Officiële uitslag referendum over Wiv

Donderdag 29 maart 2018. Vorige week woensdag is (ook) het referendum over de sleepwet gehouden, dat wil zeggen over de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv). De Kiesraad maakt op grond van de Wet raadgevend referendum de officiële uitslag bekend. Die uitslag geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, als de meerderheid tegen de wet heeft gestemd en minstens 30% procent van de kiezers heeft gestemd. De Kiesraad heeft de officiële uitslag vanochtend bekendgemaakt. Wat blijkt: zo’n 46,5 % heeft voor de sleepwet gestemd en zo’n 49,5 % heeft tegen de sleepwet gestemd. De meerderheid heeft dus tegen de sleepwet gestemd. Bovendien is 51,5 % van de kiezers gaan stemmen; ruim boven de 30% van de opkomstdrempel. Conclusie: de officiële uitslag van het referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing. En nu? De regering moet nu op grond van dezelfde Wet raadgevend referendum een nieuw wetsvoorstel indienen dat óf de sleepwet intrekt óf regelt wanneer de sleepwet in werking treedt. Regering en parlement kunnen dus nog alle kanten op, maar moeten wel een keuze maken tussen invoering of intrekking van de wet. De wetgever moet dus de sleepwet gaan heroverwegen. De regering moet het wetsvoorstel zo snel mogelijk indienen nadat de officiële uitslag van vanmorgen onherroepelijk is vastgesteld. Dat is het geval als niemand binnen een week de uitslag aanvecht bij de raad van state. Als iemand dat wel doet, moet de uitspraak van de raad van state worden afgewacht. Dat mag geen jaren duren, want de raad van state moet die rechtszaak versneld behandelen, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 26 Wet raadgevend referendum luidt: De Kiesraad treedt op als centraal stembureau voor het houden van een referendum.

Artikel 3 Wet raadgevend referendum luidt: De uitslag van een referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt en de opkomst bij het referendum ten minste dertig procent van het totale aantal kiesgerechtigden bedraagt.

Artikel 79 Wet raadgevend referendum luidt: Het centraal stembureau stelt vast:

  • a. het totale aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet is uitgebracht;
  • b. het totale aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet is uitgebracht;
  • c. het totale aantal blanco stemmen dat is uitgebracht;
  • d. de som van de onder a, b en c bedoelde aantallen stemmen, zijnde het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;
  • e. het totale aantal ongeldige stemmen;
  • f. het totale aantal kiesgerechtigden;
  • g. het totale aantal stemmen dat bij volmacht is uitgebracht;
  • h. het verschil tussen het aantal kiezers dat tot de stemming is toegelaten en het aantal stemmen dat is geteld vast. Voor zover mogelijk geeft het centraal stembureau hiervoor een verklaring.

Artikel 80 Wet raadgevend referendum luidt: Het centraal stembureau stelt de opkomst vast door de som van het totale aantal geldige en het totale aantal ongeldige stemmen te delen door het totale aantal kiesgerechtigden.

Artikel 81 Wet raadgevend referendum luidt: Het centraal stembureau stelt vervolgens vast hoeveel procent van de kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich voor en hoeveel procent van de kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich tegen de aan het referendum onderworpen wet hebben uitgesproken.

Artikel 11 Wet raadgevend referendum luidt: Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van wet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

Artikel 91 Wet raadgevend referendum luidt (gedeeltelijk): Bij besluiten als bedoeld in de artikelen 79, 80 en 81 gelden de volgende afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht:

  • a. In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes dagen.
  • b. Titel 8.3 is niet van toepassing. (vovo)
  • d. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3.

In afdeling 8.2.3. van de Algemene wet bestuursrecht staat onder andere artikel 8:52. Artikel 8:52 Algemene wet bestuursrecht luidt (gedeeltelijk): De bestuursrechter kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.

Het amendementsrecht van het Franse parlement: deel I

Jeudi, le 29 mars 2018. De Franse regering bereidt een wetsvoorstel voor waarin het amendementsrecht van het parlement aanzienlijk wordt beperkt; dit wetsvoorstel zal waarschijnlijk begin mei worden ingediend (1). In dit deel van mijn bijdrage gaat het over het geldend amendementsrecht. In het tweede deel gaat het over het wetsvoorstel.

Parlement Het nationale Franse parlement bestaat net als de Nederlandse Staten-Generaal uit twee kamers: Assemblée nationale (Tweede Kamer) en Sénat (Eerste Kamer) (2).

Totstandkoming van een wet Zowel in Frankrijk als in Nederland moeten beide kamers worden betrokken bij de vaststelling van wetten (3). De Franse regering mag een wetsvoorstel bij elke kamer indienen (4); de Nederlandse regering mag een wetsvoorstel alleen bij de Tweede Kamer indienen (5).

Amendement Een amendement is een wijziging van het wetsvoorstel zoals dat door de regering is ingediend. In het Franse parlement hebben beide kamers een amendementsrecht (6), terwijl dat recht in het Nederlandse parlement is voorbehouden aan de Tweede Kamer (7).

