Amsterdamse mondkapjesplicht mag van de rechter. Wat zijn de redenen?

VRIJDAG 28 AUGUSTUS 2020 Vorige week woensdag heeft de Amsterdamse rechter uitspraak gedaan in een kort geding waarin wordt geëist om de mondkapjesplicht in de Amsterdamse binnenstad buiten werking te stellen, omdat het in strijd zou zijn met het privacygrondrecht. De rechter heeft de eis afgewezen. Welke redenen geeft de rechter voor zijn afwijzing? En waarop zijn die redenen gebaseerd?

PRIVACYGRONDRECHT Het privacygrondrecht staat in artikel 10 van de Grondwet: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

BEPERKING De Amsterdamse rechter stelt vast dat het dragen van een mondkapje ongemak of ongenoegen geeft, omdat het als hinderlijk of zelfs schadelijk kan worden ervaren en dit ertoe kan leiden dat sommigen de plaatsen waar een mondkapjesplicht mijden. Dat is volgens de rechter een beperking op of inbreuk van het privacy grondrecht. Niet elke beperking op dit grondrecht is ongeoorloofd. De Amsterdamse rechter oordeelt dat de mondkapjesplicht een geoorloofde inbreuk is. Hoe komt hij tot dit oordeel?

EPIDEMIE IN AMSTERDAM Ten eerste stelt de rechter vast dat er al een tijdje een epidemie heerst. Bovendien is het aantal besmettingen in ons land weer aan het stijgen is, en stijgt het in Amsterdam (veel) harder dan gemiddeld. De gemeente Amsterdam mag (en moet) dus ingrijpen, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen die bijdragen aan handhaving van de anderhalve meter afstand maatregel op drukke plaatsen in de stad.

GEEN ALTERNATIEF Niet elke maatregel is volgens de rechter echter geoorloofd. Alleen noodzakelijke maatregelen zijn geoorloofd. Een noodzakelijke maatregel moet aan twee voorwaarden voldoen. De eerste voorwaarde is dat een minder ingrijpende maatregel niet voorhanden is of niet toereikend is. Dat is het beginsel van de subsidiariteit. De rechter stelt vast dat eerdere minder ingrijpende maatregelen onvoldoende waren om de anderhalve meter te handhaven, en oordeelt daarom dat de mondkapjesplicht aan de eerste voorwaarde voldoet.

GERINGE INBREUK De tweede voorwaarde is dat de genomen maatregel niet ingrijpender is dan in de gegeven situatie is vereist om het gevaar te beperken. Dat is het beginsel van de proportionaliteit. De rechter voert de volgende redenen aan om te concluderen dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten eerste: een mondkapje is slechts een geringe beperking van het privacygrondrecht.

PLAATSELIJK EN VAN KORTE DUUR Ten tweede: de verplichting wordt maar voor enkele plaatsen en enkele weken opgelegd.

NIET ONGEZOND Ten derde: gezondheidsschade door het dragen van een mondkapje is niet aannemelijk, en bovendien is ontheffing om medische redenen mogelijk.

GEOORLOOFDE BEPERKING? Tot zover de redenen die de Amsterdamse rechter geeft om de mondkapjesplicht in werking te laten. Wat is de juridische basis voor zijn redenen? Hij gaat ervan uit dat per noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio grondrechten zoals het privacygrondrecht in artikel 10 van de Grondwet beperkt mogen worden. Hierover wordt echter heel verschillend gedacht in staatsrechtelijke kringen. Het is dus nog maar de vraag of dit een juist uitgangspunt is. De rechter is zich hiervan ook bewust. Hij verwijst voor zijn uitgangspunt o.a. naar een uitspraak van de Haagse rechter van eind vorige maand waarin werd geoordeeld dat noodverordeningen voldoende basis zijn voor coronamaatregelen, o.a. omdat deze maatregelen conform de adviezen van het Outbreak Management Team zijn. Mondkapjesplicht in Amsterdam bestond toen nog niet. Volgens mij is deze uitspraak hier niet relevant, omdat de Haagse rechter niet aan artikel 10 van de Grondwet toetste maar aan het privacyrecht in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Niemand in staatsrechtelijke kringen twijfelt eraan dat dit verdragsartikel ook per noodverordening beperkt mag worden. De Amsterdamse rechter toetst aan artikel 10 van de Grondwet.

