Wetsvoorstel verlaging aantal leden Franse parlement

JEUDI LE 31 MAI 2018 Mijn bijdrage van 13 april ging over het huidige aantal parlementariërs en de parlementaire steun die nodig is om dat aantal te wijzigen (1). Vandaag komen aan bod de wetsvoorstellen die de Franse regering op 23 mei bij de Assemblée nationale heeft ingediend ter wijziging van het aantal parlementariërs.

Twee wetsvoorstellen Er zijn twee wetsvoorstellen ingediend: een loi organique en een loi ordinaire. Beide willen de Kieswet wijzigen, Code électoral.

Loi organique Hierin wordt het aantal parlementariërs verlaagd, zowel in de Assemblée nationale als in de Sénat. De Assemblée nationale zal bestaan uit 404 leden in plaats van 577 nu (2). De Sénat zal bestaan uit 244 in plaats van 326 nu (3). Dat betekent een verlaging in beide Kamers met 30%.

De regering wil daarmee de kwaliteit van het parlement verbeteren (4).

Ingangsdatum voor Assemblée nationale De regering wil dat de verkleining van de Assemblée nationale ingaat bij eerstvolgende algemene verkiezingen (5). Dat is in 2022, tenzij de Président de Kamer voortijdig ontbindt (6).

Ingangsdatum voor Sénat De voorgestelde ingangsdatum voor de verkleining van de senaat is minder eenvoudig. Dat heeft te maken met de wens om ook voor de senaat met één ingangsdatum te volstaan. Die wens maakt het ingewikkeld, omdat de senaat om de drie jaar voor de helft wordt gekozen. Dat is al jaren het geval en dat blijft zo. Bij senaatsverkiezingen worden in elk departement een of enkele senatoren worden gekozen. Die senatoren worden gekozen door de kiezers uit dat departement. De zittingsduur van een senator is (en blijft) zes jaar (7).

De regering wenst dat de verkleining van de senaat voor de hele senaat in september 2021 ingaat. Voor één keer zullen dan verkiezingen worden gehouden voor de hele senaat. De zittende senatoren zijn gekozen in 2014 of 2017. Hun termijnen lopen dus af in 2020 respectievelijk 2023. Daarom stelt de regering voor om de zittingsduur van de senatoren die in 2014 zijn gekozen met een jaar te verlengen en die van de senatoren gekozen in 2017 met twee jaar te verkorten (8). Daarna moet de gewone gang van zaken weer gaan gelden, dat wil zeggen dat de senaat bij helft om de drie jaar wordt vernieuwd. Daarom stelt de regering ook voor om de zittingsduur van de senatoren die in 2021 zijn gekozen in departementen waarvoor eigenlijk in 2020 verkiezingen hadden moeten worden gehouden voor deze ene keer te verkorten tot drie jaar (9).

De regering opteert voor september 2021, omdat er dan recente verkiezingen zijn geweest voor gemeenteraden, departementale raden en regionale raden (10).

Het electoraat voor de senaatsverkiezingen wordt namelijk niet gevormd door de burgers maar door de gekozen volksvertegenwoordigers in de regionale en departementale raden en vooral de gemeenteraadsleden (11).

Voor de vermindering van het aantal senatoren is (altijd) ook instemming nodig van de Sénat, want het gaat hier om een (wijziging van de) loi organique die betrekking heeft op de senaat (12). Uiteraard is de instemming van de Assemblée nationale (altijd) nodig.

Loi ordinaire In Frankrijk worden parlementariërs gekozen in kiesdistricten (13). In elk kiesdistrict, circonscription, wordt één volksvertegenwoordiger voor de Assemblée nationale (député) en een of enkele senatoren gekozen. In het hierboven besproken wetsvoorstel daalt het aantal parlementariërs met eenderde. Zowel het aantal députés als het aantal senatoren wordt met eenderde verminderd. Dus zal ook het aantal kiesdistricten moeten verminderen. Dat impliceert grotere kiesdistricten en andere grenzen voor een kiesdistrict. Het tweede wetsvoorstel houdt in dat het parlement de regering machtigt om de nieuwe districtgrenzen per ordonnance te regelen. Dat wetsvoorstel houdt dus een loi d’habilitation à légiférer par ordonnance in. Een ordonnance is een regeringswet in plaats van een parlementaire wet (14). In de onderhavige ordonnance zal de regering er in elk geval voor moeten zorgen dat in elk departement minstens één senator wordt gekozen en één député. En als een departement uit meer dan één kiesdistrict bestaat, zal de regering er bovendien voor moeten zorgen dat geen enkel kiesdistrict 20% meer of minder inwoners heeft dan het gemiddelde aantal inwoners in dat departement. Deze en andere eisen voor de ordonnance waarin de nieuwe kiesdistrictsgrenzen worden geregeld, staan in (het wetsvoorstel voor) de machtigingswet, la loi d’habilitation à légiférer par ordonnance (15).

NOTEN

Onderstaande wetsbepalingen zijn afkomstig van DILA: Code electoral 31.03.2018https://www.legifrance.gouv.fraffichCode.do?cidTexte=LEGITEXT000006070239 en Constitution 06.03.2017 https://www.legifrance.gouv.fr/Droit-francais/Constitution.

Onderstaande wetsvoorstellen met officiële toelichting zijn afkomstig van de officiële site van de Assemblée nationale.

1: zie mijn bijdrage van 13 april: Verlaging aantal leden Franse parlement: deel I

2: Artikel LO 119 Code électoral luidt nu: Le nombre des députés est de cinq cent soixante-dix-sept.

Wetsvoorstel 977 artikel I. luidt: À l’article L.O. 119 du code électoral le nombre : « cinq cent soixante-dix-sept » est remplacé par le nombre : « quatre cent quatre ».

3: Artikel LO 274 Code électoral luidt nu: Le nombre des sénateurs élus dans les départements est de trois cent vingt-six.

Wetsvoorstel Pouvoirs publics: démocratie plus représentative, responsable et efficace, no 977 Artikel II luidt: À l’article L.O. 274 du même code les mots : « élus dans les départements est de 326. » sont remplacés par les mots : « est de deux cent quarante-quatre. » Dit aantal is exclusief de senatoren gekozen in de overzeese gebiedsdelen en door de Fransen in het buitenland.

4: Wetsvoorstel 977, Schriftelijke toelichting van de regering (EXPOSÉ DES MOTIFS), bladzijde 3: ”La réduction du nombre de parlementaires vise avant tout à améliorer la qualité du travail législatif.”