Frans amendement Beide kamers in Frankrijk kunnen het wetsvoorstel van de regering wijzigen. Elke kamer kan andere wijzigingen aanbrengen. Daardoor kan het wetsvoorstel dat in de ene kamer wordt aangenomen verschillen van het wetsvoorstel dat in de andere kamer is aangenomen. Ter illustratie: de regering dient het wetsvoorstel in bij de Assemblée nationale; deze kamer wijzigt artikel 3; vervolgens gaat het gewijzigde wetsvoorstel naar de Sénat; de Sénat wijzigt artikel 4 en neemt de wijziging van artikel 3 al dan niet over. De artikelen 3 en 4 verschillen daardoor in de aangenomen versies van het wetsvoorstel. In dat geval wordt het wetsvoorstel zoals het door de Sénat is aangenomen, nogmaals behandeld in de Assemblée nationale. Enzovoorts. Als beide kamers twee keer verschillende versies hebben aangenomen, wordt een commissie ingesteld die bestaat uit leden van beide kamers, van elke kamer evenveel: commission mixte paritaire. Taak van deze commissie is om tot een gemeenschappelijke versie van het wetsvoorstel te komen. Vervolgens wordt in beide kamers over die versie gestemd. Nu kan het gebeuren dat het de commissie niet lukt om tot een gemeenschappelijke versie te komen of dat die versie vervolgens niet in beide kamers wordt aangenomen. De regering mag in dat geval de Sénat buiten spel zetten en het aannemen van het wetsvoorstel alleen van de Assemblée nationale laten afhangen (8). Er zijn uitzonderingen op het recht van de regering om de Sénat buiten spel te zetten (9). De Nederlandse regering kan de Eerste Kamer nooit buiten spel zetten (10).

Beperkingen aan het geldend amendementsrecht Het Frans amendementsrecht is in het geldend recht niet onbeperkt. Ontoelaatbaar is ten eerste het amendement dat leidt tot minder belastinginkomsten of tot meer overheidstaken (charge publique) (11). Ontoelaatbaar is ook het amendement dat geen onderwerp is dat door een parlementaire moet worden geregeld (n’est pas du domaine de la loi), hetzij nooit (12) hetzij na parlementaire goedkeuring (13), dit ter beoordeling van de Kamervoorzitter en de regering (14). Ook ontoelaatbaar is het amendement als er geen verband bestaat tussen de materie van het amendement en die van het wetsvoorstel; een indirect verband voldoet (15). Ten slotte is ontoelaatbaar het amendement dat na opening van het plenaire debat wordt ingediend (16). Verder mag de regering verlangen dat alleen wordt gestemd over de amendementen die de regering heeft overgenomen; in dat geval wordt evenmin over de afzonderlijke artikelen van het wetsvoorstel gestemd en wordt in plaats daarvan het hele wetsvoorstel in een keer in stemming gebracht (17). Een amendement moet schriftelijk worden ingediend en zijn voorzien van een summiere motivering (18).

Het Nederlandse amendementsrecht is ook niet onbeperkt, maar wel veel minder beperkt dan het Franse nu al is. Het amendement is in Nederland slechts ontoelaatbaar, indien het een strekking heeft tegengesteld aan die van het voorstel van wet, of indien er tussen de materie van het amendement en die van het voorstel geen rechtstreeks verband bestaat, dit ter beoordeling van de Kamer (19). Deze beperking staat bovendien niet in de Grondwet of in een parlementaire wet, maar is opgenomen in een regeling die de Tweede Kamer zelf heeft vastgesteld (20).

NOTEN

1: Dagblad Le Monde 14 maart 2018

2: Artikel 24 Constitution en artikel 51 Grondwet

3: Artikel 45 Constitution en artikel 81 Grondwet

4: Artikel 45 Constitution

5: Artikel 83 Grondwet

6: Artikel 44 Constitution

7: Artikelen 84 en 85 Grondwet

8: Artikel 45 Constitution

9: Artikel 46 Constitution

10: Artikel 81 Grondwet

11: Artikel 40 Constitution

12: Artikel 41 Constitution

13: Artikel 41 juncto 38 Constitution; zie over ”met parlementaire goedkeuring” ook mijn eerdere bijdrage Veel slechtere arbeidsvoorwaarden voor treinpersoneel buiten Frans parlement om

14: En bij geschil tussen regering en Kamervoorzitter door de Conseil constitutionnel, artikel 41 Constitution

15: Artikel 45 Constitution

16: Artikel 13 Loi organique 2009/403 du 15 avril 2009 relative à l’application des articles 34-1, 39 et 44 de la Constitution; zie ook artikel 44 Constitution

17: Artikel 44 Constitution

18: Artikel 13 Loi organique 2009/403 du 15 avril 2009 relative à l’application des articles 34-1, 39 et 44 de la Constitution

19: Artikel 97 Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

20: Artikel 72 Grondwet

Restzetelverdeling in Dordrecht

Dinsdag 27 maart 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de komende weken zal ik naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen een staatsrechtelijk onderwerp behandelen.

