Asielzoeker en andere vreemdelingen aan het werk

VRIJDAG 28 APRIL 2023 Vorige week dinsdag heeft de rechtbank in Arnhem een streep gezet door de maximumtermijn die een asielzoeker jaarlijks mag werken, zo schreef NRC. Mag een vreemdeling dan niet zomaar aan het werk in ons land?

VERBLIJF Nee! Sowieso moet hij hier mógen zijn. Hij moet dus rechtmatig verblijf hebben, zie artikel 8 van de Wet arbeid vreemdelingen. Wie hier verblijft zonder rechtmatig verblijf, verblijft illegaal. Of iemand rechtmatig verblijft, staat in artikel 8 van de Vreemdelingenwet.

WAV Rechtmatig verblijf is volgens de Wet arbeid vreemdelingen noodzakelijk, maar is niet voldoende om te mogen werken. De Amerikaanse toerist die ons land bezoekt voor de tulpen van de Keukenhof, de haven van Rotterdam, de Dam in Amsterdam of de wolven op de Veluwe, mag dat niet combineren met een baantje als pizzakoerier of vakkenvuller. Hoewel zijn verblijf rechtmatig is, mag hij hier toch niet aan het werk, zie artikel 2 WAV.

UWV Daarvoor is een speciale vergunning nodig. Dat kan een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid zijn. Een tewerkstellingsvergunning is voor mensen die hier al (mochten) verblijven voordat ze aan het werk gaan; deze vergunning wordt afgegeven door het UWV. Een gecombineerde vergunning is voor mensen die hier nog niet (mochten) verblijven voordat ze aan het werk gaan; deze vergunning wordt afgegeven door het ministerie van justitie en veiligheid. Zie artikel 2 WAV en artikel 1 Regeling uitvoering WAV 2022. Dit blog gaat NIET over zelfstandigen.

‘ARBEID VRIJ’ Soms is geen speciale werkvergunning nodig en volstaat een gewone verblijfsvergunning. Dat is het geval als iemand een verblijfsvergunning heeft waarop (door het ministerie!) is vermeld ‘arbeid vrij toegestaan’, zie artikel 4 WAV.

UNIEBURGERS Sommige mensen hebben zelfs geen verblijfsvergunning nodig om hier te mogen werken. Al wie namelijk de nationaliteit heeft van een land van de Europese Unie – Unieburgers geheten – mag hier zonder meer aan het werk. Zie de artikelen 1, 3 en 4 van de Verordening van de EU betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie. Er zijn 27 EU-landen. Dat is heel het vaste land van West-Europa, maar EU-landen zijn ook de skandinavische landen en veel landen in Oost-, Zuid- en Midden-Europa. Ook gezinsleden die geen Unieburger zijn kunnen dit recht hebben.

ASIELZOEKERS Een asielzoeker mag hier ook werken. Zolang zijn asielprocedure loopt, zolang hij die hier te lande mag afwachten en zolang hij gedurende die tijd opvang krijgt van het COA. Er is voor zijn werk een tewerkstellingsvergunning van het UWV nodig. Zo’n vergunning kan pas worden afgegeven als zijn asielaanvraag een half jaar in behandeling is, zie artikel 6.2 lid 1 sub a van het Besluit uitvoering WAV 2022.

BESLUIT UITVOERING WAV Eenmaal aan het werk mag hij hooguit 24 weken per jaar werken. Dat is minder dan de helft. In de andere 28 weken van het jaar mag hij niet werken. Het UWV moet een tewerkstellingsvergunning weigeren als die wordt gevraagd voor die andere weken. Zie artikel 6.2 lid 1 sub b van het Besluit uitvoering WAV 2022.

RECHTBANK ARNHEM Maar de Arnhemse rechtbank heeft op 18 april jl. een uitspraak gedaan waarin klip en klaar staat dat deze regeling niet (meer) verbindend is want in strijd is (gekomen) met artikel 15 lid 1 en 2 van de Opvangrichtlijn van de Europese Unie. Daarom vernietigt de rechtbank het besluit van het UWV om een tewerkstellingsvergunning voor de 28 andere weken van het jaar te weigeren. Het UWV moet nu een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.     

TERECHTE UITSPRAAK? Zal de uitspraak van de Arnhemse rechtbank stand houden in hoger beroep? Zullen andere rechtbanken gelijkgezinde uitspraken gaan doen? Dat is nog maar de vraag. Het is namelijk niet zo dat in de Opvangrichtlijn klip en klaar staat dat asielzoekers het hele jaar moeten kunnen werken of dat zij dat in elk geval langer dan 24 weken moeten kunnen doen. In artikel 15 van deze richtlijn staat slechts dat een lidstaat ervoor moet zorgen dat asielzoekers ‘daadwerkelijke toegang tot de arbeidsmarkt’ hebben. En zoals dat met elke richtlijn van de EU het geval is, is een richtlijn slechts ‘verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat’ en wordt elke lidstaat zelf ‘de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen’ om dat resultaat te bereiken, zie artikel 288 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Een richtlijn moet daarom altijd in nationaal recht worden omgezet. In ons land is dat o.a. gebeurd in de Wet arbeid vreemdelingen en het daarop gebaseerde Besluit uitvoering WAV 2022. De richtlijn dateert trouwens uit 2011 en is al jaren vóór 2022 omgezet in soortgelijke regelingen als het Besluit uitvoering WAV 2022. Bij de omzetting van een richtlijn heeft elke lidstaat dus een zekere vrijheid. Maar die vrijheid kent haar grenzen. Bij de omzetting mogen die grenzen niet worden overschreden. Als die grenzen bij de omzetting toch worden overschreden, dan kunnen particulieren die daardoor benadeeld zijn de rechter vragen om de nationale regeling onverbindend te verklaren (voor zover nodig). Bij de Opvangrichtlijn zijn die grenzen hier dat de lidstaat moet zorgen voor ‘daadwerkelijke toegang tot de arbeidsmarkt’. In de Arnhemse rechtszaak heeft een asielzoeker de rechter gevraagd om het maximum van 24 weken in het Besluit uitvoering WAV onverbindend te verklaren, omdat dit strijdig zou zijn met de verplichting van de overheid om te zorgen voor een daadwerkelijke toegang tot de arbeidsmarkt is. In beginsel is het volgens vaste rechtspraak zo dat een rechter een nationale regeling alleen onverbindend kan verklaren als de EU-richtlijn voldoende helder, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd. Alleen dan kan die richtlijn rechtstreekse werking hebben in een geschil tussen overheid en burger. Ik denk niet dat de formulering van artikel 15 Opvangrichtlijn daaraan voldoet. Ook niet als bij de uitleg van die formulering ‘effectieve toegang tot de arbeidsmarkt’ wordt ingelezen (zoals de Arnhemse rechtbank doet). Mijn voorspelling is dan ook dat de uitspraak geen stand zal houden in hoger beroep en evenmin zal worden overgenomen door andere rechtbanken in het land. Natuurlijk kan de regering er altijd toe overgaan om het Besluit uitvoering WAV 2022 aan te passen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: op of voor 26 mei

Of lees over twee weken een nieuw blog op http://privaatrechtpraktijk.nl  

Wolf, edelhert en schaap

VRIJDAG 25 NOVEMBER 2022 In NRC stond twee weken geleden dat in de Oostvaardersplassen (Flevoland) zo’n zestienhonderd edelherten mogen worden afgeschoten, omdat er teveel van zijn. In dezelfde krant stond het bericht dat in Drenthe wolven niet mogen worden afgeschoten, ook al hebben deze dieren tientallen schapen en kalveren verwond en gedood. Waar komt dit verschil in behandeling tussen edelhert en wolf vandaan?

VERBOD Volgens de Wet natuurbescherming mag een in het wild levende wolf niet opzettelijk worden gedood. Evenmin mag hij worden gevangen of verstoord. En ook zijn voortplantingsplaats of rustplaats mag niet worden beschadigd of vernield.

VRIJSTELLING Van deze verboden is evenwel ontheffing of vrijstelling mogelijk. De provincie beslist daarover. Daar zijn dan wel strenge voorwaarden aan verbonden. Ten eerste moet zo’n ontheffing of vrijstelling nodig zijn om één van de redenen die in de wet worden genoemd.