5: Wetsvoorstel 977 article 14/I luidt (gedeeltelijk): Les dispositions du I de l’article prennent effet à l’occasion du prochain renouvellement général de l’Assemblée nationale.

6: Artikel 12 Constitution luidt (gedeeltelijk): Le Président de la République peut, après consultation du Premier ministre et des Présidents des Assemblées, prononcer la dissolution de l’Assemblée nationale. Les élections générales ont lieu vingt jours au moins et quarante jours au plus après la dissolution.

7: Artikel LO 275 Code électoral luidt: Les sénateurs sont élus pour six ans.

Artikel LO 276 Code électoral luidt (gedeeltelijk): Le Sénat est renouvelable par moitié.

Artikel L 294 Code électoral: Dans les départements où sont élus deux sénateurs ou moins, l’élection a lieu au scrutin majoritaire à deux tours. Nul n’est élu sénateur au premier tour du scrutin s’il n’a réuni: 1° La majorité absolue des suffrages exprimés ; 2° Un nombre de voix égal au quart des électeurs inscrits. Au second tour de scrutin, la majorité relative suffit. En cas d’égalité des suffrages, le plus âgé des candidats est élu.

Artikel L 295 Code électoral: Dans les départements où sont élus trois sénateurs ou plus, l’élection a lieu à la représentation proportionnelle suivant la règle de la plus forte moyenne, sans panachage ni vote préférentiel. Sur chaque liste, les sièges sont attribués aux candidats d’après l’ordre de présentation.

8: Wetsvoorstel 977 artikel 14/IV. Luidt (gedeeltelijk) Les dispositions du II de l’article prennent effet lors du renouvellement des séries du Sénat en septembre 2021.

Wetsvoorstel artikel 14/V. Luidt (gedeeltelijk): Par dérogation à l’article L.O. 275 du code électoral : 1° Le mandat des sénateurs de la série 1 élus en septembre 2017 prend fin en septembre 2021; 2° Le mandat des sénateurs de la série 2 élus en septembre 2014 est prorogé jusqu’en septembre 2021; 3° Le mandat des sénateurs de la série 2 renouvelée en septembre 2021 prend fin en septembre 2024.

Wetsvoorstel 977, Schriftelijke toelichting van de regering (EXPOSE DES MOTIFS), bladzijde 8 en 9: En effet, afin d’éviter une entrée en vigueur progressive de la réduction du nombre de sénateurs à chaque renouvellement partiel du Sénat, ce qui conduirait à un déséquilibre excessif entre les deux séries, il est nécessaire de prévoir une entrée en vigueur concomitante pour les deux séries.

9: Wetsvoorstel 977 artikel 14/IV. Luidt (gedeeltelijk): 3° Le mandat des sénateurs de la série 2 renouvelée en septembre 2021 prend fin en septembre 2024.

10: Wetsvoorstel 977, Schriftelijke toelichting van de regering (EXPOSE DES MOTIFS), bladzijde 8 en 9: Ainsi, le mois de septembre 2021 est la date la plus appropriée pour opérer le renouvellement intégral du Sénat sur la base des nouveaux effectifs. À cette date, le collège électoral sénatorial tiendra compte du résultat des différents scrutins locaux (renouvellement général des conseils municipaux de 2020, élections départementales et régionales de mars 2021).

11: Artikel L 280 Code électoral (gedeeltelijk): La composition du collège électoral appelé à élire les sénateurs assure, dans chaque département, la représentation des différentes catégories de collectivités territoriales et de la diversité des communes, en tenant compte de la population qui y réside. Ce collège électoral est composé : 1° Des députés et des sénateurs ; 2° Des conseillers régionaux de la section départementale correspondant au département; 3° Des conseillers départementaux ; 4° Des délégués des conseils municipaux ou des suppléants de ces délégués.

Artikel L 284 Code électoral (gedeeltelijk): Les conseils municipaux élisent parmi leurs membres dans les communes de moins de 9 000 habitants: un délégué pour les conseils municipaux de sept et onze membres; trois délégués pour les conseils municipaux de quinze membres; cinq délégués pour les conseils municipaux de dix-neuf membres; sept délégués pour les conseils municipaux de vingt-trois membres; quinze délégués pour les conseils municipaux de vingt-sept et vingt-neuf membres.

Artikel L 285 Code électoral: Dans les communes de 9 000 habitants et plus, tous les conseillers municipaux sont délégués de droit. En outre, dans les communes de plus de 30 000 habitants, les conseils municipaux élisent des délégués supplémentaires à raison de 1 pour 800 habitants en sus de 30 000.

12: Artikel 46 Constitution luidt (gedeeltelijk): Les lois organiques relatives au Sénat doivent être votées dans les mêmes termes par les deux assemblées. Zie in gelijke zin het advies van de Conseil d’État, bladzijde 3: Le nombre de sénateurs sera réduit de 348 à 244. Le Conseil d’Etat observe qu’une telle disposition doit, dans le cadre de l’article 46 de la Constitution, être votée dans les mêmes termes par les deux assemblées.

13: Voor de Assemblée nationale gaat dit volgens de hier besproken wetsvoorstellen straks niet meer helemaal op, zie daarover mijn volgende bijdrage.

14: Zie over ordonnances in het algemeen mijn bijdrage van 15 maart: Veel slechtere arbeidsvoorwaarden voor treinpersoneel buiten Frans parlement om .

15: Wetsvoorstel Pouvoirs publics: démocratie plus représentative, responsable et efficace, no 976, Chapitre III, Habilitation à légiférer par ordonnance, Article 6 luidt (gedeeltelijk): I. – Dans les conditions prévues à l’article 38 de la Constitution, le Gouvernement est habilité à prendre par ordonnance, dans un délai de dix-huit mois à compter de la publication de la présente loi, toute mesure relevant du domaine de la loi permettant: nombre de députés élus par département. Le nombre de députés ne peut être inférieur à un pour chacun d’eux ; 2° De déterminer en conséquence, par un nouveau tableau n° 1 bis annexé au code électoral, la délimitation des circonscriptions législatives des départements, 7° De déterminer le nombre de sénateurs par département. Le nombre de sénateurs ne peut être inférieur à un pour chaque département.

II. – Les opérations conduites en vertu du I se conforment aux principes suivants : 1° Elles sont mises en oeuvre sur des bases essentiellement démographiques, sous réserve des adaptations justifiées par des motifs d’intérêt général ; 3° En aucun cas la population d’une circonscription ne peut s’écarter de plus de 20 % de la population moyenne des circonscriptions du département.