De Zuid-Hollandse gemeente Dordrecht bijt de spits af. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 39 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 11 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is restzetels. De kiezers in Dordrecht hebben zo gestemd dat 6 van de 39 zetels restzetels zijn. Een partij krijgt ingevolge de Kieswet sowieso een of meer zetels in de raad als het aantal stemmen dat daarop is uitgebracht een of meer keer de kiesdeler haalt. De kiesdeler is de som van alle stemmen op alle partijen gedeeld door alle beschikbare raadszetels. Wat de kiesdeler is, verschilt per gemeente en per verkiezing in die gemeente. De kiesdeler in Dordrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen van 22 maart 2018 is 1223 stemmen. Elke partij die een of meerdere keren 1223 stemmen heeft behaald, krijgt een of meerdere raadszetels. In Dordrecht zijn op die manier 33 van de 39 zetels verdeeld. De resterende stemmen kunnen een partij een restzetel opleveren. Zowel partijen die de kiesdeler hebben gehaald als partijen die de kiesdeler niet hebben gehaald komen voor een restzetel in aanmerking. Een partij kan ook meer dan een restzetel krijgen. Hoe worden de restzetels verdeeld? Ook dat is in de Kieswet geregeld: door het aantal stemmen dat op een lijst is uitgebracht te delen door het aantal keren dat die partij de kiesdeler heeft gehaald verhoogd met een extra. De partij die aldus de grootste breuk heeft, krijgt een restzetel. In Dordrecht krijgen 6 partijen hierdoor elk een restzetel, waaronder Beter voor Dordt (lijst 1), CU-SGP (lijst 6) en VVD (lijst 7). Al deze partijen hadden al de kiesdeler gehaald; ze krijgen dan ook meer dan een zetel. Twee partijen hebben geen enkele zetel behaald. Een van hen is Dordtse Partij (lijst 12). Op deze partij zijn 899 stemmen uitgebracht. Te weinig voor de kiesdeler (1223 stemmen). Echter, het aantal extra stemmen stemmen dat op Beter voor Dordt, CU-SGP en VVD is uitgebracht, is lager, namelijk respectievelijk 218, 632 en 872. Ik bedoel hier met ”extra stemmen” de stemmen die niet nodig waren om de kiesdeler een of meerdere keren te halen.

Artikel P 5 Kieswet luidt: Het centraal stembureau deelt de som van de stemcijfers van alle lijsten door het aantal te verdelen zetels. Het aldus verkregen quotiënt wordt kiesdeler genoemd.

Artikel O 2 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Het hoofdstembureau stelt ten aanzien van iedere lijst vast het aantal op iedere kandidaat uitgebrachte stemmen en de som van deze aantallen. Deze som wordt stemcijfer genoemd.

Artikel P 6 Kieswet luidt: Zoveel maal als de kiesdeler is begrepen in het stemcijfer van een lijst wordt aan die lijst een zetel toegewezen.

Artikel P 7 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De overblijvende zetels, die restzetels worden genoemd, worden, indien het aantal te verdelen zetels negentien of meer bedraagt, achtereenvolgens toegewezen aan de lijsten die na toewijzing van de zetel het grootste gemiddelde aantal stemmen per toegewezen zetel hebben. Indien gemiddelden gelijk zijn, beslist zo nodig het lot.

Hoogte vergoeding gemeenteraadsleden

Maandag 26 maart 2018. Vorige week stond een artikel in de krant over het ”loon” dat gemeenteraadsleden ontvangen en dat het in grote gemeenten hoger is dan in kleine. Hoe hoog is het ”loon” precies dat zij ontvangen? Dat is geregeld in een wet: het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Raadsleden hebben wettelijk recht op een ”vergoeding voor werkzaamheden” en op een ”onkostenvergoeding”. De vergoeding voor werkzaamheden hangt af van het aantal inwoners van de gemeente. Het loopt uiteen van 250 euro (bij minder dan 8000 inwoners) tot 2350 euro (bij meer dan 375000 inwoners). Dit zijn maandbedragen. En het zijn bruto bedragen: daarover moet dus nog belasting worden betaald. Enkele voorbeelden: Harlingen (615 euro), Zutphen (1250 euro), Heerlen (1460 euro), Dordrecht (1660 euro) en Tilburg (1930 euro). Alleen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is er recht op de hoogste wettelijke vergoeding (2350 euro). Een raadslid heeft recht op de wettelijke vergoeding, ongeacht of hij de vergaderingen bijwoont. De gemeenteraad kan echter besluiten om 1/5 van de wettelijke vergoeding afhankelijk te maken van het aantal bijgewoonde vergaderingen; ik heb zo’n besluit nergens kunnen vinden, maar ik heb ook niet lang gezocht. Fractievoorzitters ontvangen een (iets) hogere vergoeding; hoeveel dat precies is, hangt af van de grootte van de fractie.

