Coronavirus in Nederland

VRIJDAG 20 MAART 2020 Het crisisberaad in het kabinet over het coronavirus heeft geleid tot overheidsmaatregelen waardoor – onder andere – samenkomsten met meer dan honderd personen verboden zijn en horeca en zwembaden hun deuren moeten sluiten. De redenen voor deze en andere maatregelen zijn bekend, maar wat is hun juridische achtergrond?

WET PUBLIEKE GEZONDHEID Naar aanleiding van het crisisberaad heeft de minister voor Medische Zorg een besluit genomen op basis van de Wet Publieke Gezondheid, dat is de opvolger van de Wet collectieve preventie volksgezondheid, Infectieziektenwet en Quarantainewet.

OPDRACHT Dit besluit hield zelf geen verbod of sluiting in. Het was een opdracht of aanwijzing aan de veiligheidsregio’s om zo’n verbod uit te vaardigen.

VEILIGHEIDSREGIO Nederland is verdeeld in vijfentwintig veiligheidsregio’s. Elke regio bestaat uit een aantal gemeenten. Sommige regio’s bestrijken alle gemeenten van een provincie, zoals de veiligheidsregio Groningen. Andere regio’s bestrijken slechts een deel van de provincie. Zo is Zuid-Holland verdeeld over vier veiligheidsregio’s: Haaglanden, Hollands Midden (o.a. Gouda), Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid (o.a. Dordrecht).

VOORZITTER Het bestuur van een veiligheidsregio wordt gevormd door de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. Eén van hen is de vaste voorzitter; wie dat is, beslist de regering. De opdracht van de minister is niet zozeer aan het hele bestuur gegeven maar specifiek aan de voorzitter daarvan.   

NOODVERORDENING Dat was uiteraard geen vrijblijvend verzoek, maar een bindende opdracht, een aanwijzing, waaraan de voorzitter moet voldoen. Hij is verplicht om bepaalde maatregelen uit te vaardigen, zoals het verbod om horeca inrichtingen of zwembaden open te hebben en een verbod van samenkomsten met meer dan honderd personen; deze maatregelen gelden in alle gemeenten van de veiligheidsregio. Elke voorzitter heeft zijn maatregelen in de vorm van een noodverordening uitgevaardigd.

BURGEMEESTER Dit soort noodverordeningen zijn eigenlijk een burgemeestersbevoegdheid. Echter, voor rampen en crises zoals de coronacrisis gaat die bevoegdheid over naar de voorzitter van de veiligheidsregio. Noodverordeningen van burgemeesters werden bijvoorbeeld uitgevaardigd om te voorkomen dat er tijdens Oud en Nieuw auto’s worden gestookt op bepaalde plaatsen, of om mensen te weren die van plan zijn een verboden (tegen)demonstratie te houden.

SCHOLEN Niet alle getroffen overheidsmaatregelen zijn in noodverordeningen geregeld. Zo is bijvoorbeeld de sluiting van de scholen niet daarin geregeld.

(Mr. Leon)

Gezamenlijke lijst GroenLinks en PvdA

VRIJDAG 13 MAART 2020! Afgelopen weekend heeft veertig procent van de PvdA-leden zich op het partijcongres uitgesproken voor een gezamenlijke lijst met GroenLinks bij de volgende Tweede Kamerverkiezingen, in 2021. Deze motie is dus verworpen. Bestuur en fractie zullen het niet erg vinden, want zij zijn geen voorstander van zo’n lijst, zo staat in de krant van afgelopen maandag te lezen. Maar wat als er toch een gezamenlijke lijst zou komen? En, is er eigenlijk een alternatief voor een gezamenlijke lijst, een alternatief dat minder ver gaat?