SCHUW Zo’n reden is ‘het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang’. Aannemelijk lijkt mij dat bij een wolf die een of meer mensen aanvalt zo’n belang aan de orde is. Van zulke aanvallen in ons land heb ik nog niet gehoord. Het Gelderse provinciebestuur heeft enkele weken geleden ontheffing gegeven om te schieten op een wolf die rondloopt op de Veluwe, omdat deze niet (meer) schuw is voor mensen. Een nieuwe schuwe wolf is gevaarlijk voor mensen. Handhavers mochten daarom van de provincie met een paintballgeweer op dit jonge dier gaan schieten. Zo’n schot doodt de wolf niet, maar zal hem wel afschrikken en daardoor schuwer maken. In een kort geding heeft de rechtbank die ontheffing vorige week woensdag voorlopig geschorst, omdat een raak schot met een paintballgeweer een wolf ook ernstig kan verwonden en dan is er sprake van ‘het opzettelijk verstoren van de wolf’. Definitieve uitspraak wordt volgende week verwacht.

ERNSTIGE SCHADE Andere in de Wet natuurbescherming genoemde redenen voor ontheffing of vrijstelling zijn ‘het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna’ en ‘voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom’. De in Drenthe door wolven aangevallen schapen zijn ‘gehouden’ vee (veehouderij of veeteelt). Maar zou het doden en verwonden van enkele tientallen schapen en runderen door wolven een geval zijn van ‘ernstige schade aan de veehouderijen’? Schapen die niet worden gehouden maar tot de ‘wilde fauna’ behoren, zijn er trouwens ook in ons land. Dat zijn bijvoorbeeld de moeflons die sinds honderd jaar op de Veluwe leven en hier een belangrijke bijdrage leveren aan de biodiversiteit en het afwisselende landschap. Liever gezegd: zij leefden daar. Want op de website van Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe staat dat door de komst van de wolf het aantal moeflons in de laatste paar jaar van enkele honderden is teruggelopen tot ‘zo goed als nihil’. Daarom heeft het park de provincie afgelopen zomer gevraagd om de wolven te mogen vangen of doden. Het verzoek is eergisteren afgewezen, waarbij de provincie zich beriep op de wettelijke bescherming van de wolf. Zou het niet ‘in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna’ zijn om het verdwijnen van de moeflonpopulatie tegen te gaan?

PYRENESE BERGHOND Als dat zou worden aangenomen, dan is dat toch niet genoeg om de wolf te kunnen aanpakken. Er gelden namelijk nog twee andere voorwaarden waaraan een ontheffing of vrijstelling moet voldoen: er mag ‘geen andere bevredigende oplossing bestaan’ en er mag geen ‘afbreuk (worden gedaan) aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding van de wolvenpopulatie’. Wat de eerste voorwaarde betreft is het bijvoorbeeld de vraag of wolvenrasters en inzet van Pyrenese berghonden als kuddehond naast bordercollies bevredigende alternatieven vormen. Wat de tweede voorwaarde betreft: die sluit afschot van complete wolvenpopulaties dus sowieso uit.  

STIKSTOF Toch zijn er situaties waarin het vangen en doden van wolven is toegestaan zonder dat aan de drie bovenstaande voorwaarden is voldaan. Volgens de Wet natuurbescherming zijn die voorwaarden namelijk ‘niet van toepassing op handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel’ nodig in Natura 2000-gebieden, zie artikel 3.8. De Veluwe is zo’n gebied; ook in Drenthe komen dit soort gebieden voor. Ik maak hierover twee opmerkingen. Enerzijds dat uit uitspraken van de Raad van State duidelijk is geworden dat Natura 2000-gebieden in elk geval heel harde grenzen kunnen stellen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan menselijke activiteiten waarbij stikstof wordt uitgestoten, zoals verkeer, landbouw en bouwnijverheid. Anderzijds dat de wolf aan zulke gebieden schade toebrengt (moeflons) maar dat hij daaraan ook positieve bijdragen levert (toppredator).  

HABITATRICHTLIJN Natuurlijk hoeft een wet er niet voor de eeuwigheid te zijn. Regering en parlement kunnen hem veranderen en zelfs intrekken. De bescherming die de wolf in de Wet natuurbescherming heeft kan echter niet worden veranderd, omdat die bescherming is voorgeschreven door de EU. In de Habitatrichtlijn van de Europese Unie staat namelijk dat alle landen van de EU (waaronder Nederland) voor de in het wild levende wolf ‘de nodige maatregelen treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming’. Daarbij moeten die landen  o.a. ‘een verbod  op het opzettelijk vangen of doden’ instellen, zie artikel 12 van de Habitatrichtlijn en Bijlage IV (p 54). In ons land zijn die verboden in de Wet natuurbescherming opgenomen.

RAAD VAN MINISTERS Natuurlijk is ook de Habitatrichtlijn niet in beton gegoten. De richtlijn kan worden aangepast, bijvoorbeeld door de wolf uit de lijst van ‘strikt beschermde’ diersoorten te schrappen (dat is bijlage IV). Daarmee zou de wolf minder beschermd zijn. Maar dat kan Nederland niet alleen. Daarvoor is medewerking nodig van de Europese Commissie én van de Raad van Ministers. De Raad van Ministers bestaat uit de ministers van alle EU-landen. Elk EU-land stuurt haar eigen minister die over soortenbescherming gaat naar deze Raad van Ministers. Over een aanpassing van bijlage IV besluit de raad overigens niet per gewone meerderheid, maar met versterkte meerderheid. Ik veronderstel dan ook dat er momenteel onvoldoende draagvlak is voor het schrappen van de wolf uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn.   

PAINTBALL Het opzettelijk verstoren van de wolf is in de Europese Habitatrichtlijn vooral tijdens bepaalde perioden verboden, zoals voortplanting en afhankelijkheid van de jongen, zie artikel 12. Het verbod om te verstoren is in de Habitatrichtlijn dus minder vergaand dan het verbod om opzettelijk te doden. Maar in de nationale Wet natuurbescherming gaan beide verboden even ver, zie artikel 3.5. De Wet natuurbescherming kan voor wat betreft het verbod om te verstoren dus worden versoepeld zonder dat aanpassing van (bijlage IV van) de Habitatrichtlijn nodig is. Na die wetsverandering zou gebruik van een paintballgeweer op een wolf dan meestal niet meer zijn verboden. Volgens de hierboven besproken rechtbankuitspraak van vorige week woensdag kwam zo’n gebruik namelijk neer op opzettelijk verstoren van de wolf.

VOS De wolf is niet het enige roofdier dat ‘strikte bescherming’ geniet. Hij is wel de enige hondachtige met deze beschermingsstatus. Zo bezit de vos deze status niet. Andere hier in het wild voorkomende roofdieren met dezelfde strikte bescherming als de wolf zijn de otter en de wilde kat.

EDELHERT Het edelhert op de Oostvaardersplassen leeft daar in het wild. Voor deze dieren geldt dat zij niet de strikte bescherming van de wolf hebben. In de Wet natuurbescherming wordt het edelhert weliswaar beschermd, maar deze bescherming gaat veel minder ver dan die van de wolf. In deze wet mag het edelhert weliswaar net als de wolf niet opzettelijk worden gedood of gevangen, maar anders dan de wolf mag hij bijvoorbeeld wel worden ‘verstoord’. En weliswaar mag het edelhert net als de wolf niet opzettelijk worden gedood of gevangen, maar de provincie mag om veel meer redenen dan bij de wolf ontheffing of vrijstelling verlenen van deze verboden, zie artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Bijvoorbeeld ook ‘ter voorkoming van overlast of schade’ en ‘ter beperking van de omvang van de populatie van dieren’. Die laatste reden voert de provincie Flevoland aan voor de afschot van de 1600 edelherten in de Oostvaardersplaatsen. Om een idee te geven van hoe ver de wettelijke bescherming van het edelhert reikt: konijn, haas en ree hebben dezelfde wettelijke bescherming. Edelherten komen trouwens ook op de Veluwe voor.