Paspoort verlengen in het buitenland

WOENSDAG 30 MEI 2018. Nederland heeft in de afgelopen jaren het aantal ambassades en consulaten waar men zijn paspoort kan ”verlengen” fors verminderd, zo blijkt uit een recent krantenbericht.

In welke wetten is deze dienstverlening op ambassades en consulaten geregeld?

Op grond van de Paspoortwet mag de minister van Buitenlandse Zaken aanvragen voor de verlenging van een paspoort in ontvangst nemen en mag hij paspoorten uitreiken. Natuurlijk gaat de minister dat alles niet zelf doen. Daar zouden Nederlanders die in het buitenland wonen ook weinig aan hebben. Daarom heeft hij besloten dat de ambassadeurs en consuls dat namens hem mogen doen. Zijn meest recente besluit daartoe dateert van 10 februari 2017. Volgens de Algemene wet bestuursrecht is er sprake van mandaat als ambassadeurs en consuls namens de minister besluiten nemen. Niet elke ambassadeur of consul hoeft een mandaat in verband met de paspoortverlenging te krijgen. Alle gemandateerden zijn genoemd in de bijlage bij het besluit van de minister (bijlage is hieronder vanwege zijn omvang niet opgenomen).

Artikel 42 Paspoortwet luidt (gedeeltelijk): Bevoegd tot uitreiking van reisdocumenten zijn de autoriteiten, die ingevolge artikel 26 bevoegd zijn de aanvragen daarvoor in ontvangst te nemen.

Artikel 26 Paspoortwet luidt (gedeeltelijk): Bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor nationale paspoorten zijn in het buitenland: Onze Minister van Buitenlandse Zaken, voor zover het personen betreft die zich buiten het Koninkrijk bevinden.

Artikel 1 Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 februari 2017 tot aanwijzing van posten bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor reisdocumenten en identiteitskaarten luidt (gedeeltelijk): De hoofden van de in bijlage A genoemde consulaire posten zijn bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor, alsmede het uitreiken van nationale paspoorten.

Considerans van het Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 februari 2017 tot aanwijzing van posten bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor reisdocumenten en identiteitskaarten luidt (gedeeltelijk): Gelet op titel 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht,

Titel 10.1 Algemene wet bestuursrecht luidt: Mandaat, delegatie en attributie

Afdeling 10.1.1. Algemene wet bestuursrecht luidt: Mandaat

Artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht luidt: Onder mandaat wordt verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.

Aanleg zonnepark ondanks strijd met bestemmingsplan

VRIJDAG 25 MEI 2018. In de Drenthse gemeente Coevorden wordt een zonnepark aangelegd van 22 ha groot. Het zonnepark bestaat uit (heel veel) zonnepanelen die rusten op ijzeren palen. Zonnepanelen en ijzeren palen zijn eenvoudig verwijderbaar en (elders) herplaatsbaar. Het zonnepark is in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Coevorden. Waarom is aanleg desondanks juridisch mogelijk? Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is dat in bepaalde gevallen desondanks mogelijk. Aanleg van een groot zonnepark is – in de woorden van deze wet – gebruik van grond. Er zijn veel soorten gebruik van grond denkbaar. In het gemeentelijk bestemmingsplan is vastgelegd welk soort grondgebruik is toegestaan en welk niet. Als het beoogde grondgebruik in het bestemmingsplan niet is toegestaan – zoals het geval is in Coevorden met het zonnepark – dan is het daarmee in strijd. Dat soort grondgebruik is dan alleen nog juridisch mogelijk met een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders. Vaststaat dat het college van de gemeente Coevorden een omgevingsvergunning heeft verleend voor de aanleg van het zonnepark. Het college heeft echter geen totale vrijheid bij de al dan niet verlening van zo’n omgevingsvergunning: de wet stelt grenzen aan die vrijheid. Sterker nog: de wet geeft nauwkeurig aan in welke gevallen een omgevingsvergunning mag én moet worden verleend. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in de wettelijke regeling die op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is gebaseerd: het Besluit omgevingsrecht. Deze wettelijke regeling is een zogenaamde algemene maatregel van bestuur. In het Besluit omgevingsrecht volgt na een opsomming van tien heel concrete gevallen de restcategorie. Die restcategorie houdt onder andere grondgebruik dat korter duurt dan tien jaar in. In dat geval mag en moet een omgevingsvergunning worden verleend. Het Coevordens college van burgemeester en wethouders heeft de omgevingsvergunning voor het zonnepark met een verwijzing naar deze restcategorie verleend. Is in het geval van het zonnepark sprake van grondgebruik dat korter duurt dan tien jaar? De hoogste bestuursrechter (de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) heeft op 4 april van dit jaar uitgesproken dat daarvan bij de aanleg van een eenvoudig verwijderbaar en herplaatsbaar zonnepark inderdaad sprake is.

Artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt (gedeeltelijk): Lid 1 onder c. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 2.10 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien.. Lid 2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12 luidt (gedeeltelijk): Lid 1 sub a onder 2. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Artikel 2.4 luidt (gedeeltelijk): Burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.

Artikel 4 onder 11 van Bijlage II van de algemene maatregel van bestuur (het Besluit omgevingsrecht) luidt (gedeeltelijk): Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komen in aanmerking ander gebruik van gronden dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 4 van Bijlage II van de algemene maatregel van bestuur (het Besluit omgevingsrecht) luidt: Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Engelstalig onderwijs op de universiteit

DINSDAG 22 MEI 2018. De vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) gaat twee universiteiten voor de rechter dagen, omdat zij zonder geldige reden het onderwijs in veel van hun bachelor- en masteropleidingen alleen nog maar in het Engels geven. Dat zou in strijd zijn met de wet. Over welke wet gaat het hier? En wat staat er in die wet? Het gaat hier over de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daarin staat dat universiteiten hun onderwijs zoals voor bachelor- en masteropleidingen in het Nederlands moeten geven. Zij mogen weliswaar van deze regel afwijken door het onderwijs (bijvoorbeeld) in het Engels te geven, maar alleen als dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs of vanwege de herkomst van de studenten. De wet staat ook enkele andere redenen toe om af te wijken van onderwijs in het Nederlands, maar die zijn voor de rechtszaak onbelangrijk. De universiteit die met een beroep op de genoemde redenen Engelstalig onderwijs wil geven, moet hiervoor een gedragscode vaststellen en naleven. In de Gedragscode voertalen van de universiteit Twente – een van de universiteiten waartegen de rechtszaak wordt aangespannen – staat dat het bachelor-onderwijs in het Nederlands wordt gegeven, tenzij het in het Engels wordt gegeven. In deze gedragscode staat verder dat (al) het masteronderwijs in het Engels wordt gegeven. De redenen voor Engelstalige masters zijn volgens de gedragscode gelegen in ”de specifieke aard, inrichting en/of kwaliteit van het onderwijs”. Meer staat er niet. Is daarmee de noodzaak van Engelstalige masters zijn aangetoond, zoals de wet eist? De gedragscode stelt bovendien enkele voorwaarden aan Engelstalig onderwijs: het mag niet ten koste gaan van de kwaliteit of studeerbaarheid van het onderwijs; zowel aan docenten als aan studenten worden taalvaardigheidseisen gesteld; in het Onderwijs- en Examenreglement van elke opleiding moet zijn vastgelegd hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 7.2 Wet hogere onderwijs en wetenschappelijk onderzoek luidt: Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd:

a. wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft,

b. wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, of

c. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode.