REDELIJKE UITLEG Waarop had de Amsterdamse rechter dán zijn redenen moeten baseren? Bijvoorbeeld op redelijke uitleg van grondrechten. Een grondrecht zoals het privacygrondrecht van artikel 10 Grondwet moet redelijk worden uitgelegd. Redelijke uitleg van grondrechten wordt in een advies van de Raad van State van mei dit jaar als volgt omschreven: wat in abstracto onder een grondrecht valt, mag in concreto niet altijd en overal worden verricht. In literatuur en rechtspraak worden ook heel andere omschrijvingen gegeven, maar voor dit stukje voldoet de omschrijving van de Raad van State. De Raad geeft als voorbeeld brandveiligheidsvoorschriften en het grondrecht van de godsdienstvrijheid in artikel 6 van de Grondwet. Zulke voorschriften mogen het aantal personen in een religieus gebouw begrenzen, ook al is deze beperking van de godsdienstvrijheid geen beperking die volgens de woorden van het grondrecht zelf geoorloofd is. In beginsel mogen brandveiligheidsvoorschriften de godsdienstvrijheid beperken, mits niet verder dan nodig is voor de brandveiligheid; dat laatste biedt volgens mij ruimte voor de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De Amsterdamse rechter had zijn redenen juridisch kunnen baseren op redelijke uitleg van het privacygrondrecht in artikel 10 van de Grondwet; ook in dat verband was er ruimte geweest voor de subsidiariteit en proportionaliteit in zijn motivering. Zie ook mijn eerdere blog De Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht en de Grondwet.

(Mr. Leon)

Niet onder maar over professoren

VRIJDAG 21 AUGUSTUS 2020 Als het over de wetenschap gaat of over wetenschappelijke achtergronden bij maatschappelijke kwesties, worden in krant en op televisiejournalen vaak deskundigen geïnterviewd die zich professor noemen. Wie mag zich eigenlijk professor noemen?

WET Dat is wettelijk geregeld, en wel in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is een professor een hoogleraar. Een hoogleraar is verbonden aan een universiteit. Hij doet daar onderzoek en/of verzorgt er onderwijs aan studenten. Alleen een hoogleraar mag zich professor noemen. Gepensioneerde hoogleraren mogen zich professor blijven noemen. Wie aan een hogeschool is verbonden, is geen professor.

UNIVERSITEIT BENOEMT Hoogleraren worden benoemd door de universiteit waaraan ze zijn verbonden. Eind vorig jaar waren meer dan 3100 hoogleraren werkzaam op een universiteit. Dat volgt uit cijfers van de Vereniging van Universiteiten. Er zijn vijftien grote universiteiten. Elke universiteit heeft een bestuur, dat is het College van Bestuur; hoogleraren worden benoemd door het College van Bestuur. Dit bestuurscollege wordt benoemd door de Raad van Toezicht van de universiteit. De  minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap benoemt de leden van deze raden. De minister gaat dus niet over de benoeming van een hoogleraar.

UNIVERSITEIT? Een instelling mag zich niet zomaar universiteit noemen. In de wet staat welke instellingen dat wél mogen doen. Voorbeelden zijn de universiteiten te Delft, Amsterdam, Wageningen, Tilburg, Utrecht, Rotterdam, de Open Universiteit te Heerlen en de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht. Hoewel het beslist geen universiteiten zijn, mogen volksuniversiteiten zich zo noemen, omdat de wet hun dat uitdrukkelijke toestaat.

BIJZONDER HOOGLERAAR Niet alle professoren zijn door een universiteit benoemd. Die andere professoren worden bijzonder hoogleraren genoemd. Bijzonder hoogleraren mogen door een ander worden benoemd, zoals bijvoorbeeld door een multinational, een kerkelijke organisatie of een belangenorganisatie (vereniging of stichting). Vorig jaar waren er ongeveer 1200 bijzonder hoogleraren werkzaam. Dat blijkt uit cijfers van het Rathenau instituut. Net als de hoogleraar verzorgt de bijzonder hoogleraar op de universiteit onderwijs aan studenten en verricht er wetenschappelijk onderzoek.