SCHAPEN Schapen en koeien die worden ‘gehouden’ zijn geen in het wild levende dieren en ontlenen daarom geen enkele bescherming aan de Wet natuurbescherming. Voor hen geldt een andere wet: de Wet dieren. Deze wet geldt voor alle dieren die door mensen worden gehouden. Deze wet geeft geen soortenbescherming, maar schrijft voor hoe mensen dieren moeten behandelen die door hen worden gehouden.  

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 23 december

Visum voor Russen

VRIJDAG 30 SEPTEMBER 2022 In de afgelopen weken is in de media uitgebreid bericht dat het voor (gewone) Russen moeilijker is geworden om een visum te krijgen. Wat is eigenlijk een visum? Wat zijn de Nederlandse visumregels? Hoe luiden die regels voor Russen?

TOESTEMMING Een visum is een soort van vergunning dat de regering van een land aan een buitenlander geeft voor een kort durend verblijf of reis in haar land. Een visum van een EU-land staat zo’n verblijf hooguit 90 dagen toe (drie maanden dus), maar de toestemming kan ook voor een kortere duur zijn. Om te controleren dat de visumhouder niet te lang in het land verblijft, wordt bij aankomst een datumstempel in zijn paspoort geplaatst. Men kan ook vragen om een visum voor een niet aaneengesloten periode; met zo’n visum kan de visumhouder meerdere keren in- en uitreizen gedurende die periode.

VISUMPLICHTIG Er zijn buitenlanders die geen visum nodig hebben. Zo hebben de burgers uit de andere EU-landen geen visum nodig voor Nederland of een ander EU-land. EU-landen zijn de 27 landen die de Europese Unie vormen. Ook buiten de EU zijn er landen waarvan de ‘onderdanen’ geen visum nodig hebben voor Nederland (en vrijwel alle andere EU-landen). Zoals Australië, Canada, de VS, Japan, Brazilië en bijvoorbeeld Oekraïne. De lijst met landen wier onderdanen wél een visum nodig hebben – de visumplichtige landen – is trouwens een stuk langer. Dat zijn bijna alle Afrikaanse landen, Turkije, China, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Suriname en bijvoorbeeld Rusland.

VISUM KORT VERBLIJF Zo’n visum heet visum kort verblijf. Een visum is trouwens niet genoeg voor een kort verblijf of reis. De buitenlander moet namelijk ook aan een aantal (andere) voorwaarden voldoen. Tijdens zijn gehele verblijf moet hij bijvoorbeeld een reisverzekering hebben voor medische kosten, over voldoende middelen van bestaan (geld) beschikken en een retourticket hebben (of de terugreis op andere manier zeker gesteld hebben). Ook onderdanen van landen die geen visum nodig hebben, moeten aan deze voorwaarden voldoen. Voor EU-burgers gelden geen voorwaarden; voor hun familieleden gelden andere en gunstigere voorwaarden.

VISUMCODE Regels die over de visumafgifte gaan staan niet in Nederlandse wetten. Dat betekent trouwens niet dat er geen wettelijke regels bestaan die over visumafgifte gaan. Ze bestaan wel, ze staan in EU-wetten. Zoals de Schengengrenscode en de Visumcode. Zulke EU-wetten zijn vastgesteld door de wetgever van de EU; dat is het Europees Parlement en de Raad van Ministers. Het visum kort verblijf wordt ook Schengenvisum genoemd. De regels die over de afgifte van het Schengenvisum gaan zijn dan ook in (vrijwel) alle EU-landen hetzelfde.

TOEPASSEN VISUMCODE Een voorbeeld van zo’n regel is dat een visum wordt geweigerd als de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid (zie artikel 32 Visumcode). Deze regel geldt voor alle EU-landen die over een visumaanvraag beslissen. Dat wil echter nog niet zeggen dat zo’n EU-regel ook overal op dezelfde manier wordt toegepast. Uit berichten van deze week op de websites van Raam-op-Rusland (‘partner van Clingendael en Universiteit Leiden’) en van de NOS leid ik af dat op grond van deze regel de Baltische staten, Polen en Finland sommige Russische visumaanvragen altijd zullen weigeren. Andere EU-lidstaten zullen in zulke gevallen niet zo absoluut weigeren, en passen dan die regel dus anders toe.     

TOERIST Volgens de Visumcode wordt een visum ook geweigerd als het doel van het verblijf niet vooraf is aangetoond met bewijsmiddelen. Dit is ook meteen de meest voorkomende reden voor weigering. Geoorloofde verblijfsdoelen zijn bijvoorbeeld toerisme,bezoek aan familie of vrienden, zaken, medische redenen en studie. De EU heeft met Rusland in 2007 een overeenkomst gesloten waardoor de afgifte van visa aan Russen werd versoepeld. Die versoepeling houdt bijvoorbeeld in dat er lagere eisen worden gesteld aan het bewijs waarmee het verblijfsdoel wordt aangetoond. Deze overeenkomst is op 6 september jl. door de EU ‘volledig opgeschort’. Zoals gezegd doen de Baltische staten, Polen en Finland daar nog een schepje bovenop: zij geven geen visa meer af aan Russen als hun verblijfsdoel toerisme, zaken, cultuur of sport is. Voor andere verblijfsdoelen, zoals bezoek aan familie en studie, gebeurt dat nog wel. Een visumhouder mag in (vrijwel) alle landen van de EU verblijven en reizen (voor zover dat nodig is voor het verblijfsdoel).

AANVRAAG Een visum moet worden aangevraagd. Dat moet gebeuren enkele maanden tot enkele weken voordat men aan de grens wil staan. De aanvraag is (deels) schriftelijk. Bij het consulaat of ambassade van het EU-land waar men (het langst) naar toe wil. In de meeste Afrikaanse landen, Turkije, China, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Suriname en bijvoorbeeld Rusland staat een Nederlandse ambassade. De aanvraag hoeft altijd maar bij één EU-land te worden ingediend. Heel soms kan men zo’n visum ook nog aan de grens aanvragen.

HUMANITAIR In uitzonderingsgevallen kan een visum worden afgegeven op humanitaire gronden. Dan is er sprake van een humanitair visum. Het verblijfsdoel is dan niet aan de orde. Er zijn geen EU-regels voor afgifte of juist weigering van een humanitair visum, behalve hele vage. Daarom mag elk EU-land in de praktijk zelf bepalen wat die redenen zijn. Een EU-land kan daarin dus zijn eigen beleid voeren. De Baltische staten en Finland hebben volgens de berichtgeving op Raam-op-Rusland gezegd dat zij een humanitair visum voor gemobiliseerde Russen niet uitsluiten. Een houder van een humanitair visum mag alleen reizen en verblijven in het EU-land dat hem dat humanitair visum heeft gegeven. Niet ook in andere EU-landen dus. Dat is een verschil met het ‘gewone’ visum.

ASIEL Gemobiliseerde Russen – die zijn opgeroepen voor de oorlog in Oekraïne – kunnen ook asiel aanvragen. De regels voor het afgeven of weigeren van een asielvergunning staan zowel in nationale wetten als in EU-wetten (maar andere dan de Visumcode of Schengengrenscode). Volgens NRC van afgelopen dinsdag hebben de Baltische ministers al laten weten dat zij geen asiel zullen verlenen, terwijl daarentegen bijvoorbeeld de Duitse minister heeft gezegd asielverlening zeker niet uit te sluiten. Maar ja, het motto van de EU is dan ook: In Varietate Concordia.

Mr. Leon

Volgend blog: vrijdag 28 oktober

Tentamenuitslag ongeldig verklaard, omdat medestudent fraudeerde?

VRIJDAG 10 JUNI 2022 Op universiteiten en hogescholen zijn de tentamenperioden in volle gang of zojuist afgerond. Het komt voor dat een of meer studenten zich daarbij aan fraude schuldig maakt. De meeste instellingen in het hoger onderwijs – zo niet allemaal – hebben de mogelijkheid gecreëerd om niet alleen de tentamenuitslag van de frauderende student maar ook die van de andere studenten die hetzelfde tentamen aflegden ongeldig te verklaren. Is gebruik van zo’n optie eigenlijk geoorloofd?  

WHW Op alle universiteiten en hogescholen in Nederland is in beginsel de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) toepasselijk, zowel op openbare universiteiten (zoals Universiteit Leiden) als op bijzondere universiteiten (zoals Tilburg University). Een voorbeeld van een hogeschool is Hogeschool InHolland.