LIJST Alle politieke partijen die aan Tweede Kamerverkiezingen meedoen staan met hun kandidatenlijst op het stembiljet. Dat kan met een eigen lijst of een gezamenlijke lijst. De meeste partijen doen mee met een eigen lijst. Van de dertig partijen die bij de vorige Tweede Kamerverkiezingen in 2017 meededen, hadden er slechts drie een gezamenlijke lijst, met elkaar. Hun gezamenlijke lijst heeft geen zetel gekregen. Het was lijst 27: MenS en Spirit / Basisinkomen Partij / V-R. Bij de verkiezingen van 2012 en 2010 was er geen enkele gezamenlijke lijst.

LIJSTNUMMER Elke kandidatenlijst krijgt van de overheid een nummer. Die overheid is hier de Kiesraad, een onafhankelijke instelling. De lijst die bij de vorige verkiezingen de meeste stemmen heeft gekregen, krijgt nummer 1. De lijst met de op één na meeste stemmen, krijgt nummer 2. En zo verder. Welk nummer krijgt een gezamenlijke lijst van twee partijen die bij de vorige verkiezingen hun eigen lijsten hadden? Dat kan heel goed een hoger nummer zijn dan de nummers die ze met eigen lijsten zouden krijgen. Daarvoor worden namelijk de stemmen die op beide lijsten werden uitgebracht bij elkaar opgeteld. De gezamenlijke lijst van PvdA en GroenLinks krijgt daarom nummer 2, tenzij ook andere partijen gezamenlijke lijsten aangaan. Met een eigen lijst zouden ze respectievelijk de nummers 7 en 5 krijgen!

LIJSTNAAM? Normaliter staat boven de kandidatenlijst de naam van de politieke partij. Welke naam staat er boven een gezamenlijke lijst? Dat mogen die partijen zelf bepalen. Ze kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om de namen van alle partijen te vermelden, of in plaats daarvan een nieuwe naam. Aannemelijk is dat PvdA en GroenLinks zouden kiezen voor hun beider namen.

GROENLINKS/PvdA? Maar welke partijnaam wordt dan als eerste genoemd? Wordt het PvdA/GroenLinks of GroenLinks/PvdA? Het is een belangrijke eerste stap voor partijen om tot een gezamenlijke kandidatenlijst te besluiten, maar daarna moeten nog tal van andere belangrijke besluiten genomen worden!

LIJSTTREKKER? Zo ook bijvoorbeeld over wie de officiële lijsttrekker wordt. Dat is de eerste kandidaat op de lijst, de kandidaat die nummer 1 op de gezamenlijke lijst heeft. Wordt dat Lodewijk Asscher of Jesse Klaver?

LIJSTVOLGORDE? En bijvoorbeeld ook over de volgorde van de overige kandidaten op de lijst. Die volgorde is belangrijk, want hoe hoger de plek op een lijst hoe groter de kans op een Kamerzetel. Dat werkt als volgt. De meeste kiezers brengen hun stem uit op de lijsttrekker, de nummer 1 van een lijst. Deze kandidaat krijgt daardoor veel meer stemmen dan nodig om Kamerlid te worden. Wat gebeurt er met de overige stemmen, de stemmen die hij niet nodig heeft? Die stemmen gaan naar de andere kandidaten: eerst krijgt de nummer 2 op de lijst al die overige stemmen, de stemmen die deze kandidaat niet nodig heeft voor een Kamerzetel gaan vervolgens naar de nummer 3 op de lijst. En zo verder tot er geen stemmen meer over zijn. Weliswaar kan de volgorde op de kandidatenlijst worden doorbroken, namelijk doordat een kandidaat heel veel voorkeursstemmen krijgt. Maar in de praktijk gebeurt het nauwelijks dat daardoor de lijstvolgorde doorbroken wordt. De lijstvolgorde is dus belangrijk, en het zijn de partijen die besluiten wat de volgorde is. Wordt besloten dat PvdA- en GroenLinks-kandidaten elkaar steeds afwisselen op de hele lijst? Of wordt bijvoorbeeld besloten dat er meer GroenLinks-kandidaten op de hogere plekken van de lijst staan, bijvoorbeeld omdat GroenLinks bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen de helft meer zetels haalde dan PvdA, respectievelijk veertien en negen?