VESTIGING BIJZONDERE LEERSTOEL Zijn benoeming verloopt in twee fasen. Eerst moet aan de universiteit een bijzondere leerstoel worden gevestigd. De stichting, multinational of kerkelijke organisatie vestigt zo’n bijzondere leerstoel. Op grond van de wet mag dat alleen gebeuren met toestemming van het College van Bestuur van de universiteit. De vestiging van een bijzondere leerstoel staat los van wie later benoemd zal worden tot bijzonder hoogleraar op die leerstoel; die benoeming is de tweede fase.

BENOEMING Voor de benoeming van een bijzonder hoogleraar is wettelijk geen toestemming nodig van het College van Bestuur, tenminste als hij of zij is gepromoveerd aan een Nederlandse universiteit. Wettelijk is die toestemming dan niet nodig, maar desondanks kan het college eisen dat toestemming wél nodig is of dat de benoeming volledig in handen blijft van de universiteit. Deze en andere eisen kunnen namelijk bij overeenkomst worden afgedwongen, bijvoorbeeld omdat het college anders geen toestemming wil geven voor de vestiging van de bijzondere leerstoel. Elke universiteit kan andere eisen stellen, en doet dat ook in de praktijk.  

BUITENGEWOON HOOGLERAAR De bijzonder hoogleraar mag niet worden verward met de buitengewoon hoogleraar. Vroeger werd in de wet onderscheid gemaakt tussen gewone, buitengewone en bijzonder hoogleraren. Het onderscheid tussen buitengewone en gewone hoogleraren is in de wet vervallen, ze zijn nu beiden hoogleraren, ter onderscheiding van de bijzonder hoogleraar. Weliswaar maakt de wet dit onderscheid niet meer, maar in de universitaire praktijk wordt het nog wel gemaakt. Hoe dan ook, ze mogen zich alle drie professor noemen.

SALARISSEN De hoogleraar staat op de loonlijst van de universiteit. Haar salaris wordt betaald door de universiteit. Daarentegen ontvangt de bijzonder hoogleraar zijn inkomen van een ander, dat is degene die haar leerstoel heeft gevestigd. Het maakt daarbij niet uit of het College van Bestuur of die ander haar op die leerstoel heeft benoemd. Soms geeft die financiële afhankelijkheid aanleiding tot al dan niet terechte vragen over de (wetenschappelijke en onderwijskundige) onafhankelijkheid van de bijzonder hoogleraar.

BUITENLANDSE PROFESSOREN In andere landen gelden vaak heel andere regels, waardoor daar de titel van professor wettelijk niet is voorbehouden aan hoogleraren en bijzonder hoogleraren op een universiteit, maar bijvoorbeeld ook mag worden gevoerd door andere docenten op een universiteit of door docenten op een hogeschool. Niet uitgesloten is dat zij zich in interviews met Nederlandse kranten of televisiejournalen ook professor noemen.

(Mr. Leon)

Wie besloot tot het coronadebat van afgelopen woensdag?

VRIJDAG 14 AUGUSTUS 2020 De Tweede Kamer is sinds 3 juli met zomerreces. Een reces betekent o.a. dat er niet wordt gedebatteerd. Afgelopen woensdag is het reces echter onderbroken door een plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Plenair betekent de hele Kamer, in tegenstelling tot slechts een commissie. In kranten en op televisie is de afgelopen dagen volop bericht over dit Kamerdebat. Wie heeft besloten tot het houden van dit debat?

ONDERBREKINGEN Het was deze zomer trouwens niet de eerste keer dat het reces werd onderbroken door een plenair debat. Een maand geleden gebeurde dat ook al. Half juli ging het over de Europese Top en het ging over het pensioenakkoord. Toch is zo’n onderbreking eigenlijk heel bijzonder. In de afgelopen jaren was het zomerreces ononderbroken. We moeten helemaal terug naar de zomer van 2015; half augustus is er toen vergaderd over het steunpakket aan Griekenland. 