Gedragscode voertalen van de Universiteit Twente (UT) (maart 2010) luidt (gedeeltelijk):

Artikel 1. Het bacheloronderwijs aan de UT wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan in een bacheloropleiding een andere taal worden gebezigd: wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft, wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, of indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.

Artikel 2. Het masteronderwijs aan de UT wordt Engelstalig gegeven, aangezien de specifieke aard, de inrichting en de kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt.

Artikel 3. Ten aanzien van de bepalingen in artikel 2 en artikel 3 gelden de volgende voorwaarden: het is de verantwoordelijkheid van de opleidingen om te voorkomen dat het Engelstalig aanbieden van het onderwijs en het Engelstalig afnemen van examens ten koste gaat van de kwaliteit en studeerbaarheid van het onderwijs; om de kwaliteit van het Engelstalig onderwijs te garanderen dienen alle docenten die bij het uitoefenen van hun onderwijstaken Engels als voertaal hanteren aantoonbaar te beschikken over het niveau van Engelse taalvaardigheid, dat nodig is om de betreffende onderwijstaak naar behoren uit te voeren; om de kwaliteit van het Engelstalig onderwijs te garanderen dienen alle studenten die wensen deel te nemen aan het betreffende onderwijs en de daaraan verbonden examens, aantoonbaar te beschikken over de daartoe benodigde Engelse taalvaardigheid.

Artikel 4. In het Onderwijs- en Examenreglement (OER) van iedere opleiding dient te zijn vastgelegd welke voertaal wordt gehanteerd binnen de betreffende opleiding. Voor de Engelstalige opleidingen geldt dat in het OER dient te zijn vastgelegd op welke wijze de opleiding garandeert, dat wordt voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarden, zoals gesteld in artikel 3.

 

Ambtelijke fusies in Zuid-Holland

DONDERDAG 17 MEI 2018. De Statencommissie Bestuur en Middelen heeft in februari vergaderd over ambtelijke fusies tussen gemeenten (1). Aanleiding was het rapport dat organisatieadviesbureau Berenschot in opdracht van de provincie in januari had uitgebracht: ”Een vlucht naar voren of een duurzaam perspectief? De effecten, kansen en risico’s van ambtelijke fusies in kaart gebracht.”

Ambtelijke fusie De (klassieke) ambtelijke fusie is een fusie tussen ambtenarenapparaten. De ambtelijke fusie tussen twee (of meer) gemeenten is dan de fusie tussen hun ambtenarenapparaten. Het rapport definieert het als volgt (2): ”de samenwerking waarbij twee of meer gemeenten hun ambtelijke organisatie onderbrengen in één gemeenschappelijke entiteit met een eigen directie, die vervolgens de beleidsvoorbereiding, -uitvoering en ondersteuning verzorgt voor de deelnemende gemeenten.” .

Twee voorbeelden Voorbeelden van Zuid-Hollandse gemeenten die hun ambtenarenapparaten hebben gefuseerd zijn Barendrecht/Albrandswaard/Ridderkerk en Voorschoten/Wassenaar (3).

Andere samenwerkingsvormen De ambtelijke fusie is dus een vergaande vorm van gemeentelijke samenwerking. Samenwerking kan ook minder ver gaan. Het rapport (4) geeft als voorbeelden informele samenwerking (tussen ambtenaren) en afstemming (tussen ambtenaren). Samenwerking die verder gaat dan de ambtelijke fusie is de gemeentelijke fusie: de gemeentelijke herindeling.

Zelfstandige organisatie De gemeenten hebben na hun ambtelijke fusie geen eigen ambtenarenapparaat meer. Er is nu een gezamenlijk ambtenarenapparaat. Bovendien is dat ondergebracht in een zelfstandige organisatie (5). Deze zelfstandige en gemeenschappelijke ambtenarenorganisatie kan twee juridische vormen aannemen: een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie. De gemeenten maken gezamenlijk de keuze voor een juridische vorm. Beide vormen zijn geregeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In beide gevallen is de organisatie een rechtspersoon (6). Bovengenoemde Zuid-Hollandse gemeenten hebben trouwens gekozen voor het openbaar lichaam (7).

Openbaar lichaam Het zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die het openbaar lichaam hebben ingesteld (8), na instemming van de gemeenteraden (9). Een openbaar lichaam heeft een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (10). Bestuursleden zijn wethouders en/of burgemeesters. Elk college kiest uit zijn midden een of meer bestuursleden voor het algemeen bestuur, tenzij anders is afgesproken (11). Het algemeen bestuur kiest in beginsel uit zijn midden het dagelijks bestuur en de voorzitter (12). De bedrijfsvoeringsorganisatie heeft alleen een algemeen bestuur (13). Een wethouder of burgemeester kan geen bestuurslid blijven zodra hij wethouder of burgemeester af is (14).

Invloed van het gemeentebestuur Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen moet de wethouder en/of burgemeester die bestuurslid is, zich verantwoorden aan zijn gemeenteraad. Hij moet ook de inlichtingen verstrekken die een individueel raadslid uit zijn gemeente vraagt. Het college kan hem eventueel ontslaan.(15). Ook in de gemeente die geen eigen wethouder of burgemeester in het bestuur heeft, heeft de raad volgens deze wet er recht op dat aan haar verantwoording wordt afgelegd en de gevraagde inlichtingen worden verschaft (16). Bij de instelling van de zelfstandige en gemeenschappelijke ambtenarenorganisatie moeten de colleges afspraken maken over wijze waarop een bestuurslid verantwoording en inlichtingen moet verschaffen aan de gemeenteraad (17).