LIJSTVERBINDING? Zoals gezegd, de PvdA wil (vooralsnog) geen gezamenlijke lijst met GroenLinks. Is er wellicht een minder vergaand (kiesrechtelijk) alternatief? Bij de vorige Tweede Kamerverkiezing, in 2017, was dat nog wel het geval: het aangaan van een lijstverbinding. Officieel heette lijstverbinding trouwens lijstencombinatie. Bij zo’n lijstverbinding gaan twee of meer kandidatenlijsten een officiële verbinding aan met elkaar. Op het stembiljet wordt duidelijk gemaakt welke lijsten met elkaar zo’n verbinding zijn aangegaan. GroenLinks en PvdA hebben dat bij de afgelopen drie Kamerverkiezingen gedaan, die van 2017, 2010 en 2012. In 2012 waren er vervroegde verkiezingen na de val van het kabinet Rutte I. Toen was het een lijstverbinding van drie partijen, want ook SP maakte ervan deel uit. Waarom ging men lijstverbindingen aan? Omdat het extra zetels kon opleveren. Dan bestond er namelijk een grotere kans om restzetels te krijgen. In de praktijk zijn er altijd restzetels te vergeven; bij de laatste Kamerverkiezingen waren er zelfs acht te vergeven. Partijen die al sinds jaar en dag aan verkiezingen deelnamen, zoals PvdA en GroenLinks, gingen natuurlijk niet zomaar een verbinding aan met een andere lijst. Met zo’n verbinding werd uiting gegeven aan een zekere sympathie voor elkaar, een belangrijk signaal aan de kiezer. Ook ChristenUnie en SGP zijn bij de laatste drie Kamerverkiezingen lijstverbindingen met elkaar aangegaan. Bij de volgende Kamerverkiezing in 2021 kan dat allemaal niet meer, want eind 2017 is de Kieswet aangepast om de lijstverbinding te schrappen. Ondanks tegenstemmen van GroenLinks, ChristenUnie en SGP; PvdA stemde in elk geval in de Eerste Kamer tegen.

(Mr. Leon)

Utrecht en de JA/JA-sticker

VRIJDAG 6 MAART 2020 Om papier en inkt te besparen wil de gemeente Utrecht dat huis-aan-huisbladen voortaan alleen bezorgd worden op adressen die een JA/JA-sticker op de brievenbus hebben. Dat heeft Utrecht zo geregeld in gemeentelijke verordeningen die daar sinds 1 januari gelden. Stadskrant Utrecht is zo’n huis-aan-huisblad. Sinds tientallen jaren valt het wekelijks in elke brievenbus, behalve in die met een NEE/NEE-sticker erop. De uitgeverij is vanwege deze nieuwe regelgeving naar de rechter gestapt. De rechter heeft vorige week uitspraak gedaan. Wat is er in de domstad aan vooraf gegaan en hoe oordeelt de rechter over het gebeurde?

STICKERS De eerste JA op de JA/JA-sticker betekent dat de bewoner ongeadresseerd reclamedrukwerk wil ontvangen. De tweede JA betekent dat hij huis-aan-huisbladen wil ontvangen. Er zijn ook NEE/JA-stickers en NEE/NEE-stickers in omloop. JA/NEE-stickers bestaan daarentegen weer niet. Normaliter betekent een brievenbus zonder sticker hetzelfde als een met JA/JA-sticker. Normaliter, want in Utrecht is sinds 1 januari geregeld dat een brievenbus zonder sticker de betekenis heeft van een met NEE/NEE-sticker.