TENTAMENUITSLAG Elke universiteit of hogeschool moet onderwijs- en examenregelingen vaststellen. Elke opleiding of groep van opleidingen van een instelling heeft dan een (eigen) regeling. Daarin moeten de geldende procedures en rechten en plichten staan met betrekking tot het onderwijs en de examens, zoals of een tentamen mondeling of schriftelijk wordt afgenomen en wat de termijn is waarbinnen de uitslag van een tentamen bekend moet worden gemaakt.

EXAMENCOMMISSIE In die onderwijs- en examenregeling wordt ook de examencommissies genoemd. Elke (groep van) opleiding(en) van een universiteit of hogeschool heeft een (eigen) examencommissie. Een examencommissie heeft wettelijke taken en bevoegdheden. Zij moet bijvoorbeeld de kwaliteit van tentamens en examens borgen, inclusief de kwaliteit van hun organisatie en de procedures daaromheen. Voor de kwaliteitsborging van tentamens en examens moet de examencommissie uitvoeringsregels vaststellen, inclusief op te leggen maatregelen.

TENTAMENUITSLAG ONGELDIG (1) In de uitvoeringsregels van de examencommissie van de Leidse rechtenfaculteit staat o.a. dat deze examencommissie de tentamenuitslag van een frauderende student ongeldig kan verklaren. Zo’n zelfde maatregel is vastgesteld door bijvoorbeeld de examencommissie van de Tilburg School of Economics and Management (TiSEM) en zo’n zelfde maatregel staat bijvoorbeeld in het onderwijs- en examenreglement voor de bacheloropleiding Bouwkunde van Hogeschool Inholland. Aannemelijk is dat zulke (uitvoerings)regels op vrijwel alle instellingen voorkomen.    

TENTAMENUITSLAG ONGELDIG (2) In deze (uitvoerings)regels staat ook de maatregel dat de examencommissie bij fraude de tentamenuitslag van álle studenten ongeldig kan verklaren. Dat wil zeggen: óók van de studenten waarvan niet kan worden vastgesteld of ze bij het tentamen gefraudeerd hebben. Het is een maatregel die weliswaar niet als straf is bedoeld, maar zij heeft voor die andere studenten wél (erg) nadelige gevolgen. Zij zullen het tentamen moeten overdoen. In de wet waarin de taken en bevoegdheden van de examencommissie staan – de WHW – wordt deze maatregel niet expliciet genoemd. Zijn (uitvoerings-)regels waarin zo’n maatregel staat dan geoorloofd? Ik denk van wel. In de wet staat immers dat de examencommissie de kwaliteit van tentamens moet borgen. Ter borging van die kwaliteit kán ongeldigverklaring van tentamenuitslagen van alle studenten een noodzakelijke en geschikte maatregel zijn. Bovendien schrijven onderwijsrechtdeskundigen dat datgene wat de WHW niet of slechts globaal regelt in de optiek van de wetgever automatisch toevalt aan de vrije bevoegdheid van de instellingen (prof. P.J.J. Zoontjens, 1999). 

BELASTEND EN VRIJ Zo’n maatregel is een belastende maatregel, want zij heeft voor de studenten nadelige gevolgen. De examencommissie is trouwens volgens bovengenoemde drie (uitvoerings)regels niet verplicht om bij fraude zo’n maatregel op te leggen. Zij ‘kan’ dan zo’n maatregel opleggen; het is dus een vrije bevoegdheid. De commissie heeft hier m.a.w. beslissingsruimte. Kan het gebruik van deze optie wettelijk ongeoorloofd zijn?

CBE De gedupeerde student die zich niet wil neerleggen bij de beslissing van zijn examencommissie, kan dat voorleggen aan het College van Beroep voor de examens (CBE) van zijn instelling. Elke universiteit of hogeschool heeft een eigen CBE. Het CBE kan de beslissing van de examencommissie overrulen en heeft daarbij dezelfde beslissingsruimte als de examencommissie.

BELANGENAFWEGING Beslissingsruimte betekent hier echter absoluut niet dat de ruimte om te beslissen onbegrensd is. Die ruimte wordt namelijk o.a. begrensd door de Algemene wet bestuursrecht. In artikel 3:4 lid 1 van deze wet staat dat een (zorgvuldige) belangenafweging aan een besluit ten grondslag moet liggen. Dat wil zeggen dat de examencommissie/CBE de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen tegen elkaar moet afwegen. Welke belangen zijn dat hier?

BELANG KWALITEIT Zo’n belang is natuurlijk kwaliteitsborging van tentamens, want dat is een wettelijke taak van de examencommissie. Aannemelijk is dat deze kwaliteitsborging niet slechts over de inhoud van het tentamen gaat, maar ook dat het tentamen is afgelegd zonder fraude. Het is natuurlijk ook in het belang van studenten dat niet de indruk ontstaat dat zij hun tentamenuitslag op frauduleuze wijze zouden kunnen hebben gehaald. Dat is een collectief studentenbelang.

BELANG STUDENT Daarvan moet het individuele belang van een student worden onderscheiden. Dat is het belang om een tentamenuitslag te behouden (vooropgesteld dat dit een voldoende is!). Ook dit belang is hier rechtstreeks betrokken. Dat volgt o.a. uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de WHW in 2010. Hierin staat bijvoorbeeld dat het bij de positie van de student niet alleen gaat om collectieve belangen maar ook om zijn individuele belangen (pagina 3).  

CBHO Wie zich niet bij de beslissing van examencommissie en CBE wil neerleggen, kan nog naar het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs stappen (CBHO). Dit CBHO maakt geen deel uit van de universiteit of hogeschool. Het is een onafhankelijke bestuursrechter die in Den Haag is gevestigd. Hoe heeft dit CBHO geoordeeld over beslissingen om bij fraude de tentamenuitslagen van studenten ongeldig te verklaren bij wie noch de afwezigheid noch de aanwezigheid van fraude kon worden vastgesteld? In de afgelopen vijf jaren heeft het CBHO vele honderden oordelen gegeven waarvan er enkele tientallen gingen over fraude, maar een oordeel over deze kwestie ben ik helaas niet tegengekomen.  

EVENREDIG Hoe moet de examencommissie deze belangen tegen elkaar afwegen? Dat staat in artikel 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht. Hierin is het evenredigheidsbeginsel verwoord en dat is als volgt gedaan: De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ongeldig verklaring van de tentamenuitslag van de student die niet gefraudeerd heeft is een nadelig gevolg van het besluit van de examencommissie. De student zal zijn tentamen moeten overdoen. Dat is weliswaar niet zo ingrijpend als inbreuk op een mensenrecht zoals bij bijvoorbeeld woningsluiting wél het geval is, maar het blijft een nadelig gevolg. Dit nadelige gevolg mag niet onevenredig zijn in verhouding tot wat nodig is om de kwaliteit van het tentamen te borgen.    

COMPENSATIE? Het evenredigheidsbeginsel zal er niet zo snel toe leiden dat de ongeldig verklaring ongeoorloofd is en moet worden teruggedraaid. Het kan volgens mij echter ook weer niet zo zijn dat de studenten die er toch ook niets aan kunnen doen dat sommige medestudenten frauderen zonder meer van hun voldoendes worden beroofd. Als dat wél zo zou zijn, waaruit blijkt dan dat hun individuele belangen zijn meegewogen door de examencommissie? En als daarvan niet blijkt: is dan geen sprake van willekeur? Daarom meen ik dat hun ‘pijn’ in elk geval verminderd zou moeten worden. Anders is er geen evenwichtige belangenafweging. Dat kan door hun nadeel op een of andere manier te compenseren. Zo’n compensatie kan bijvoorbeeld gebeuren in de vorm van een extra tentamenkans. Kwaliteitsborging van tentamens zal daaronder niet te lijden hebben.

(Mr. Leon)

Volgende bijdrage aan dit blog: 8 juli

Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com

Harde wet hoeft geen wet te zijn

WOENSDAG 24 NOVEMBER 2021 Twee weken geleden deed de Gelderse rechtbank uitspraak in een zaak over een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Wat was er aan de hand? Toen mevrouw arbeidsongeschikt werd, bedroeg haar maandloon bijna 1500 euro. Uitkeringsinstantie UWV besluit tot een WIA-uitkering waardoor ze maandelijks recht heeft op 70-75% van het loon; de uitkering wordt echter vastgesteld op nog geen 200 euro per maand. Hoe is dit mogelijk?