Provinciale rol bij kwaliteit gemeentebesturen Het rapport van Berenschot schrijft over deze rol: ”De provincie heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het lokaal bestuur. Deze verantwoordelijkheid houdt verband met zowel publieke waarde (maken gemeenten hun taken waar), de legitimiteit (is de democratische rechtstaat geborgd) als besturing en organisatie (kunnen gemeenten het aan, onder financiële randvoorwaarden).” (18) Ik beperk me hier tot de provinciale verantwoordelijkheid voor de legitimiteit: de borging van de democratische rechtsstaat. Daarvoor is in elk geval nodig (19) dat de zelfstandige en gemeenschappelijke ambtenarenorganisatie ”bereid en in staat is om meerdere heren te dienen”. Alleen dan wordt ”adequate uitvoering van lokale beslissingen” mogelijk. Er moeten daarom ”voldoende mechanismen zijn voor sturing, controle en verantwoording” door elk college en elke raad afzonderlijk. Met andere woorden: er moet voldoende invloed van de afzonderlijke gemeentebesturen op het ambtenarenapparaat blijven. Daaraan kan volgens mij een bijdrage worden geleverd door het maken van goede afspraken over de wijze waarop een bestuurslid van de ambtenarenorganisatie verantwoording en inlichtingen moet geven aan een gemeenteraad.

Bespreking in Statencommissie De Statencommissie Bestuur en Middelen heeft in februari over dit rapport gesproken (20). Weliswaar werd daarin ook de rol van de gemeentebesturen genoemd, maar zonder een (mogelijke) invulling van hun rol te geven. Een mogelijke invulling is het volgende. De provincie zou ”regels” kunnen opstellen voor het maken van goede afspraken over de wijze waarop een bestuurslid van de ambtenarenorganisatie verantwoording en inlichtingen moet geven aan een gemeenteraad. Fracties zouden daarover ideeën kunnen opperen. Dat is bij mijn weten in februari niet gebeurd.

NOTEN

1: officieel verslag Statencommissie Bestuur en Middelen van 14 februari 2018

2: p 12 rapport (Berenschot)

3: p 31 rapport

4: p 13 rapport

5: p 15 rapport

6: Artikel 8 Wet gemeenschappelijke regelingen luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Bij de regeling kan een openbaar lichaam worden ingesteld. Het openbaar lichaam is rechtspersoon. Lid 3. Bij de regeling waaraan uitsluitend colleges van burgemeesters en wethouders deelnemen, kan een bedrijfsvoeringsorganisatie worden ingesteld in het geval de regeling uitsluitend wordt getroffen ter behartiging van de sturing en beheersing van ondersteunende processen en van uitvoeringstaken van de deelnemers. De bedrijfsvoeringsorganisatie is rechtspersoon.

7: p 39 rapport

8: p 15/16 rapport

9: Artikel 1 Wet gemeenschappelijke regelingen luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten kunnen afzonderlijk of te zamen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten. Lid 2. De colleges van burgemeester en wethouders gaan niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

10: Artikel 12 luidt: Lid 1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Lid 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam. Lid 3. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

11: Artikel 13 luidt (gedeeltelijk): Lid 4. De regeling kan inhouden, dat: a. de aantallen leden, die door de raden van de deelnemende gemeenten worden aangewezen, onderling verschillen; b. leden, aangewezen door de raden van bepaalde deelnemende gemeenten, meervoudig stemrecht hebben. Lid 5. De regeling kan tevens inhouden, dat: a. de raden van niet alle, doch ten minste twee deelnemende gemeenten leden van het algemeen bestuur aanwijzen; b. de raden van twee of meer deelnemende gemeenten gezamenlijk leden van het algemeen bestuur aanwijzen. Lid 6. Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders, bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Het tweede tot en met het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing. Lid 9. De voorzitter van het openbaar lichaam wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde.

12: Artikel 14 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente. Lid 2. Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.

13: Artikel 14a luidt: Het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Artikel 13, tweede tot en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

14: Artikel 13 luidt (gedeeltelijk): Lid 2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt voorzitter te zijn van de raad uit wiens midden men is aangewezen dan wel ophoudt wethouder van de desbetreffende deelnemende gemeente te zijn.

15: Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 19 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders is artikel 16, eerste, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden respectievelijk een of meer leden van die raden, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam door de raad die dit lid heeft aangewezen, ter verantwoording kan worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid. Lid 2. De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam aan de raad die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken.

16: Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 19 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders is artikel 16, derde lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden respectievelijk een of meer leden van die raden, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): Lid 3. Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 13, vijfde lid, onder a, houdt de regeling bepalingen in omtrent de wijze waarop aan de raad die geen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam aanwijst, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen worden verstrekt en de door die raad gevraagde verantwoording wordt afgelegd voor het door dat bestuur gevoerde beleid.

Artikel 13 luidt (gedeeltelijk): Lid 5. De regeling kan tevens inhouden, dat: a. de raden van niet alle, doch ten minste twee deelnemende gemeenten leden van het algemeen bestuur aanwijzen.

17: zie de vorige twee noten

18: p 80 rapport

19: p 85 rapport

20: officiële verslag Statencommissie Bestuur en Middelen van 14 februari 2018

Raad van State

MAANDAG 14 MEI 2018. De Raad van State krijgt de laatste dagen veel media-aandacht. Er komt een vacature voor het vicevoorzitterschap, het gezag dat het in de politiek heeft zou zijn afgenomen en er is het intern rapport uit 2016 dat kritisch zou zijn en waar tot op heden weinig mee zou zijn gedaan. Wat staat er zoal in de Grondwet over de Raad van State? Bijvoorbeeld: De regering moet de raad in beginsel om advies vragen over wetsvoorstellen. Die adviezen zijn openbaar. De leden van de raad worden in beginsel voor hun leven benoemd. De regering beslist wie in de raad komt te zitten. Voorzitter van de raad is de Koning. De Kroonprinses is vanaf haar achttiende lid. Allerhande details moeten bij wet worden geregeld: die wettelijke regeling heeft grotendeels haar beslag gekregen in de Wet op de Raad van State. Daarin staat bijvoorbeeld dat er hooguit tien leden kunnen zijn die adviseren over wetsvoorstellen. Naast deze leden zijn er staatsraden. Er zijn hooguit twintig staatsraden. Zij hebben dezelfde bevoegdheden als leden, zoals het recht om mee te praten en mee te beslissen over de adviezen. Er zijn ”staatsraden” en ”staatsraden in buitengewone dienst”, van elk hooguit tien. De beslissingen over hoe een advies komt te luiden, wordt genomen bij meerderheid van de stemmen van leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst.