DELICT Wie ondanks een NEE/NEE-sticker toch ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen ontvangt, kan – waar hij ook woont in ons land, want ze zijn er in elke gemeente – een klacht indienen bij het bedrijf dat ze verspreidt en naar de Reclame Code Commissie stappen als die klacht niet naar tevredenheid wordt afgehandeld. Voor wie een NEE/JA- sticker heeft, geldt dit alleen voor reclamedrukwerk. In Utrecht is sinds 1 januari geregeld dat het bezorgen van reclamedrukwerk of huis-aan-huisbladen op adressen die dit niet willen zelfs verboden is. Wie het verbod schendt, pleegt zelfs een strafbaar feit, een zogenaamde economisch delict. Niet alleen de uitgeverij die het blad verspreidt is strafbaar, maar ook de jongeman die het bezorgt. Een brievenbus zonder sticker geldt als hier een brievenbus met NEE/NEE-sticker.

MOTIE Hoe is het allemaal begonnen in Utrecht? Met de motie Opt-in systeem ongeadresseerd drukwerk, ingediend in de vorige raadsperiode (juni 2016). Indieners waren fractieleden van Partij voor de Dieren, GroenLinks en ChristenUnie. De motie is aangenomen met steun van PvdA, D66 en Student & Starter. Tegenstemmers waren CDA, Stadsbelang Utrecht, SP en VVD.

AMENDEMENT Ter uitvoering van de motie heeft het college van B&W vorig jaar een voorstel gedaan om de gemeentelijke Afvalstoffenverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) te wijzigen.  De VVD diende een amendement in om deze wijziging alleen te laten gelden voor ongeadresseerd reclamedrukwerk, en dus niet te laten gelden voor huis-aan-huisbladen zoals de Stadskrant Utrecht. De wethouder ging daar niet in mee, en ontraadde zelfs het amendement. Uiteindelijk werd het amendement alleen door VVD, PVV en Stadsbelang Utrecht gesteund. Weliswaar waren CDA en PvdA bezorgd dat de JA/JA-sticker te moeilijk verkrijgbaar is voor bewoners die het huis-aan-huisblad willen ontvangen. Daarom drongen zij er bij de wethouder op aan dat de gemeente zorgt voor een actieve verspreiding van de JA/JA-stickers, bijvoorbeeld huis aan huis. De wethouder ging daar niet in mee. Toch stemden beide fracties tegen het amendement: net als de wethouder vreesden zij dat het amendement zou leiden tot de komst van grote reclamemagazines die dan doorgaan voor huis-aan-huisbladen. Ten slotte heeft de gemeenteraad het collegevoorstel tot wijziging van de gemeentelijke verordeningen aangenomen. Tegen stemden alleen VVD, PVV en Stadsbelang Utrecht.

NIEUWS Niemand in de gemeentepolitiek heeft trouwens beweerd dat Stadskrant Utrecht een groot reclamemagazine is. De rechter overweegt dat dit huis-aan-huisblad naast een hoeveelheid advertenties “zo’n 36% aan redactionele inhoud” bevat, met andere woorden nieuws en informatie bevat. Als ik het 20 pagina’s tellende nummer van vorige week (26 februari) doorblader, dan wordt er over maatschappelijke en politieke onderwerpen gesproken in artikelen die koppen hebben als Meer criminaliteit op Smaragdplein, Rookvrije speelplek, Ja-Ja-sticker in Utrecht, Oplossing afhandeling Utrechts Centrum voor de Kunsten, Lichte daling ongevallen, Gevarieerder aanbod zou winkelcentrum goed doen,  Nul-op-de-meter: 97% dreven Overvecht stemt voor, Derde van zorginstellingen verduurzaamd, De kerk wordt een stadsklooster, Stem op beste idee voor fietspad, Guerrilla Gardeners, Gesprek over financiën, Wonen en energie hand in hand, Digitale voordeur staat open, Sporten kost niet veel, Nieuwe locatie festival en Record aantal inschrijvingen Canal Pride. Blijkbaar voorziet het blad ook in kritische analyse van wat er speelt in de Utrechtse politiek en samenleving.