Artikel 2 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden luidt (gedeeltelijk): Aan een lid van de raad wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend tot de maximumbedragen, genoemd in tabel I bij dit besluit. Aan een lid van de raad wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten toegekend van 170,17 euro per maand.

Tabel I. Vergoeding voor de werkzaamheden (per 1 januari 2018)

Klasse Inwonertal Maximum vergoeding werkzaamheden per maand
1 Tot en met 8.000 250,82
2 8.001–14.000 396,33
3 14.001–24.000 617,77
4 24.001–40.000 958,91
5 40.001–60.000 1.248,42
6 60.001–100.000 1.460,84
7 100.001–150.000 1.658,52
8 150.001–375.000 1.932,14
9 375.001– 2.352,29

Artikel 4 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden luidt: De raad kan bij verordening bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het lid van de raad op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 8b van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden luidt (gedeeltelijk): Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.

Regionale woonvisie Haaglanden

Vrijdagen 16 en 23 maart 2018. In de Zuid-Hollandse statencommissie Ruimte en Leefomgeving van 7 maart j.l. zijn onder andere de regionale woonvisies van Goeree-Overflakkee en Drechtsteden besproken. Een half jaar eerder (oktober 2017) is de regionale woonvisie van Haaglanden besproken: ”Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 -2021” (1). De negen gemeenten die daaraan een bijdrage leverden, zien hun regio als ongedeelde woningmarkt. Het zijn Den Haag, Westland, Rijswijk, Wassenaar, Midden-Delfland, Zoetermeer, Delft, Pijnacker-Nootdorp en Leidschendam-Voorburg. In de komende zeven jaar groeit het aantal huishoudens in die regio met ongeveer 50.000. Om in de regionale behoefte te voorzien, moeten er ongeveer 45.000 woningen bij komen. Meer flats dan eengezinswoningen. Het merendeel zou al in 2021 moeten zijn gebouwd. Den Haag neemt de meeste woningbouw voor zijn rekening (19.000) terwijl Westland (8000), Zoetermeer (6000), Rijswijk (5000) en Delft (5000) een middenpositie innemen.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling In termen van ruimtelijk bestuursrecht gaat het hier om (voornemens voor) een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat is een stedelijke ontwikkeling die nieuw is. Wat stedelijke ontwikkeling is, is in de wet gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (2). Wat nieuwe stedelijke ontwikkeling is, is in uitspraken van de Raad van State gedefinieerd. Kort geformuleerd staat in deze rechterlijke uitspraken dat bij een stedelijke ontwikkeling die nieuw is sprake moet zijn van functiewijziging en/of ander ruimtelijk beslag (3).

(Regionale) woonvisie geen wettelijke plicht Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om een woonvisie te maken. Maar zonder woonvisie heeft een gemeente minder invloed op de woningcorporaties (4).

Ladder(s) voor duurzame verstedelijking De negen Haaglandse gemeenten zullen hun regionale woonvisie moeten gaan vertalen in bestemmingsplannen. Een wettelijke regeling – het Besluit ruimtelijke ordening – stelt allerhande eisen aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo moet een bestemmingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking; de gemeente moet in de toelichting op het bestemmingsplan duidelijk maken dat aan de ladder is voldaan (5). De provincie mag in een provinciale verordening regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (6). Zuid-Holland heeft dat gedaan. Dat is gebeurd in de Verordening ruimte 2014. Daarin is onder andere geregeld dat bestemmingsplannen moeten voldoen aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking en dat dit duidelijk moet worden uit de plantoelichting. De provinciale ladder lijkt op die uit de wettelijke regeling, maar er zijn verschillen (7).

Woningbouwbehoefte Zoals elke ladder hebben ook deze twee ladders meer treden. De eerste trede van de wettelijke regeling houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte (8). De eerste trede van de provinciale verordening houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd (9). Gemeenten moeten dat dus in de toelichting op hun bestemmingsplan duidelijk maken. In de (regionale) woonvisie staat dat er behoefte is aan 45.000 nieuwe woningen in de regio en dat dit is vanwege de groei van het aantal huishoudens. Uit de brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017 blijkt dat deze uitleg voldoet en dat hiermee is voldaan aan de eerste trede van de ladder, zie bladzijde 2. Dat is een belangrijke mededeling van gedeputeerde staten, want daardoor hoeven de (negen) gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen niet meer duidelijk te maken dat aan de eerste trede is voldaan; volstaan kan daarin worden volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie (10). Gedeputeerde staten hadden in hun brief bovendien kunnen mededelen dat ook aan andere treden van de ladder is voldaan; in dat geval hadden de gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen ook voor die andere treden kunnen volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie. Gedeputeerde staten hebben dat echter uitdrukkelijk niet gedaan, zie bladzijde 2.