Artikel 73 Grondwet luidt (gedeeltelijk): De Raad van State of een afdeling van de Raad wordt gehoord over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, alsmede over voorstellen tot goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal. In bij de wet te bepalen gevallen kan het horen achterwege blijven.

Artikel 80 luidt (gedeeltelijk): De adviezen worden openbaar gemaakt volgens regels bij de wet te stellen. Adviezen, uitgebracht ter zake van voorstellen van wet die door of vanwege de Koning worden ingediend, worden, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, aan de Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 74 luidt: De Koning is voorzitter van de Raad van State. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege zitting in de Raad. Bij of krachtens de wet kan aan andere leden van het koninklijk huis zitting in de Raad worden verleend. De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de Raad worden geschorst of ontslagen. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

Artikel 47 luidt (gedeeltelijk): Alle koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Artikel 75 luidt (gedeeltelijk): De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State.

Artikel 2 derde lid Wet op de Raad van State luidt (gedeeltelijk): Het aantal leden bedraagt ten hoogste 10.

Artikel 8 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Er kunnen staatsraden worden benoemd. Lid 2. Zij worden gekozen uit hen, die bekwaamheid of deskundigheid hebben bewezen op het gebied van wetgeving (of) bestuur dan wel in aangelegenheden die daaraan raken. Lid 3. De staatsraden worden bij koninklijk besluit voor een bepaalde tijd van ten minste drie jaren worden benoemd. Lid 4. De artikelen 2, derde lid, (is) op hen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 luidt: De staatsraden hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden van een lid van de Raad.

Artikel 10 luidt (gedeeltelijk): Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd. Een staatsraad in buitengewone dienst neemt slechts deel aan de werkzaamheden van de Raad of van een van zijn afdelingen, voorzover hij daartoe door de vice-president is opgeroepen. De artikelen 2, derde lid, 8 tweede en derde lid (en) 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27a luidt (gedeeltelijk): De Afdeling advisering beslist bij meerderheid van stemmen.

Wetsvoorstel wijziging amendementsrecht Franse parlement

VENDREDI, LE 11 MAI 2018. Op 30 maart berichtte ik (Verlaging aantal leden Franse parlement: deel I) dat de Franse regering een wetsvoorstel voorbereidt waarin het amendementsrecht van het parlement aanzienlijk wordt beperkt. Een amendement is een wijziging van een wetsvoorstel zoals dat door de regering is ingediend. In het Franse parlement hebben beide kamers een amendementsrecht. Een kleine week later deelt de regering mee dat het plan voor een aanzienlijke beperking wordt geschrapt (1). Afgelopen woensdag is het wetsvoorstel ingediend bij de Assemblée nationale: Projet de loi constitutionnelle pour une démocratie plus représentative, responsable et efficace (no 911). Daarin wordt het amendementsrecht weliswaar verder beperkt, maar minder ver dan oorspronkelijk was gepland.

Grondwetswijziging Beperking van het amendementsrecht is slechts een deel van de institutionele hervormingen (réforme des institutions) die de regering wil doorvoeren. Voor een beperking van het amendementsrecht is een grondwetswijziging nodig, zie de bijdrage van 30 maart. Het wetsvoorstel bevat dan ook een voorstel om de Grondwet te wijzigen.

Drie extra beperkingen Ik tel drie extra beperkingen ten opzichte van de bestaande situatie (2). Een gaat over het moment van indiening van een amendement. De andere twee gaan over de inhoud van een amendement. Het amendement mag geen materie bevatten dat de uitvoerende macht per décret (president en premier) of arrêté (minister) mag regelen. Het amendement dat dit toch doet, is ontoelaatbaar. Als ik het goed zie, is deze tweede ”extra” beperking vooral een aangescherpte formulering van een bestaande beperking. In deze bijdrage ga ik nu uitgebreider in op de derde extra beperking.

Direct verband In het voorstel wordt de Grondwet zodanig gewijzigd dat het amendement een direct verband moet hebben met het wetsvoorstel zoals dat door de regering is ingediend. Het amendement dat daaraan niet voldoet, is ontoelaatbaar(3). Nu eist de Grondwet slechts dat het amendement een verband heeft met het wetsvoorstel. Dat verband mag ook indirect zijn (4).

Motivering De Franse regering wil met deze grondwetswijziging bijdragen aan een beter parlementair debat en daardoor aan betere wetten (5).

Nederland Het Nederlandse amendementsrecht van de Tweede Kamer is evenmin onbeperkt, maar de beperkingen gaan minder ver dan in de huidige Franse situatie, zie de bijdrage van 30 maart. De voorgestelde Franse grondwetswijziging zal ertoe leiden dat die verschillen nog groter worden.

NOTEN

1: Dagblad Le Figaro 5 april 2018

2: Zie de voorgestelde artikelen 41 en 42 Constitution

3: Artikel 41 Constitution zoals het in het wetsvoorstel luidt (gedeeltelijk): ”Les amendements qui sont sans lien direct avec le texte déposé ne sont pas recevables.”

4: Artikel 45 Constitution zoals het nu luidt (gedeeltelijk): ”Tout amendement est recevable en première lecture dès lors qu’il présente un lien, même indirect, avec le texte déposé.”

5: Exposé des motifs, bladzijde 6 luidt (gedeeltelijk):” Le texte propose de mieux définir la notion de ”cavalier législatif” afin que le débat législatif se tienne sur le projet en discussion et non sur des éléments périphériques. Ce faisant, le Parlement pourra débattre de manière plus approfondie sur les amendements qui ont une réelle portée et la loi adoptée sera de meilleure qualité.”

Eigenaren van Schiphol

DINSDAG 8 MEI 2018. Op Schiphol starten en landen elk jaar een half miljoen vliegtuigen. Volgens milieuorganisaties is daarmee de grens bereikt. Zij roepen het kabinet in hun luchtvaartmanifest van afgelopen zaterdag op om de luchthaven niet nog verder te laten groeien. Wie is eigenlijk eigenaar van Schiphol? Volgens de statuten is Schiphol eigendom van een naamloze vennootschap (N.V.). Deze naamloze vennootschap heet Royal Schiphol Group. Het kapitaal van een naamloze vennootschap is op grond van het Burgerlijk Wetboek verdeeld in aandelen. Wie een of meer aandelen koopt en daarop een zeker bedrag stort, is aandeelhouder. Royal Schiphol Group heeft volgens het Jaarverslag 2017 vier aandeelhouders: de Nederlandse staat, de gemeente Amsterdam, de gemeente Rotterdam en Aéroports de Paris. De staat houdt bijna 70% van alle aandelen, Amsterdam 20%, Rotterdam iets meer dan 2% en de Fransen 8%. Aandeelhouders kunnen volgens de statuten alleen publiekrechtelijke lichamen zijn die bovendien in Nederland gevestigd zijn. De Nederlandse staat en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam voldoen daaraan natuurlijk. Aéroports de Paris is volgens haar eigen jaarverslag 2017 (Document de référence, p 29) een Société anonyme die in elk geval het hoofdkantoor in Frankrijk heeft. Kan het dan toch aandeelhouder zijn? Ja, dat is volgens de statuten mogelijk met toestemming van de aandeelhoudersvergadering (algemene vergadering), raad van commissarissen en directie, maar alleen voor zover het de B aandelen betreft. En de B aandelen vormen slechts 5% van alle aandelen, niet 8%. Maar wellicht heb ik een statutaire bepaling over het hoofd gezien!