BIJEENROEPEN DOOR VOORZITTER Een debat is zonder vergadering niet mogelijk. In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer staat dat de voorzitter van de Kamer  de plenaire vergaderingen bijeenroept, zo vaak als hij of zij dit nodig oordeelt. Het is dus de voorzitter die de vergaderingen mag bijeenroepen. Voorzitter van de Tweede Kamer is Khadija Arib, en wel sinds 2016. In de Grondwet staat dat de voorzitter van de Tweede Kamer wordt benoemd door en uit de leden van de Tweede Kamer. De (150) leden van de Tweede Kamer kiezen dus zelf hun voorzitter; zij kunnen alleen een ander Tweede Kamerlid kiezen. Arib is Kamerlid voor de PvdA. De Kamervoorzitter blijft trouwens Kamerlid.

BIJEENROEPEN DOOR KAMERLEDEN Soms is de voorzitter verplicht om een vergadering bijeen te roepen. Dat is volgens het Reglement van Orde het geval als de regering of (minstens) dertig Kamerleden daarom verzoeken. Dat verzoek moet schriftelijk zijn en gemotiveerd.Devoorzitter heeft de vergadering van afgelopen woensdag bijeengeroepen omdat (minstens) dertig Kamerleden daarom hadden verzocht. Ze was dus verplicht om deze vergadering bij een te roepen.

REGELING VAN WERKZAAMHEDEN Op de website van de Tweede Kamer is op 5 augustus een bericht geplaatst over de vergadering die een week later (afgelopen woensdag) zou plaatsvinden. Daarin staat dat regeling van werkzaamheden het agendapunt is voor deze vergadering, het enige agendapunt. Er mag alleen vergaderd worden over wat er op de agenda staat. Bij regeling van werkzaamheden wordt de agenda van een vergadering vastgesteld. Aannemelijk is dat de Kamerleden bij hun uitnodiging voor de vergadering zelf evenmin andere informatie hebben ontvangen. Een agenda of agendavoorstel – bijvoorbeeld om over de ontwikkelingen rondom het coronavirus te debatteren – staat niet in het bericht. Wie mag agendavoorstellen doen?

AGENDA VOORSTELLEN mogen volgens het Reglement van Orde door de voorzitter of door een individueel Kamerlid worden gedaan. De voorzitter moet haar voorstellen zoveel mogelijk al bij de uitnodiging voor de vergadering doen. De voorzitter heeft voor de vergadering van afgelopen woensdag geen agendavoorstellen gedaan. Wel staat in het bericht van 5 augustus dat Kamerlid Lodewijk Asscher bij de regeling van werkzaamheden zal voorstellen om diezelfde dag een vergadering te houden over de ontwikkelingen rondom het coronavirus.

LODEWIJK ASSCHER En dat is afgelopen woensdag gebeurd. Volgens het (voorlopig) officieel verslag van die vergadering stelde de PvdA-fractieleider voor om een plenair debat te houden met de minister-president en minister De Jonge, ‘’zodat we met elkaar de dingen kunnen doen die nodig zijn’’. Dit agendavoorstel diende hij in mede namens de fracties van GroenLinks, SP, 50PLUS, DENK en de Groep-Krol/van Kooten-Arissen.

AGENDA VASTSTELLEN: QUORUM Een agendavoorstel is nog geen agenda. Wie besluit of een agendavoorstel wordt aangenomen? In de eerste plaats is het zo dat een vergadering pas mag doorgaan – en er dus überhaupt een besluit mag worden genomen – als er voldoende Kamerleden aanwezig zijn; dat is de quorumeis. Er moet altijd aan de quorumeis worden voldaan, ongeacht waarover wordt vergaderd, dus ook als er over de regeling van werkzaamheden wordt vergaderd. De quorumeis is volgens het Reglement van Orde 76 Kamerleden, dat is de helft van 150 plus een. Bij het openen van een vergadering moeten minstens 76 Kamerleden aanwezig zijn. Aanwezigheid wordt uitgelegd als het hebben getekend van de presentielijst. De voorzitter moet een vergadering uitstellen, als ze constateert dat niet aan de quorumeis is voldaan. Dat was afgelopen woensdag bij de regeling van werkzaamheden niet nodig. In elk geval waren er Kamerleden aanwezig voor PvdA, D66, PVV, Partij voor de Dieren, 50PLUS en groep Van Haga, want zij hebben er het woord gevoerd. Alle Kamerleden van deze fracties tezamen zijn er meer dan 76.