REFERTEJAAR Een WIA-uitkering is een arbeidsongeschiktheidsuitkering. WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. WIA is de opvolger van de WAO en UWV is als opvolger van het GAK de uitkeringsinstantie voor WW, Ziektewet, WIA en andere werknemersverzekeringen. UWV baseert de uitkeringshoogte op het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Dit Dagloonbesluit is een regeling. In deze regeling staat – globaal en alleen voor zover hier van belang – het volgende: Iemand die werkt en dan arbeidsongeschikt raakt, krijgt een maandelijkse WIA-uitkering van 70-75% van het maandloon dat hij in de laatste twaalf maanden vóór zijn arbeidsongeschiktheid gemiddeld heeft verdiend. Die laatste twaalf maanden wordt het refertejaar genoemd.

HOOFDREGEL Een uitkeringsgerechtigde kan in het refertejaar in een van de volgende drie situaties vallen. In de eerste situatie verdiende hij elke maand (nagenoeg) hetzelfde loon. Hij krijgt dan een maandelijkse uitkering van 70-75% van dat loon. In de tweede situatie verdiende iemand in sommige maanden (veel) meer dan in andere maanden, bijvoorbeeld omdat hij van werkgever wisselde of na enige tijd werkloos werd en dan weer werk vond. Hij krijgt dan een uitkering van 70-75% van wat hij in het refertejaar gemiddeld verdiende. Dat is lager dan in de eerste situatie, omdat de maanden met lagere lonen of zelfs zonder loon op het gemiddelde loon drukken. In beide situaties wordt echter dezelfde regel toegepast. Ik noem dat de hoofdregel.

STARTERSREGELING In de derde situatie heeft iemand alleen in de laatste maanden of weken van het refertejaar gewerkt, bijvoorbeeld omdat hij daarvoor nog bezig was met zijn studie. Hij is na afstuderen bijvoorbeeld pas twee maanden aan het werk als hij arbeidsongeschikt wordt. In die situatie maakt het Dagloonbesluit een uitzondering op de hoofdregel. Dan bedraagt de referteperiode geen twaalf maanden, maar slechts die twee maanden. De maandelijkse WIA-uitkering bedraagt dan 70-75% van het maandloon in die twee maanden, net zo hoog als wanneer hij dat werk het hele jaar had gedaan. Deze uitzondering heet de startersregeling.

LEX DURA De mevrouw in de Gelderse rechtszaak kreeg kort na haar afstuderen een baan en werd na twee maanden arbeidsongeschikt. UWV paste in haar geval de hoofdregel toe, en niet de startersregeling. Waarom niet? Volgens UWV is de startersregeling hier niet van toepassing, omdat ze (iets minder dan) twaalf maanden vóór haar arbeidsongeschiktheid – dus helemaal aan het begin van het refertejaar – één ochtend ergens had gewerkt, en daarmee een paar tientjes bruto verdiend had. Volgens UWV was op haar de tweede situatie uit het Dagloonbesluit van toepassing, en dus moest haar maandelijkse uitkering worden gebaseerd op wat ze gemiddeld in die (bijna) twaalf maanden had verdiend. Dat was niet meer dan het salaris van de laatste twee maanden plus enkele tientjes uit het begin van het refertejaar, en dat alles gedeeld door 12! Had ze die ene dag niet gewerkt, dan was haar maandelijkse uitkering bijna 8 keer hoger uitgevallen!

SED LEX En UWV had gelijk. Zo staat het inderdaad luid en duidelijk in het Dagloonbesluit. UWV had geen vrijheid om anders te beslissen dan het heeft gedaan. Zowel tekst, strekking als bedoeling van het Dagloonbesluit laten dat niet toe. De Gelderse rechtbank was het daarmee helemaal eens.

SUMMUM IUS, SUMMA INIURIA Voor het UWV was het daarmee klaar, hoe onrechtvaardig het ook zelf vond dat haar besluit uitpakte in dit geval. De Gelderse rechtbank was het daarmee helemaal niet eens! Hoe kan dit? Een rechter moet toch volgens de wet recht spreken: hij mag toch in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van een wet beoordelen? Zo staat het tenminste al twee eeuwen geschreven! Maar dat deed de Gelderse rechtbank ook, recht spreken volgens de wet. Een regeling als het Dagloonbesluit is namelijk niet de enige wettelijke regeling waarmee UWV te maken heeft en waaraan het zich moet houden. Er zijn bijvoorbeeld ook nog de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die zijn niet iets van de laatste paar jaar, maar bestaan al heel lang. Sommige van die beginselen staan ook in de Algemene wet bestuursrecht. In deze wet staat bijvoorbeeld het evenredigheidsbeginsel. De Gelderse rechtbank houdt UWV bij de les en vernietigde het uitkeringsbesluit wegens strijd met dit evenredigheidsbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht.

HIËRARCHIE Het evenredigheidsbeginsel staat in de Algemene wet bestuursrecht in artikel 3.4. Volgens de rechtbank is toepassing van de hoofdregel uit het Dagloonbesluit in dit geval in strijd met dit beginsel. Daarom moet die hoofdregel in dit geval buiten toepassing worden gelaten. Waarom is het Dagloonbesluit hier de verliezer volgens de rechtbank? Dat komt omdat de regels uit de Algemene wet bestuursrecht ‘hoger’ zijn die uit het Dagloonbesluit. Er bestaat een hiërarchie tussen regelingen, en bij onderlinge strijd is het dan zo dat de lagere regeling buiten toepassing moet worden gelaten. Het Dagloonbesluit is een lagere regeling, omdat het ‘slechts’ een regeling is van de regering, een zogenaamde AMvB. De Algemene wet bestuursrecht is een regeling van regering én parlement samen, een zogenaamde wet in formele zin. Een wet in formele zin is hoger dan een AMvB.

KANTTEKENING Ik plaats hier wel een kanttekening bij. De hoofdregel uit het Dagloonbesluit staat namelijk ook in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet Wia), en de wet Wia is een wet in formele zin, net als de Algemene wet bestuursrecht. De wet Wia en de Algemene wet bestuursrecht staan dus op gelijke hoogte. Bovendien volgt uit de Algemene wet bestuursrecht dat regels zoals het evenredigheidsbeginsel in artikel 3.4 niet gelden voor wetten in formele zin. Zo beschouwd kan er eigenlijk helemaal geen sprake zijn van strijd tussen de wet Wia en de Algemene wet bestuursrecht.

MINISTER De Gelderse rechtszaak toont aan dat het Dagloonbesluit toe is aan een wijziging, de zoveelste. UWV heeft de minister er al eerder op gewezen dat de regeling in een geval als het onderhavige leidt tot een knelpunt. Het oorspronkelijke Dagloonbesluit in de huidige opzet dateert uit 2013; het is tot stand gekomen onder het VVD-PvdA kabinet Rutte II. Eigenlijk is nu de regering aan zet. Een mooie taak voor de nieuwe (missionaire) minister van Sociale Zaken!  

(Mr. Leon)

Volgend blog: woensdag 8 december

Brievenbus

DINSDAG 22 DECEMBER 2020 Het is december en dat is een zeer drukke maand voor post: pakketjes, kerstkaartjes en nieuwjaarskaartjes. Dit jaar is het extra druk. Vanwege corona en de strenge lockdown die vorige week inging. Al die post moet uiteindelijk bij de bedrijven en de mensen thuis worden bezorgd, en wel via hun brievenbussen. Worden er eigenlijk eisen gesteld aan een brievenbus?

BRIEVENBUS Een brievenbus is hier niet alleen een kastje met een opening (gleuf) waardoor brieven, briefkaarten, tijdschriften, pakketjes en andere poststukken bezorgd kunnen worden: de brievenbus in enge zin. De meeste woningen hebben namelijk niet zo’n brievenbus. In plaats daarvan hebben ze een gleuf in de voordeur; na inwerpen valt de post op de vloer van het halletje achter de voordeur.