Aanvaarding Gedeputeerde staten hebben blijkens hun brief van 26 september 2017 de regionale woonvisie en het bijbehorend woningbouwprogramma ”aanvaard”. Het al dan niet ”aanvaarden” of ”aannemen” van de regionale woonvisie door de provincie is een bevoegdheid die is opgenomen in de (provinciale) Verordening ruimte 2014 (11). Hoe het woord ”aanvaarding” hier moet worden uitgelegd, is niet helemaal duidelijk; ook de toelichting op de verordening maakt dat niet duidelijk (12).

Goedkeuring? Kan met ”aanvaarding” zijn bedoeld dat de provincie een goedkeuringsbevoegdheid heeft voor (regionale) woonvisies, zodat een woonvisie zonder die goedkeuring niet in werking kan treden? Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen besluiten (13) slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen (14), met andere woorden: er is een wettelijke basis nodig voor een goedkeuringsvereiste. De wettelijke basis van deze provinciale verordening is artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (15). Ik denk dat deze bepaling geen wettelijke basis vormt voor zo’n goedkeuringsvereiste (16) en dat daarom met ”aanvaarding” in de Verordening ruimte 2014 (17) geen goedkeuringsvereiste kan zijn bedoeld. Ik denk ook niet dat in deze bepaling een goedkeuringsvereiste is bedoeld. Bedoeld is slechts dat een ”aanvaarding” een of meer voorwaarden die wet en provinciale verordening aan de toelichting op de bestemmingsplannen stellen versoepelt. Uit de brief van 26 september 2017 van gedeputeerde staten blijkt dat slechts de eerste trede van de ladder is versoepeld.

Bevoegdheid gedeputeerde staten De al dan niet ”aanvaarding” van een regionale woonvisie is een bevoegdheid van gedeputeerde staten en niet van provinciale staten, omdat het hier gaat om een bevoegdheid uit de Wet ruimtelijke ordening (een medebewindswet) en de bevoegdheid evenmin in het Besluit ruimtelijke ordening (een regeling gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening) aan provinciale staten is toegekend (18).

Toch worden provinciale staten vooraf betrokken Provinciale staten hebben enkele jaren geleden uitgesproken dat ze vooraf betrokken willen worden bij het al dan niet ”aanvaarden” door gedeputeerde staten (19). Aan die wens wordt gehoor gegeven door bespreking van de brief van gedeputeerde staten in de statencommissie Ruimte en Leefomgeving, voordat hij wordt verzonden. Gedeputeerde staten wegen de opmerkingen van de commissie mee in hun verdere besluitvorming, bijvoorbeeld door aanpassing van de brief (20). De brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017, die over de regionale woonvisie van Haaglanden gaat, is in de statencommissie van 25 oktober 2017 besproken. Vanuit de commissie zijn geen kritische opmerkingen gemaakt (21). Gedeputeerde staten hadden dus geen reden om de brief aan te passen en hebben hem daarom (ongewijzigd) aan de contactpersoon voor de regio gestuurd, de Zoetermeerse wethouder Taco Kuiper.

NOTEN

(1)Haaglanden heeft de brief op 30.06.2017 aan de provincie gestuurd

(2)Artikel 1.1.1. lid 1 sub i Besluit ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Bro)

(3)Raad van State 31.08.2016 rechtsoverweging 32 (ECLI:NL:RVS:2016:2364)

(4)Artikel 42 en 44 Woningwet; artikel 39 Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting

(5)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(6)Artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Wro)

(7)Artikel 2.1.1 Verordening ruimte 2014

(8)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(9)Artikel 2.1.1 lid 1 sub a Verordening ruimte 2014

(10)Artikel 2.1.1 lid 2 Verordening ruimte 2014

(11)Zie artikel 2.2.1: GS kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen.

(12)Artikelsgewijze toelichting, bladzijde 40 e.v..

(13)Ik ga ervan uit dat een regionale woonvisie een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht

(14)Artikel 10:26 Algemene wet bestuursrecht

(15)Algemene toelichting, blz 37

(16)In artikel 4.1 lid 1 Wro staat (onder andere): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (en) omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing

(17)Artikel 2.2.1

(18)Artikel 147 juncto 105 Provinciewet; zie ook artikel 2.1.1 Verordening ruimte

(19)Aldus de officiële toelichting op agendapunt 5b van de vergadering van 25 oktober 2017 van de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving

(20)Zie de brief van gedeputeerde staten aan Provinciale Staten van Zuid-Holland, 13 februari 2018

(21)Officieel commissieverslag.

Strafbare poging tot verkoop van stem

Donderdag 22 maart 2018. Gisteren stond in de krant dat sommige kiezers hun stempassen voor de gemeenteraadsverkiezingen en het referendum te koop hadden gezet op Marktplaats. Ik denk dat deze kiezers aanbieden om tegen geld op een bepaalde partij te stemmen. Welke partij dat is, beslist de koper. Op grond van het Wetboek van Strafrecht is het een strafbaar feit (een misdrijf) om zo’n afspraak te maken. Het te koop aanbieden op Marktplaats is een strafbare poging daartoe, als het tenminste niet tot een afspraak is gekomen. Uit het Wetboek van Strafrecht volgt dat de rechter voor een gemaakte afspraak een geldboete kan opleggen van maximaal 8.300 euro en voor een (mislukte) poging daartoe ongeveer 5.600 euro. Ik begrijp uit de krant dat de officier van justitie aan de rechter een veel lagere boete wil vragen, namelijk 250 euro.

