en experimenteren met nieuwe vormen van burgerparticipatie. Wij vinden dat mensen met speciale kennis en ervaring meer actief moeten worden ingezet bij de gemeentelijke plannen en projecten.

PvdA (1): De PvdA wil in alle situaties gebruik maken van kennis en daarbij behorende wensen van omwonenden. De wijkschouwen leveren daarvoor veel informatie op. Wij willen in het geval van de directe leefomgeving dat de gemeente burgers maximaal laten participeren.

Referendumcommissie, sleepnet-wet en subsidies

Dinsdag 6 maart 2018. Op 21 maart zijn er niet alleen gemeenteraadsverkiezingen maar is er ook het referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017), ook wel sleepnet-wet genoemd. Er is op grond van de Wet raadgevend referendum een referendumcommissie die subsidies verstrekt aan voorstanders, tegenstanders en neutralen van de sleepnet-wet, in totaal maximaal 2 miljoen euro. De referendumcommissie bestaat uit vijf leden die door de minister zijn benoemd. De benoemde leden zijn oud-politici, wetenschappers of advocaten. De referendumcommissie heeft de Subsidieregeling raadgevend referendum 2017 vastgesteld en daarin het wettelijk maximum van 2 miljoen euro overgenomen. Subsidie wordt op aanvraag verstrekt. Aanvragers kunnen op grond van de subsidieregeling natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed) zijn, mits meerderjarig en in Nederland wonend. Aanvragers kunnen ook rechtspersonen zijn, mits hier te lande gevestigd. Per natuurlijke persoon kan op grond van de subsidieregeling maximaal 5.000 euro worden verstrekt. Er is aan 26 natuurlijke personen subsidie verstrekt, tussen de 3.400 euro en de 5.000 euro. Per rechtspersoon kan maximaal 50.000 euro worden verstrekt. Niet alle kosten zijn subsidiabel: zo is het werk van een (aanvragende) natuurlijk persoon niet subsidiabel.

Artikel 87 van de Wet raadgevend referendum luidt (gedeeltelijk): Er is een referendumcommissie. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. De leden kunnen worden herbenoemd. Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in het derde lid niet eerder dan vier weken nadat het voornemen daartoe in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan de beide kamers der Staten-Generaal is meegedeeld.

Artikel 90 van de Wet raadgevend referendum luidt (gedeeltelijk): Daarnaast verstrekt de referendumcommissie subsidies ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over de aan het referendum onderworpen wet te bevorderen. De referendumcommissie stelt ter uitvoering van (deze) taak een regeling vast. In deze regeling wordt in ieder geval een subsidieplafond vastgesteld. Het subsidieplafond bedraagt ten hoogste 2 miljoen euro per referendum.

Artikel 5 van de Subsidieregeling raadgevend referendum 2017 luidt (gedeeltelijk): Voor de subsidieverstrekking geldt een subsidieplafond van 2 miljoen euro.

Artikel 3 van de Subsidieregeling raadgevend referendum 2017 luidt (gedeeltelijk): Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend door een natuurlijke, meerderjarige, persoon die in Nederland woont en een rechtspersoon die in Nederland is gevestigd ….

Artikel 4 van de Subsidieregeling raadgevend referendum 2017 luidt (gedeeltelijk): Als de aanvrager een natuurlijke persoon is, bedraagt de subsidie ten hoogste 5000 euro. Als de aanvrager een rechtspersoon is, bedraagt de subsidie tenminste 5000 euro en ten hoogste 50000 euro.

Artikel 10 van de Subsidieregeling raadgevend referendum 2017 luidt (gedeeltelijk): Indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, zijn de kosten van eigen werkzaamheden van de aanvrager niet subsidiabel.