POSTWET Poststukken moeten door PostNL – het landelijke postvervoerbedrijf – op minstens vijf dagen per week bezorgd worden. Deze verplichting staat in de Postwet 2009. Dit is een parlementaire wet. Zo’n wet wordt ook wel wet in formele zin genoemd, want regering en parlement hebben hem gezamenlijk vastgesteld. Post kan praktisch alleen bezorgd worden bij een geadresseerde die over een geschikte brievenbus beschikt. Anders zou de postbode steeds moeten aanbellen – Always Twice! – en dat kost te veel extra tijd en dus geld. De wettelijke bezorgplicht geldt daardoor alleen bij geadresseerden die over een geschikte brievenbus beschikken. Bij ontbreken daarvan mag de post op grond van artikel 20 als onbestelbaar worden aangemerkt.

POSTREGELING Wat is een geschikte brievenbus? Hierover staat in de officiële toelichting op de Postwet 2009 o.a. dat de postbezorger makkelijk bij de brievenbus moet kunnen komen, dat de brievenbus dus bijvoorbeeld niet te hoog of te laag mag zitten. Hoe hoog dat dan moet zijn, staat weer niet in de Postwet 2009. Dat staat in een ministeriële regeling. Een ministeriële regeling is een regeling van een minister of staatssecretaris. Een ministeriële regeling mag niet in strijd zijn met een parlementaire wet. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft geregeld dat een brievenbus geschikt is als de gleuf op een hoogte zit van 1 meter en 10 cm. Dit is de Postregeling 2009.

OMVANG GLEUF In die Postregeling 2009 worden ook eisen gesteld aan de breedte en de lengte van de gleuf: minstens 3,2 cm breed en 26,5 cm lang. In de officiële toelichting op de Postwet 2009 staat hierover alleen dat een gleuf niet te klein mag zijn.

RUIMTE ACHTER GLEUF Verder moet er voldoende ruimte achter de gleuf zijn om de ingeworpen poststukken te bewaren: minstens 27 x 15 x 38 cm. Als het een gleuf in een voordeur is en de post na inwerpen op de vloer van het halletje valt, dan is zonder meer aan deze eis voldaan. Brievenbussen in enge zin kunnen vol raken; bij een te kleine is dat al vrij snel het geval.

PAKJE EN PAKKET Er zijn veel poststukken die te groot zijn voor zulke gleuven of voor de ruimte achter die gleuven. Dat wil niet zeggen dat ze automatisch als onbestelbaar mogen worden aangemerkt. Dat is alleen het geval als daarvoor slechts het gewone posttarief is betaald. Voor zogenaamde brievenbuspakjes wordt het gewone posttarief voor pakjes betaald. Zoals deze naam al duidelijk maakt, is het de bedoeling dat zulke pakjes door een (geschikte) brievenbus kunnen gaan. De grotere ‘’pakketten’’ mogen niet als onbestelbaar worden aangemerkt als daarvoor het hogere posttarief is betaald. Voor dat extra tarief wordt dan aangebeld.

SCHERP Ten slotte wordt hier nog vermeld dat een brievenbus geen scherpe kantjes of randjes mag hebben of door andere oorzaken de postbode kan verwonden.

POSTNL is geen overheid. Het is een Naamloze Vennootschap (NV), met als organen o.a. een raad van bestuur, een raad van commissarissen en een aandeelhoudersvergadering. Het Staatsbedrijf der PTT is verleden tijd. Hoewel dat nog niet zo heel lang geleden is (jaren tachtig van de vorige eeuw). Tot begin jaren negentig waren alle aandelen trouwens nog in handen van de overheid, maar ook dat is verleden tijd. Bovendien zijn de aandelen nu op de beurs verhandelbaar.

(Mr. Leon)

Niet onder maar over professoren

VRIJDAG 21 AUGUSTUS 2020 Als het over de wetenschap gaat of over wetenschappelijke achtergronden bij maatschappelijke kwesties, worden in krant en op televisiejournalen vaak deskundigen geïnterviewd die zich professor noemen. Wie mag zich eigenlijk professor noemen?

WET Dat is wettelijk geregeld, en wel in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is een professor een hoogleraar. Een hoogleraar is verbonden aan een universiteit. Hij doet daar onderzoek en/of verzorgt er onderwijs aan studenten. Alleen een hoogleraar mag zich professor noemen. Gepensioneerde hoogleraren mogen zich professor blijven noemen. Wie aan een hogeschool is verbonden, is geen professor.

UNIVERSITEIT BENOEMT Hoogleraren worden benoemd door de universiteit waaraan ze zijn verbonden. Eind vorig jaar waren meer dan 3100 hoogleraren werkzaam op een universiteit. Dat volgt uit cijfers van de Vereniging van Universiteiten. Er zijn vijftien grote universiteiten. Elke universiteit heeft een bestuur, dat is het College van Bestuur; hoogleraren worden benoemd door het College van Bestuur. Dit bestuurscollege wordt benoemd door de Raad van Toezicht van de universiteit. De  minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap benoemt de leden van deze raden. De minister gaat dus niet over de benoeming van een hoogleraar.

UNIVERSITEIT? Een instelling mag zich niet zomaar universiteit noemen. In de wet staat welke instellingen dat wél mogen doen. Voorbeelden zijn de universiteiten te Delft, Amsterdam, Wageningen, Tilburg, Utrecht, Rotterdam, de Open Universiteit te Heerlen en de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht. Hoewel het beslist geen universiteiten zijn, mogen volksuniversiteiten zich zo noemen, omdat de wet hun dat uitdrukkelijke toestaat.

BIJZONDER HOOGLERAAR Niet alle professoren zijn door een universiteit benoemd. Die andere professoren worden bijzonder hoogleraren genoemd. Bijzonder hoogleraren mogen door een ander worden benoemd, zoals bijvoorbeeld door een multinational, een kerkelijke organisatie of een belangenorganisatie (vereniging of stichting). Vorig jaar waren er ongeveer 1200 bijzonder hoogleraren werkzaam. Dat blijkt uit cijfers van het Rathenau instituut. Net als de hoogleraar verzorgt de bijzonder hoogleraar op de universiteit onderwijs aan studenten en verricht er wetenschappelijk onderzoek.

VESTIGING BIJZONDERE LEERSTOEL Zijn benoeming verloopt in twee fasen. Eerst moet aan de universiteit een bijzondere leerstoel worden gevestigd. De stichting, multinational of kerkelijke organisatie vestigt zo’n bijzondere leerstoel. Op grond van de wet mag dat alleen gebeuren met toestemming van het College van Bestuur van de universiteit. De vestiging van een bijzondere leerstoel staat los van wie later benoemd zal worden tot bijzonder hoogleraar op die leerstoel; die benoeming is de tweede fase.

BENOEMING Voor de benoeming van een bijzonder hoogleraar is wettelijk geen toestemming nodig van het College van Bestuur, tenminste als hij of zij is gepromoveerd aan een Nederlandse universiteit. Wettelijk is die toestemming dan niet nodig, maar desondanks kan het college eisen dat toestemming wél nodig is of dat de benoeming volledig in handen blijft van de universiteit. Deze en andere eisen kunnen namelijk bij overeenkomst worden afgedwongen, bijvoorbeeld omdat het college anders geen toestemming wil geven voor de vestiging van de bijzondere leerstoel. Elke universiteit kan andere eisen stellen, en doet dat ook in de praktijk.  

BUITENGEWOON HOOGLERAAR De bijzonder hoogleraar mag niet worden verward met de buitengewoon hoogleraar. Vroeger werd in de wet onderscheid gemaakt tussen gewone, buitengewone en bijzonder hoogleraren. Het onderscheid tussen buitengewone en gewone hoogleraren is in de wet vervallen, ze zijn nu beiden hoogleraren, ter onderscheiding van de bijzonder hoogleraar. Weliswaar maakt de wet dit onderscheid niet meer, maar in de universitaire praktijk wordt het nog wel gemaakt. Hoe dan ook, ze mogen zich alle drie professor noemen.