Artikel 126 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing door gift of belofte iemand omkoopt om zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 45 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Artikel 46b Wetboek van Strafrecht luidt: Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.

Artikel 23 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Hij die tot een geldboete is veroordeeld is verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat binnen de termijn door het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking of het vonnis of arrest is belast, te stellen. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald. Er zijn zes categorieën: de eerste categorie 415 euro; de tweede categorie, 4.150 euro: de derde categorie 8.300 euro.

Kiezers met een verstandelijke handicap

Maandag 19 maart 2018. De kiezer die aanstaande woensdag (gemeenteraadsverkiezingen) gaat stemmen, moet daarvoor naar een stemlokaal. Hij ontvangt daar uit handen van het stembureau een stembiljet. Daarmee gaat hij naar een stemhokje in dat lokaal. Kiezers met een verstandelijke handicap willen hulp in het stemhokje, zo lees ik in de krant. Niet bij het maken van een keuze (voor lijst en kandidaat), maar omdat ze het vakje op het stembiljet dat ze rood willen maken niet kunnen vinden. De Kieswet staat geen hulp in het stemhokje toe aan kiezers met een verstandelijke handicap; hulp aan kiezers met een lichamelijke handicap is in de Kieswet wel toegestaan. Uitleg buiten het stemhokje – zoals in het stemlokaal – is ook aan kiezers met een verstandelijke handicap toegestaan, zo lees ik op de website van de Kiesraad. In bovenbedoeld krantenbericht staat ook dat in de Kieswet zou staan dat als iemand met een verstandelijke handicap niet zonder hulp kan stemmen ervan wordt uitgegaan dat hij niet zelfstandig zijn wil kan bepalen. Ik heb dat nergens in de Kieswet kunnen lezen. Ik denk dat hier sprake is van een vergissing: alleen in het Burgerlijk Wetboek (kopen, huren, lenen) kan een verstandelijke handicap in de weg staan aan het zelfstandig kunnen bepalen van je wil (wat dan leidt tot een ongeldige rechtshandeling en bedoeld is als een bescherming van de persoon in kwestie). Kiesrecht ontbreekt ingevolge de Kieswet alleen bij iemand die een misdrijf heeft gepleegd en de rechter hem bij zijn veroordeling het kiesrecht heeft afgepakt.

Artikel J 26 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer gaat na ontvangst van het stembiljet naar een stemhokje en stemt aldaar door een wit stipje, geplaatst vóór de kandidaat van zijn keuze, rood te maken.

Artikel J 28 Kieswet: Wanneer aan het stembureau blijkt dat een kiezer wegens zijn lichamelijke gesteldheid hulp behoeft, staat het toe dat deze zich laat bijstaan.

Website van (overheidsinstantie) de Kiesraad luidt (gedeeltelijk): Aan mensen met een verstandelijke beperking kan uitleg worden gegeven, buiten het stemhokje, over het gebruik van het stembiljet. Dit kan zowel door een begeleider als door een stembureaulid gebeuren. Uitleg wordt dan gegeven in alle openheid zodat dit kan worden waargenomen door de in het stembureau aanwezige kiezers.

Artikel 34 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt: Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.

Artikel B 5 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Van het kiesrecht zijn uitgesloten zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht zijn ontzet.

Verkiezingsprogramma’s gemeente Heerlen

Donderdag 15 maart 2018. Tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart is er wekelijks een blog met citaten uit de verkiezingsprogramma’s die gaan over het besturen van de gemeente. Ik begin met een citaat van de partij met het hoogste nummer (over de betekenis van dat nummer, zie Morgen: geldigheid en nummering kandidatenlijsten gemeenteraadsverkiezingen). Sommige verkiezingsprogramma komen niet aan bod: ze zijn onvindbaar, ze zeggen niets of niets onderscheidend over het besturen van de gemeente of ik ben er vanwege de tijd niet meer aan toegekomen. Elke keer wordt één gemeente besproken.

Hekkensluiter is Heerlen. Het is met iets meer dan 85.000 inwoners veruit de grootste gemeente van de Oostelijke Mijnstreek. Morgen wordt de eerste (waarnemend) burgemeester met SP achtergrond van het land benoemd in Heerlen. Aan de raadsverkiezingen doen 12 partijen of lijsten mee.

Partij voor de Dieren (12): Bewoners krijgen een doorslaggevende stem bij besluiten over wat gedaan moet worden met leegstaande gebouwen of gemeenschappelijke gebouwen in hun buurt. Een gemeentelijke herindeling kan niet plaatsvinden zonder gemeentelijk referendum.