Artikel 2 van de Schiphol Statuten (april 2017) luidt (gedeeltelijk): De vennootschap draagt de naam: Royal Schiphol Group N.V.

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): Het doel van de vennootschap is het (doen) aanleggen van (een) luchthaven(s), alsmede het doen uitoefenen van een luchthavenbedrijf.

Artikel 64 Burgerlijk Wetboek Tweede Boek luidt (gedeeltelijk): De naamloze vennootschap is een rechtspersoon met een in overdraagbare aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal.

Artikel 79 luidt (gedeeltelijk): Aandelen zijn de gedeelten, waarin het maatschappelijk kapitaal bij de statuten is verdeeld.

Artikel 4 van de Schiphol Statuten luidt (gedeeltelijk): Het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap is verdeeld in aandelen A (300.000) en aandelen B (bijna 15.000).

Artikel 80 Burgerlijk Wetboek Tweede Boek luidt (gedeeltelijk): Bij het nemen van het aandeel moet daarop het nominale bedrag worden gestort. Een aandeelhouder kan niet geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de verplichting tot storting.

Artikel 4 van de Schiphol Statuten luidt (gedeeltelijk): De aandelen A en B kunnen uitsluitend worden uitgegeven en overgedragen aan en gehouden worden door in Nederland gevestigde publiekrechtelijke lichamen. De Algemene Vergadering kan uitsluitend ten aanzien van de uitgifte, overdracht en het houden van aandelen B, op voorstel van de directie met goedkeuring van de raad van commissarissen, onherroepelijk ontheffing verlenen van het vereiste aan een of meer in haar besluit daartoe met name genoemde personen, onder in dat besluit gestelde voorwaarden.

Johan Cruijffplein en het staatsrecht

MAANDAG 7 MEI 2018. Het Stadionplein in Amsterdam gaat een nieuwe naam krijgen: Johan Cruijffplein. Dat heeft het gemeentebestuur bekendgemaakt. Niet iedereen is daar blij mee. Maar de gemeente zegt dat ”alles juridisch in orde is” verlopen. Wat zijn de juridische regels voor de naamgeving van straten en pleinen? Uit de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en het (daarop gebaseerde) Besluit basisregistraties adressen en gebouwen volgt dat de gemeenteraad beslist over de namen van straten en pleinen. Uit de Gemeentewet volgt dat de gemeenteraad die bevoegdheid mag overdragen aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeente Amsterdam heeft dat gedaan in de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011. Daarin is de beslissing over de naamgeving en naamswijziging overgedragen aan B&W. Daarin is ook vastgelegd dat B&W voor elke beslissing advies moet vragen aan de (Amsterdamse) Commissie naamgeving openbare ruimten, en dat B&W in beginsel conform dit advies beslissen. Het advies wordt schriftelijk gegeven.

Artikel 6 Wet basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt de openbare ruimten vast.

Artikel 3 Besluit basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte bevat in ieder geval:

a. de officiële schrijfwijze van de naam van de openbare ruimte;

b. de vermelding van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen.

Artikel 156 Gemeentewet luidt: De raad kan aan het college en aan een door hem ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

Artikel 4 Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het college stelt de openbare ruimten vast, kent namen daaraan toe en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen. Lid 2. Voordat het college een naam toekent aan een openbare ruimte als bedoeld in het eerste lid, onder b, vraagt het advies aan de Commissie naamgeving openbare ruimten. Het college besluit conform dit advies, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn dat niet te doen. Lid 3. De Commissie naamgeving openbare ruimten adviseert schriftelijk na ontvangst van het verzoek van het college. Lid 4. Onder vaststellen, indelen en toekennen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Rechtszaak tegen provincie Zuid-Holland ivm ”bemoeienis” met bestemmingsplan

VRIJDAG 27 APRIL EN 4 MEI 2018. In de Statencommissie Bestuur en Middelen werd in januari kort gesproken over de rechtszaken tegen de provincie. Dat gebeurde naar aanleiding van een van de agendastukken voor punt 5a: de brief van de gedeputeerde inzake het Overzicht beroepsprocedures 2016.

Overzicht beroepsprocedures In die commissievergadering vraagt de VVD-fractie waarom de provincie in 34% van alle rechtszaken die tegen haar worden gevoerd in het ongelijk wordt gesteld. De gedeputeerde (mevrouw Baljeu) antwoordt dat het percentage bij de andere provincies vrijwel hetzelfde is maar dat ze bij de volgende rapportage uitgebreider zal ingaan op de oorzaken (1). Een van die rechtszaken uit 2016 gaat over de reactieve aanwijzing die de provincie gaf op een bestemmingsplan van de gemeente Sliedrecht, ”Nijverwaard” geheten. De rechter heeft de provincie hier in het ongelijk gesteld (2). Deze bijdrage gaat over die rechtszaak en over wat eraan voorafging.