SALARISSEN De hoogleraar staat op de loonlijst van de universiteit. Haar salaris wordt betaald door de universiteit. Daarentegen ontvangt de bijzonder hoogleraar zijn inkomen van een ander, dat is degene die haar leerstoel heeft gevestigd. Het maakt daarbij niet uit of het College van Bestuur of die ander haar op die leerstoel heeft benoemd. Soms geeft die financiële afhankelijkheid aanleiding tot al dan niet terechte vragen over de (wetenschappelijke en onderwijskundige) onafhankelijkheid van de bijzonder hoogleraar.

BUITENLANDSE PROFESSOREN In andere landen gelden vaak heel andere regels, waardoor daar de titel van professor wettelijk niet is voorbehouden aan hoogleraren en bijzonder hoogleraren op een universiteit, maar bijvoorbeeld ook mag worden gevoerd door andere docenten op een universiteit of door docenten op een hogeschool. Niet uitgesloten is dat zij zich in interviews met Nederlandse kranten of televisiejournalen ook professor noemen.

(Mr. Leon)

Leidraad Duurzaamheidsafspraken van de ACM en de ministeriële verantwoordelijkheid

VRIJDAG 17 JULI 2020 De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft vorige week donderdag een nieuw beleid aangekondigd waarin ze meer samenwerking tussen concurrerende ondernemingen mogelijk maakt als daarmee de klimaatdoelen – o.a. minder CO2-uitstoot – dichterbij komen. Dat staat in de (concept) leidraad  Duurzaamheidsafspraken (Mogelijkheden binnen het mededingingsrecht). Waaruit bestaat de wijziging in het beleid en bestaat hiervoor ministeriële verantwoordelijkheid?

MEDEDINGINGSWET De ACM is een overheidsinstelling die erop toeziet dat markten goed functioneren, dat marktprocessen ordelijk en transparant verlopen en dat consumenten zorgvuldig worden behandeld. Ze past zowel Nederlands recht als EU-recht toe. Als opvolger van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) houdt ze toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Daarin staan bijvoorbeeld regels over mededingingsafspraken en economische machtsposities. Bij overtredingen heeft de ACM vergaande bevoegdheden, zoals het geven van bindende aanwijzingen en het opleggen van dwangsommen en van boetes die in de miljoenen euro’s kunnen lopen.

KARTELS In het algemeen verbiedt de Mededingingswet samenwerking die tot mededingingsbeperking leidt, oftewel kartelvorming. Een wettelijke uitzondering wordt echter gemaakt voor samenwerking die bijdraagt aan een betere productie of distributie of tot een technische of economische vooruitgang. Zulke samenwerking is toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

VOLLEDIGE COMPENSATIE Zo’n wettelijke voorwaarde is dan dat een ‘’billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt’’. Gebruikers kunnen consumenten of andere ondernemingen zijn. Tot nu toe moesten gebruikers volgens de ACM – maar ook volgens de Europese Commissie – volledig worden gecompenseerd voor de nadelen die zij van de mededingingsbeperking ondervinden.

MINDER CO2 In het concept voor nieuw beleid van de ACM mag in bepaalde gevallen van volledige compensatie worden afgeweken. Dat is o.a. het geval als de mededingingsbeperking is gericht op minder CO2-uitstoot en daaraan ook een efficiënte bijdrage levert. In het nieuwe beleid zal de ACM dan niet optreden tegen kartelvorming.

MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID Bestaat hiervoor ministeriële verantwoordelijkheid? In het algemeen betekent ministeriële verantwoordelijkheid dat de minister aan de Tweede of Eerste Kamer moet uitleggen wat en waarom hij en zijn ambtenaren op het ministerie hebben beslist, gedaan en nagelaten in een bepaalde situatie. Dit gebeurt dan bijvoorbeeld omdat een Kamerlid hierover een vraag heeft gesteld aan de minister. De minister kan voor een beleidswijziging van zijn ministerie zonder meer ter verantwoording worden geroepen in het parlement.

ZBO De ACM maakt echter geen deel uit van het ministerie. Het is weliswaar een bestuursorgaan van de centrale overheid dat met openbaar gezag is bekleed, maar het is niet hiërarchisch ondergeschikt aan de minister. De ACM is een zogenaamd zelfstandig bestuursorgaan, een zbo. Toch kan er wel degelijk ministeriële verantwoordelijkheid bestaan voor zbo’s. Volgens een recent advies van de Raad van State is die er in elk geval voor zover de minister bevoegdheden heeft.

VERNIETIGING? De minister bezit bevoegdheden jegens de ACM. Hij kan dus voor het (al dan niet) gebruik daarvan ter verantwoording worden geroepen in het parlement. Zo mag hij volgens de instellingswet besluiten van algemene strekking van de ACM vernietigen. Vaststelling van de Leidraad is een besluit van algemene strekking. Hij mag (het besluit tot vaststelling van) de Leidraad dus vernietigen, maar hij mag dat alleen doen wegens onbevoegdheid van de ACM (tot vaststelling van de Leidraad). De minister mag bijvoorbeeld niet vernietigen wegens strijd met het algemeen belang. Is de nieuwe invulling die in de Leidraad wordt gegeven aan de woorden in de Mededingingswet ‘’mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt’’ in strijd met deze wet en/of EU-regels? De motivering die de ACM voor haar beleidswijziging geeft op bladzijde 4 is niet sterk, en op het eerste gezicht valt contra legem niet uit te sluiten.   

AFKEURING? Als de Leidraad niet alleen een besluit van algemene strekking is maar ook een beleidsregel, heeft de minister nog meer bevoegdheden op grond van de Mededingingswet. Hij mag beleidsregels namelijk afkeuren, zodat vaststelling en inwerkingtreding niet kunnen plaatsvinden. Afkeuring gebeurt vooraf. Vernietiging gebeurt achteraf, na vaststelling en inwerkingtreding. De minister mag beleidsregels alleen afkeuren als ze naar zijn oordeel in strijd zijn met een goede taakuitoefening van de ACM. Dat lijkt me het geval als ze contra legem zouden zijn.

BELEIDSREGEL? Is de Leidraad een beleidsregel? Dat is niet duidelijk. Enerzijds maakt de ACM onderscheid tussen leidraden en beleidsregels, zoals dat blijkt uit de naam die ze aan een document geeft. Er zijn namelijk ook documenten die beleidsregel heten. Anderzijds rubriceert ze zowel documenten die leidraad heten als documenten die beleidsregel heten onder regelgeving. Bovendien vervangt de Leidraad een document dat in een heel andere rubriek staat, namelijk die van visiedocumenten & opinies, een rubriek die (veel) verder afstaat van beleidsregels. De Leidraad vervangt het Visiedocument Mededinging en Duurzaamheid uit 2014. Daar komt bij dat het onderscheid dat de ACM zelf maakt niet beslissend is: beslissend is of een document volgens wet en rechtspraak beleidsregel is. Het valt op voorhand niet uit te sluiten dat de Leidraad een beleidsregel is..

(Mr. Leon)

Strafblad door verkeersboetes?

DONDERDAG 11 JUNI 2020 In de eerste vier maanden van dit jaar is in ons land ruim 2 miljoen keer te hard gereden, is ruim 66 duizend keer door rood licht gereden en is 44 duizend keer tijdens het rijden gebeld met de telefoon in de hand (handheld bellen). Dat zijn dan de geconstateerde overtredingen en waarvan zo’n anderhalve maand in coronatijd. Hebben al die overtreders daarmee een strafblad gekregen?

STRAFRECHT Wat in een strafblad komt te staan, is geregeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en in de regelingen die daarop gebaseerd zijn. Iemand kan alleen een strafblad krijgen, als op hem strafrecht of strafvordering wordt toegepast.

RVV Het verbod om harder te rijden dan de maximumsnelheid, om door rood licht te rijden en om tijdens het rijden handheld te bellen staan in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Die wet wordt meestal afgekort tot RVV. Bellen is hier niet alleen telefoneren, maar ook bezig zijn met tablet of mediaspeler. De maximumsnelheid en het handheld bellen staan in het hoofdstuk over verkeersregels; het rijden door rood licht in het hoofdstuk over verkeerstekens.