Het raadgevend referendum krijgt een plaats bij belangrijke besluiten. De aanmeldingsplicht voor kleine demonstraties wordt afgeschaft. Voor demonstraties naar aanleiding van actuele gebeurtenissen wordt de aanmeldtermijn verkort.

GroenLinks (10): Inwoners van Heerlen en Hoensbroek worden gestimuleerd om gebruik te maken van hun ”right to challenge”: manieren waarbij burgers de gemeente uitdagen en ruimte krijgen om initiatief te nemen of voorzieningen te organiseren of beheren.

D66 (7): Een gemeentelijke ombudsman of een Parkstad-ombudsman.

VVD (6): Het gemeentebestuur van Heerlen overlegt twee keer per jaar met het Aachens college.

SP (1): Daarom blijft de afschaffing van de forfaitaire onkostenvergoeding voor collegeleden gehandhaafd. Het bestaande beleid dat collegeleden geen gemeentelijke creditcard krijgen wordt gehandhaafd. Het zogenaamde netwerken mag nooit een alibi zijn voor niet-transparante of niet integere contacten.

Veel slechtere arbeidsvoorwaarden voor treinpersoneel buiten Frans parlement om

Jeudi le 15 mars 2018. De Franse regering wil ingrijpende veranderingen doorvoeren bij de nationale spoorwegen, de SNCF. Hierbij wil zij een weg volgen die het Franse parlement zoveel mogelijk buiten spel zet. Alle oppositiepartijen hebben daarop felle kritiek geuit (1). De ingrijpende veranderingen bestaan onder andere uit verslechtering van de arbeidsvoorwaarden voor nieuwe SNCF werknemers.

SNCF SNCF is een afkorting voor Société nationale des chemins de fers français.

Huidige arbeidsvoorwaarden Het overgrote deel van de machinisten, conducteurs en andere werknemers bij SNCF heeft in vergelijking met de marktsector veel gunstigere arbeidsvoorwaarden: op hun is het zogenaamde statut de cheminot van toepassing (2). Het betekent bijvoorbeeld dat ze heel moeilijk kunnen worden ontslaan: praktisch gesproken hebben ze net als ambtenaren in Frankrijk een contract voor het leven. Het betekent bijvoorbeeld ook dat machinisten en conducteurs al op hun 52e met pensioen mogen gaan.

Ordonnance Deze ingrijpende verandering gaat over een onderwerp dat eigenlijk door middel van een parlementaire wet zou moeten worden geregeld. Het zal echter worden geregeld door middel van een ordonnance. Een ordonnance is een regeringswet; het is geen parlementaire wet. De regering mag niet zomaar gebruik maken van de ordonnance. In elk geval moet ze twee wetsvoorstellen bij het parlement indienen en is nodig dat het parlement beide uiteindelijk aanneemt (3).

Eerste wetsvoorstel (vooraf) Ten eerste heeft de regering voor wetgeving bij ordonnance de goedkeuring van het parlement nodig, zowel vooraf als achteraf (4). De regering dient een eerste wetsvoorstel in om die goedkeuring vooraf te verkrijgen. Dat wetsvoorstel heet projet de loi d” habilitation. In dat wetsvoorstel wordt duidelijk gemaakt waarover de ordonnance zal gaan en waarom niet voor een gewone wet wordt gekozen. Het parlement moet dat wetsvoorstel aannemen; pas dan is de parlementaire goedkeuring vooraf gegeven. Beide kamers – Assemblée nationale en Sénat – kunnen het wetsvoorstel amenderen, maar uiteindelijk moeten beide kamers dezelfde versie aannemen. Zo nodig wordt een werkgroep ingesteld die bestaat uit leden van beide Kamers. Die werkgroep heet Commission mixte paritaire. Als ook dat niet helpt, is uiteindelijk voldoende dat de Assemblée nationale het wetsvoorstel aanneemt. Een wet die op zo’n wijze wordt aangenomen, noemt men ”petite loi”. De partij van Emmanuel Macron – La République en Marche – heeft in de Assemblée nationale een ruime absolute meerderheid, maar in de senaat is het een van de kleinere fracties (met 21 van de 348 zetels). Aannemen van een petite loi is getalsmatig gezien dus geen enkel probleem.

Eerste wetsvoorstel SNCF (vooraf) Het wetsvoorstel dat de ingrijpende veranderingen bij de SNCF wil regelen met een ordonnance heet: le projet de loi pour un nouveau pacte ferroviaire. Dat is gisteren bij de Assemblée nationale ingediend (ingeschreven onder nummer 2018-764). Uit artikel 1 van het wetsvoorstel volgt dat (per ordonnance zal worden geregeld dat) het statut de cheminot voor nieuwe werknemers komt te vervallen, zodat de kosten van SNCF omlaag gaan. Lagere personeelskosten betekent hogere efficiency van SNCF. Hogere efficiency wordt voor SNCF van levensbelang, omdat uit onderzoek is gebleken dat die kosten nu relatief hoog zijn (5) en Europese richtlijnen binnenkort gaan eisen dat (ook) Frankrijk concurrentie op het spoor toelaat. De implementatietermijn voor deze richtlijnen verloopt eind 2018. Dat is kort dag, en dat is dan ook de motivering van de regering voor de keuze voor een ordonnance in plaats van een gewone wet (6).