AGENDA VASTSTELLEN: MEERDERHEID In de tweede plaats is het zo dat het agendavoorstel moet worden aangenomen. In beginsel gebeurt dat pas als de meerderheid van de aanwezigen het voorstel steunt. De voorzitter stelt vast of dat het geval is. In de vergadering van afgelopen woensdag stelde de voorzitter vast dat een meerderheid van de aanwezige Kamerleden voor het agendavoorstel van Lodewijk Asscher is, en dat het dus is aangenomen en vastgesteld.

DERTIGLEDENDEBAT Als er geen meerderheid voor zijn agendavoorstel was geweest, dan had er nog een alternatieve weg opengestaan om het Kamerdebat te houden: het dertigledendebat. Dertig Kamerleden kunnen tezamen namelijk een debat over een bepaald onderwerp afdwingen. De fracties namens wie Asscher het voorstel indiende hebben samen veel meer dan dertig Kamerleden. Aan zo’n debat zijn echter wel allerlei praktische nadelen aan verbonden.

(Mr. Leon)

De Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht en de Grondwet

VRIJDAG 7 AUGUSTUS 2020 Sinds afgelopen woensdag wordt in delen van Rotterdam en Amsterdam op straten en pleinen en in winkels een mondkapjesplicht opgelegd. Dat is gebeurd door een wijziging van de geldende coronanoodverordeningen. Uit berichten in de Volkskrant blijkt dat men het in de staatsrechtelijke wereld niet eens is of dit conform de Grondwet is. Volgens sommigen is het grondwettig, volgens sommige anderen is het ongrondwettig. Wat speelt er staatsrechtelijk bij de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht? En wat staat er in de a.s. Coronawet over zo’n mondkapjesplicht?

ARTIKEL 2.5A In de coronanoodverordeningen voor Rotterdam en Amsterdam staat de mondkapjesverplichting in artikel 2.5a. Deze verplichting geldt in beginsel voor iedereen vanaf 13 jaar. Zo’n mondkapje moet in elk geval mond en neus volledig bedekken, maar het mag ook weer geen medisch mondkapje zijn. Hij geldt niet voor de hele gemeente en hoeft evenmin op elk tijdstip van de dag te gelden. De burgemeester mag de gebieden en locaties aanwijzen waar en wanneer  het mondkapje verplicht is. Achmed Aboutaleb heeft o.a. een deel van het centrumgebied aangewezen, zoals straten, stoepen en pleinen weerszijde van de Coolsingel, tussen zes uur in de ochtend en tien uur in de avond. Femke Halsema heeft o.a. het Wallengebied en (delen van) de Kalverstraat  aangewezen, en dat 24/7.   

VEILIGHEIDSREGIO De voorzitters van de veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland hebben deze wijziging van de noodverordeningen in het leven geroepen. Die voorzitters zijn de burgemeesters van Rotterdam en Amsterdam. Zij zijn op grond van de Wet veiligheidsregio’s en de Wet publieke gezondheid bevoegd om vanwege de corona noodverordeningen te maken voor hun eigen gemeente en voor de andere gemeenten die tot hun veiligheidsregio behoren. De eergisteren ingevoerde mondkapjesplicht is (vooralsnog) beperkt tot delen van hun eigen gemeenten.

GRONDWET EN GRONDRECHT Bijzonder aan een noodverordening is dat daarin mag worden afgeweken van parlementaire wetten. Dat zijn wetten die regering, Tweede en Eerste Kamer samen hebben gemaakt. De afwijkingsbevoegdheid staat expliciet in de Gemeentewet. In de officiële toelichting staat echter net zo expliciet dat NIET worden afgeweken van de Grondwet. Grondwettelijke voorschriften waarmee artikel 2.5a in strijd zou kunnen zijn, zijn de grondrechten. Grondrechten zijn mensenrechten die in de Grondwet staan. Het grondrecht dat in dit verband steeds wordt genoemd is dat van de privacy. Het recht op privacy wordt in artikel 10 van de Grondwet als volgt omschreven: Ieder heeft (…) recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

ONGRONDWETTIG? Valt het niet hoeven dragen van een mondkapje op straten en pleinen en in winkels onder de privacy? Ja. Die vraag wordt eensgezind bevestigend beantwoord. De mondkapjesplicht is een beperking van het privacygrondrecht. Betekent dit automatisch dat met de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht dus wordt afgeweken van de Grondwet? Sommigen trekken die conclusie; volgens hun is de mondkapjesplicht ongrondwettig. Sommige anderen trekken die conclusie niet; volgens hun is de mondkapjesplicht misschien niet ongrondwettig.