WVW 1994 Wie die verboden overtreedt, pleegt strafbare feiten. Het maakt niet uit of daardoor schade is ontstaan, zoals bij een botsing het geval is. In de Wegenverkeerswet 1994 staat dat de maximale straf waartoe de rechter iemand kan veroordelen die te hard rijdt, door rood licht rijdt of al rijdend handheld belt een gevangenisstraf is van twee jaar of een geldboete van ruim 20.000 euro. Als de rechter een overtreder daarvoor zou veroordelen, krijgt die persoon een strafblad. Ook al zou het maar een geldboete van enkele honderden euro’s zijn. 

WET MULDER Maar bij dit soort overtredingen komt het niet tot een rechterlijke veroordeling. In een andere wet is namelijk bepaald dat dit soort ‘’lichte’’ verkeersovertredingen met een administratieve sanctie worden afgedaan. Dat is bepaald in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Die administratieve sanctie komt in de plaats van de straf die de rechter volgens de Wegenverkeerswet 1994 kan opleggen. De sanctie is een verkeersboete van hooguit enkele honderden euro’s. In de RVV staat het precieze boetebedrag. Kortom: bij lange na geen 20.000 euro en geen gevangenisstraf. Bovendien: geen strafblad, want het opleggen van een administratieve sanctie betekent geen toepassing van strafrecht of strafvordering.

FLITSEN Wie legt de verkeersboete op? Dat kan een politieambtenaar zijn, maar meestal gaat dat geautomatiseerd: het begint met een foto door een flitspaal en het eindigt met een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau aan de overtreder waarin staat dat en waarom hij een boete van x euro moet betalen.

BEROEP Wie het niet eens is met de opgelegde verkeersboete – hoe laag een boete ook is, niemand wil er een betalen die zijns inziens onterecht is – kan beroep aantekenen. Eerst bij het Openbaar Ministerie en van daaruit bij de kantonrechter. Wie met zijn beroep bakzeil haalt bij de kantonrechter, zal de boete toch echt moeten betalen. Deze rechtszaak is echter geen toepassing van strafrecht of strafvordering.

TENZIJ .. Wie niet alleen te hard rijdt maar zelfs veel te hard, krijgt weer wél een strafblad. Zonder dat er een rechter aan te pas komt. Wie veel te hard heeft gereden, krijgt namelijk een zogenaamde strafbeschikking. Een strafbeschikking betekent wél toepassing van strafrecht of strafvordering. Trouwens, net als de gewone verkeersboete wordt de strafbeschikking per brief van het Centraal Justitieel Incassobureau toegestuurd.

(Mr. Leon)

Arbitrage voor Facebook

VRIJDAG 14 FEBRUARI 2020 Facebook verwijdert berichten die er volgens haar niet op thuis horen. Op die manier zijn in de eerste drie maanden van vorig jaar ruim 3 miljoen berichten verwijderd. Vaak wordt zo’n verwijdering als onrechtvaardig beschouwd, maar het maken van bezwaar was praktisch onmogelijk. Twee weken geleden heeft Facebook arbitrage geïntroduceerd. De arbiters gaan toetsen of een verwijdering terecht was, en Facebook moet hun beslissingen naleven. Wie gaat over de aanstelling van de arbiters en hoe ziet hun toetsing eruit?

VAGE NORMEN Voor de verwijdering hanteert Facebook zelfgemaakte en bovendien nogal vage normen. Zo verwijdert Facebook berichten die volgens haar “onrechtmatig, misleidend, discriminerend of frauduleus” zijn. Zo staat het in de Servicevoorwaarden. Facebook heeft die Servicevoorwaarden zelf gemaakt, net als de Richtlijnen voor de community. Daarin staat dat een bericht dat de echtheid, veiligheid, waardigheid of privacy aantast verwijderd wordt. Maar ook dat zo’n bericht weer niet wordt verwijderd “als de inhoud opmerkelijk is en het openbaar belang dient”. En van wie vaker berichten worden verwijderd, kan zélf van Facebook worden verwijderd. De arbiters gaan toetsen aan diezelfde vage normen. In de Charter bij de arbitrage wordt daaraan toegevoegd dat zij daarbij “pay particular attention to the impact of removing content in light of human rights norms protecting free expression”. Dit Charter is net als de hierna volgende Bylaws door Facebook opgesteld.

OVERSIGHT BOARD: TOT ELF Er komt niet één arbiter maar een college van arbiters: de zogenaamde Oversight Board. Dit college moet volgens de Bylaws uit minstens elf arbiters bestaan. Pas daarna kan het gaan functioneren; het zal in de loop der tijd worden uitgebreid tot veertig arbiters. Wie benoemt hen? De eerste drie arbiters worden door Facebook zelf benoemd. Zij worden tevens de drie voorzitters van het college, de zogenaamde co-chairs.

CO-CHAIRS Deze drie voorzitters kiezen acht andere leden. Facebook is nauw betrokken bij de werving en selectie van deze acht, maar uiteindelijk maken de drie voorzitters een eigen keuze. De drie beslissen bij meerderheid. Hun beslissing levert nog geen daadwerkelijke benoeming op, want daarvoor is goedkeuring nodig van de zogenaamde Trustees.

TRUSTEES Deze Trustees worden door Facebook benoemd. Als de Trustees hun goedkeuring hebben gegeven en het college van arbiters haar minimale omvang van elf heeft bereikt, dan kan het van start gaan.

OVERSIGHT BOARD: VANAF TWAALF Daarna wordt het college in de loop der tijd geleidelijk uitgebreid tot veertig leden. De keuze van deze nieuwe arbiters is niet meer een beslissing van de drie voorzitters alleen, maar van het hele college. Het voltallige college beslist daarover bij gewone meerderheid. Voorzitters en gewone leden hebben elk één stem. Ook voor deze keuzes geldt dat voor een daadwerkelijke benoeming van nieuwe leden de goedkeuring van de Trustees nodig blijft. Benoemingen zijn steeds voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging. Leden en voorzitters worden bekendgemaakt zodat iedereen weet wie zij zijn.

Een arbiter kan tussentijds worden ontslaan. Het college kan daartoe beslissen, maar voor zo’n beslissing is een versterkte meerderheid nodig. Ook hier geldt weer: een ontslag is alleen geldig als de Trustees dat goedkeuren

PANEL De beslissing of een verwijdering van een bericht al dan niet terecht is wordt in twee stappen genomen. De eerste stap is de voorlopige beslissing. De voorlopige beslissing wordt genomen door een arbitragecommissie, een panel. Die bestaat uit enkele arbiters en een voorzitter. Elke arbiter maakt hiervan enige tijd deel uit. De tweede stap is de definitieve beslissing. De arbiters die geen deel uitmaken van de arbitragecommissie – dat is steeds het overgrote deel – kunnen namelijk bezwaar maken tegen de voorlopige beslissing. Als dit bezwaar uitblijft, wordt de voorlopige beslissing automatisch de definitieve beslissing. Die laatste beslissing wordt gepubliceerd. Wie in de arbitragecommissie zaten, wordt niet gepubliceerd.

3 MILLION Weekblad The Economist schreef op 1 februari dat Facebook in het eerste kwartaal van vorig jaar ruim drie miljoen berichten heeft verwijderd. Aannemelijk is dat veel gedupeerden hun zaak aan de arbiters zullen willen voorleggen; Facebook mag ook zelf verwijderingen voorleggen. Waarschijnlijk kunnen de arbiters slechts een (kleine) fractie daarvan behandelen. Wie bepaalt welke verwijdering wordt beoordeeld? Een tweede arbitragecommissie gaat selectiecriteria opstellen voor de keuze van de zaken die behandeld worden. Het voltallige college kan hiervan afwijken en kiezen voor andere selectiecriteria. Op basis van de selectiecriteria wordt een keuze gemaakt voor de concrete verwijdering die het college gaat beoordelen; aannemelijk is dat er ook dan nog een ruime keuze zal zijn. Het is mij niet helemaal duidelijk wie die laatste keuze maakt: de voorzitters of de meerderheid van het college. Uiteraard zal hierin ook een belangrijke rol zijn weggelegd voor het ondersteunende personeel, dat door de voorzitters wordt aangesteld en aangestuurd.

PIE Arbitrage voor de verwijdering van berichten is een verbetering, maar Facebook heeft een dikke vinger in de pap wie de arbiters worden en waaraan zij toetsen.

(Mr. Leon)