Eerder voorbeeld (en behandeling) van zo’n eerste wetsvoorstel Ruim een half jaar geleden heeft dezelfde regering ook gebruik gemaakt van wetgeving per ordonnance: dat ging toen ook over arbeidsrecht, maar dan voor alle werknemers (niet beperkt tot SNCF werknemers). Het eerste wetsvoorstel heette hier: projet de loi d’habilitation à prendre par ordonnances les mesures pour le renforcement du dialogue social. Beide kamers hebben dat wetsvoorstel vervolgens (verschillend) geamendeerd. Een werkgroep (Commission mixte paritaire) bleek noodzakelijk maar ook voldoende om de verschillen eruit te halen. Uiteindelijk namen beide kamers dezelfde versie van het wetsvoorstel aan. Dat was voor de Assemblée nationale niet zo vreemd. Maar ook in de senaat werd het wetsvoorstel met een ruime meerderheid op 2 augustus 2017 aangenomen (7). Die meerderheid werd onder andere gevormd door de met stip grootste fractie in de Sénat: Les Républicains (met 146 van de 348 zetels). Deze fractie is een oppositiepartij. Of zij ook zal meewerken aan het eerste wetsvoorstel SNCF, is echter nog maar de vraag. Wellicht zal die wet uiteindelijk als ”petite loi” moeten worden aangenomen door alleen de Assemblée nationale.

Tweede wetsvoorstel (achteraf) Ten tweede moet de regering na verloop van tijd een tweede wetsvoorstel indienen (8): projet de loi de ratification of projet de non-caducité. Door het aannemen van dit tweede wetsvoorstel bekrachtigt het parlement de inmiddels uitgevaardigde ordonnances. Aanneming van dit wetsvoorstel is alleen mogelijk als het uitdrukkelijk gebeurt. Indiening van het tweede wetsvoorstel moet gebeuren voor een bepaalde datum; die datum moet zijn genoemd in de wet waarmee het eerste wetsvoorstel is aangenomen. Als het wetsvoorstel te laat wordt ingediend, vervallen de ordonnances van rechtswege! Datzelfde geldt als het parlement het tweede wetsvoorstel uiteindelijk niet aanneemt.

Tweede wetsvoorstel SNCF (achteraf) Zover is het natuurlijk nog niet. In het gisteren indiende eerste wetsvoorstel SNCF is in artikel 8 echter wel een (uiterste) datum genoemd, namelijk 3 maanden na publicatie van de ordonnance. Het tweede wetsvoorstel in mijn bovengenoemde eerdere voorbeeld is trouwens op tijd ingediend en door beide kamers aangenomen.

Strike naleving Aan naleving van onder andere deze twee voorwaarden wordt strikt de hand gehouden. Parlementariërs kunnen zo nodig de hulp inroepen van de Conseil constitutionnel om de naleving af te dwingen (over de conseil constitutionnel in het algemeen: zie mijn eerdere blog hyperlink).

NOTEN

1: dagblad Le Monde 1 maart 2018

2: dagblad Le Monde 28 februari 2018

3: artikel 38 Constitution

4: artikel 45 Constitution

5: Rapport Spinetta van 15 februari 2018, geschreven in opdracht van de regering

6: zie de exposé des motifs in het Projet de loi pour un nouveau pacte ferrovaire

7: officieel verslag van de senaatsvergadering

8: artikel 45 Constitution

Het is verboden om PET-flesjes zomaar weg te gooien in de openbare ruimte

Dinsdag 13 maart 2018. Staatssecretaris Stientje van Veldhoven is voorlopig niet van plan om statiegeld in te voeren voor kleine plastic flesjes (zogenaamde PET-flesjes). Niet iedereen gooit de lege flesjes in de daarvoor bestemde afvalbakken en daardoor bestaat een belangrijk deel van het zwerfafval in de openbare ruimte uit deze flesjes. Zwerfafval is slecht voor het milieu. Het is verboden is om de flesjes zomaar ergens weg te gooien in de openbare ruimte. In welke wetten staat dat verbod? In de Wet milieubeheer die overal in Nederland geldt staat dat niemand handelingen mag verrichten waarvan hij kan vermoeden dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. In de gemeente Rotterdam is in de gemeentelijke afvalstoffenverordening een expliciet verbod opgenomen om straatafval zoals verpakkingsmateriaal van zeer beperkte omvang en gewicht zomaar in de openbare ruimte achter te laten.

Artikel 1.1 Wet milieubeheer luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

Artikel 1.1a Wet milieubeheer luidt (gedeeltelijk): Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 15 Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 luidt (gedeeltelijk): Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

Artikel 1 Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 luidt (gedeeltelijk): straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;