Bestemmingsplannen en gebruiksregels Laat ik beginnen bij het begin: bestemmingsplannen. In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld (3) dat elke gemeente voor het hele grondgebied bestemmingsplannen moet maken. Een bestemmingsplan voor het hele grondgebied. Of meerdere bestemmingsplannen, elk voor een ander deel van het grondgebied. In zo’n bestemmingsplan is voor elk stukje grond (kavel) binnen het gebied de bestemming aangewezen. De bestemming voor zo’n kavel kan bijvoorbeeld zijn wonen, verkeer, natuur, cultuur, ontspanning, horeca, bedrijf of detailhandel. Bestemmingsplannen worden vastgesteld door de gemeenteraad. Het vastgestelde bestemmingsplan bestaat uit verschillende onderdelen, zoals bestemmingen maar ook regels die met het oog op een bestemming zijn gegeven. Bij die regels kan bijvoorbeeld worden gedacht aan regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Bestemmingsplan Nijverwaard en gebruiksregels Het Bestemmingsplan Nijverwaard van de gemeente Sliedrecht is een bestemmingsplan voor een deel van het gemeentelijk grondgebied, namelijk het gedeelte ten noorden van de kern Sliedrecht. Het gebied heet nu Bedrijventerrein Nijverwaard. De gemeenteraad heeft dat bestemmingsplan vastgesteld op 23 juni 2015. De meeste kavels in dit gebied hebben of de bestemming bedrijf of de bestemming detailhandel gekregen. Op percelen met bestemming detailhandel mogen volgens de regels omtrent het gebruik (4) uitsluitend grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven komen of zijn. Grootschalige tuincentra, bouwmarkten enzovoorts hebben per vestiging een brutovloeroppervlak van minstens 1.000 vierkante meter. Bestaande detailhandel in elektronica mag blijven.

Reactieve aanwijzingen Een provincie mag op grond van de Wet ruimtelijke ordening (5) een gemeente een aanwijzing geven over een of meer onderdelen van het bestemmingsplan, zoals een of meer regels omtrent het gebruik. Zo’n aanwijzing leidt ertoe dat die onderdelen geen deel meer uitmaken van het bestemmingsplan, en dus komen te vervallen. Een provincie mag zo’n aanwijzing geven als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Bevoegd tot het geven van aanwijzingen zijn gedeputeerde staten.

Reactieve aanwijzing Zuid-Holland Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 7 juli 2015 een reactieve aanwijzing gegeven op Bestemmingsplan Nijverwaard. Die aanwijzing betreft onder andere de gebruiksregel dat uitsluitend grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven zijn toegestaan. De aanwijzing leidt ertoe dat deze gebruiksregel niet langer deel uitmaakt van het bestemmingsplan. De provinciale belangen die deze aanwijzing noodzakelijk maakt met het oog op een goede ruimtelijke ordening, bestaan eruit dat met deze gebruiksregel de Verordening ruimte wordt geschonden.

Verordening ruimte De Verordening ruimte is een provinciale verordening die provinciale staten op 9 juli 2014 hebben vastgesteld. In deze verordening staat (6) dat buiten het centrum van een stad of wijk alleen dan grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven mogen komen nadat is aangetoond dat hun komst noch het woon- en leefklimaat onevenredig zal aantasten noch tot onaanvaardbare leegstand zal leiden. De gemeente Sliedrecht heeft dat volgens gedeputeerde staten niet aangetoond. Voor zover ik kan nagaan, is in provinciale staten of in de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving niet over deze reactieve aanwijzing gesproken.

Beroep bij Raad van State De gemeenteraad van Sliedrecht wilde zich niet neerleggen bij de aanwijzing, en stapte daarom naar de rechter: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gemeenteraad voerde in deze rechtszaak aan dat wel degelijk is aangetoond dat de komst van grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven noch het woon- en leefklimaat onevenredig zal aantasten noch zal leiden tot onaanvaardbare leegstand (7).

Uitspraak Raad van State De rechter deed op 22 juni 2016 uitspraak (8). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat gedeputeerde staten niet deugdelijk hebben gemotiveerd dat de gemeenteraad niet heeft aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Het beroep van de gemeenteraad is dus gegrond. De reactieve aanwijzing van gedeputeerde staten wordt vernietigd omdat gedeputeerde staten hun reactieve aanwijzing onvoldoende hebben gemotiveerd. De gebruiksregel die door de reactieve aanwijzing was komen te vervallen, maakt weer deel uit van het bestemmingsplan.

Vaker onvoldoende motivering Mijn vorige bijdrage over het provinciebestuur ging over de bezwarencommissie van de provincie Zuid-Holland (hyperlink). Ook de bezwarencommissie concludeert in haar laatste jaarverslag dat gedeputeerde staten hun besluiten onvoldoende motiveren (9).

NOTEN

1: Officieel verslag van de Statencommissie Bestuur en Middelen van 24 januari 2018, p 3

2: De brief van de gedeputeerde van 13 oktober 2017 inzake het Overzicht beroepsprocedures 2016, bijlage 1

3: Artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.

4: Bestemmingsplan Nijverwaard. Regels. Bestemmingsregels. Detailhandel. Bestemmingsomschrijving. Artikel 4.1 lid a en b bestemmingsomschrijving luidt (gedeeltelijk):

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grootschalige detailhandel in de branches:
    • 1. tuincentra met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
    • 2. bouwmarkten met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
    • 3. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, tevens bestaande detailhandel in elektronica;

5: Artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Gedeputeerde staten (kunnen) met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Artikel 4.2 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.

6: Verordening ruimte 2014. Artikel 2.1.4 Detailhandel luidt (gedeeltelijk):

Lid 1 Detailhandel binnen de centra

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:

a. binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden,

dorpen en wijken;

b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;

c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van

herallocatie.

Lid 2 Omvang van ontwikkelingen binnen de centra

De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

d. grootschalige meubelbedrijven met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak,

inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, en

detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s, voor

zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties waarvan de

plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 2 Detailhandel’;

e. tuincentra met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, en

f. bouwmarkten met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak.

Lid 4 Ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 buiten de centra

Voor zover de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder d, e en f, een omvang heeft van

meer dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, voorziet het bestemmingsplan hier uitsluitend in als is

aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Mede met het oog hierop is advies gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg en is zo nodig een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd.

7: Rechtsoverweging 14 van de uitspraak luidt: De raad kan zich met name niet verenigen met de reactieve aanwijzing, omdat volgens de raad wel degelijk is aangetoond dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare leegstand of onaanvaardbare effecten op het woon- en leefklimaat.

8: Vindplaats uitspraak op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2016:1741

Rechtsoverweging 16.5 luidt (gedeeltelijk): Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen door de raad is aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de raad in strijd met artikel 2.1.4, vierde lid, van de verordening niet heeft aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.

Rechtsoverweging 18 luidt (gedeeltelijk): De beroepen van de raad zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Rechtsoverweging 20 luidt: Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de onderdelen van het plan die zijn geraakt door de reactieve aanwijzing alsnog bekend kunnen worden gemaakt, waarna daartegen zo nodig rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Beslissing luidt (gedeeltelijk): Vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 7 juli 2015, waarbij aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot het

bestemmingsplan “Nijverwaard” dat door de raad van de gemeente Sliedrecht bij besluit van 23 juni 2015 is vastgesteld.

9: Jaarverslag bezwarencommissie 2016, provincie Zuid-Holland, p 25