GRONDWETTIG? Volgens de laatsten mag een noodverordening het privacygrondrecht beperken. Dat kan volgens hun op twee manieren. De eerste manier is dat (volgens hun) een noodverordening mag afwijken van een grondrecht als in dat grondrecht staat dat een parlementaire wet een lagere overheid de bevoegdheid mag geven om het grondrecht te beperken. In het privacygrondrecht staat dit inderdaad.

REDELIJKE UITLEG? De tweede manier is dat de ongrondwettigheid van de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht neerkomt op een onredelijke uitleg van het privacygrondrecht, zoals het ook onredelijk zou zijn om brandveiligheidseisen ongrondwettig te oordelen omdat zij de vrijheid van vergadering beperken. De vrijheid van vergadering is ook een grondrecht. Brandveiligheidseisen die aan een vergaderruimte worden gesteld kunnen ertoe leiden dat een vergadering niet mag doorgaan of slechts met een beperkt aantal deelnemers. Dat is een beperking van de vergadervrijheid. Brandveiligheidseisen zijn geoorloofd, omdat ze nuttig en nodig zijn voor de veiligheid. Motief voor deze eisen is dus de (brand)veiligheid; beperking van de vergadervrijheid is daarvan een (onbedoeld) neveneffect. Uiteraard mag zo’n (onbedoelde) beperking nimmer verder gaan dan nuttig en strikt nodig is. De wetenschappelijke oordelen – epidemiologisch, virologisch, gedragswetenschappelijk – over nut en noodzaak van de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht lopen uiteen. Welke motivering geven de burgemeesters zelf in hun officiële toelichting op de invoering van de mondkapjesplicht? ‘’Vanwege de toegenomen drukte, het niet altijd na kunnen leven van de 1,5 meter en het oplopend aantal besmettingen met het coronavirus kan het noodzakelijk zijn om gebieden of concrete locaties aan te wijzen waar personen van 13 jaar en ouder verplicht zijn een niet medisch mondkapje te dragen. … Het gebruik van enkel een niet-medisch mondkapje volstaat niet en moet steeds gepaard gaan met de andere preventiemaatregelen. Social distancing blijft een belangrijke preventiemaatregel.’’ Shall it stand up in court?

CORONAWET Tot zover de mondkapjesplicht in de noodverordeningen van Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland. Wat staat er over de mondkapjesplicht in het wetsvoorstel Coronawet? Officieel heet die wet Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19). Een mondvol! Dat wetsvoorstel is enkele weken geleden bij de Tweede Kamer ingediend en zal daar na het zomerreces worden behandeld. In het voorstel komt het woord mondkapje trouwens niet voor. In de officiële toelichting op het wetsvoorstel wordt het wel genoemd. Daarin staat dat het mondkapje een beschermingsmiddel is.

MINISTERIËLE REGELING In het wetsvoorstel staat dat per ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over het gebruik van beschermingsmiddelen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, komt dat te staan in de Wet publieke gezondheid, en wel in het nieuwe artikel 58j. Dit wetsartikel zal het expliciet mogelijk maken om ter bestrijding van de corona het privacygrondrecht te beperken door middel van een mondkapjesplicht op straten, stoepen en pleinen en in winkels. Helemaal conform de grondwettelijke beperkingensystematiek.

MAATWERK Zo’n ministeriële regeling moet dan een gezamenlijk product zijn van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken. Bovendien moet de ministerraad erachter staan en hebben de Kamers vooraf inzage. Raymond Knops en Ferdinand Grapperhaus mogen straks dus een regeling vaststellen waarin een mondkapjesplicht op straten en pleinen wordt opgelegd. Ze kunnen dat doen voor alle plekken in alle gemeenten, maar ook alleen voor drukke plekken of in de ene gemeente wel en in de andere niet. Levering van maatwerk ofte wel differentiatie is dus heel goed mogelijk, maar er is niet voor gekozen om de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio (expliciet) bevoegd te maken.

(Mr. Leon)