VRIJHEID VAN MENINGSUITING De rechter – het gerechtshof in Arnhem – heeft uitspraak gedaan. Het oordeelde in kort geding dat de wijzigingen van de Utrechtse Afvalstoffenverordening en APV in strijd zijn met het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden. Ze strijden met name met de daarin geregelde vrijheid van meningsuiting. Mening betekent in dit verdrag inlichtingen of denkbeelden. Dat is meer dan wat er in het dagelijks taalgebruik onder wordt verstaan. Bovendien betekent meningsuiting in dit verdrag niet alleen het verstrekken van een mening, maar ook het ontvangen van een mening en het niet (willen) uiten van een mening. Hier is Stadskrant Utrecht de verstrekker en zijn haar lezers de ontvangers. De overheid mag zich niet mengen in deze meningsuiting, tenzij dat gerechtvaardigd is. Het gemeentelijk verbod om huis-aan-huisbladen zoals Stadskrant Utrecht te bezorgen op adressen zonder JA/JA-sticker is zo’n inmenging. Maar is het misschien een gerechtvaardigde inmenging? Dat blijkt niet het geval. De rechter geeft hiervoor verschillende redenen. Ik noem hier dat Stadskrant Utrecht zonder papieren versie en zonder advertenties niet levensvatbaar is, en dat lezers er moeite voor moeten doen om een JA/JA-sticker te krijgen. Voor de lezer komt daar nog bij dat die sticker op zijn brievenbus een meningsuiting is die hij misschien niet zou willen uiten, bijvoorbeeld omdat het tot (onprettige) reacties van derden kan leiden. Stadskrant Utrecht heeft dit geding dus gewonnen.

(Mr. Leon)

Kabinetsformatie in België

DONDERDAG 27 FEBRUARI 2020 In mei vorig jaar waren er in België parlementaire verkiezingen. Sindsdien wordt geprobeerd om een nieuwe regering te vormen. Negen maanden later is dat nog niet gelukt, en de geboorte van een nieuwe regering ligt evenmin in het verschiet.

LOPENDE ZAKEN Uiteraard heeft België ook nu een regering. Net als in Nederland blijft de oude regering van vóór de verkiezingen aan tijdens de formatie van een nieuwe. In Nederland wordt dan van een demissionaire regering gesproken, in België van een regering van lopende zaken.

VIJFTIEN MAX En net als in Nederland bestaat een Belgische regering uit ministers en staatssecretarissen, en is de premier regeringsleider. Maar anders dan in Nederland is het aantal ministers in België gemaximeerd: het mogen er niet meer zijn dan vijftien. Bovendien moeten er net zoveel Franstalige als Nederlandstalige ministers zijn. Hun premier wordt ook wel Eerste Minister genoemd; de Eerste Minister hoeft trouwens niet te worden meegeteld voor de verhouding Frans- en Nederlandstalige ministers.  

VROUWEN De huidige regering van België bestaat uit dertien ministers. De Eerste Minister is Franstalig, net als zes andere. De overige zes zijn Nederlandstalig. Sophie Wilmès is sinds enkele maanden Eerste Minister. Zij is de eerste vrouwelijke premier van België. Daarmee is Nederland in dit deel van Europa het enige land dat nog nooit een vrouw als regeringsleider heeft gehad. Duitsland heeft natuurlijk Angela Merkel, het Verenigd Koninkrijk had tot voor kort Theresa May en al wat langer geleden Margaret Thatcher, en Denemarken heeft nu Mette Frederiksen.

VERTROUWEN Net als in Nederland is het de koning die de ministers en staatssecretarissen benoemt, maar is het wél nodig dat de regering steunt op een parlementaire meerderheid. Anders dan in Nederland moet die steun bij het aantreden van een nieuwe regering heel uitdrukkelijk blijken: het parlement moet  namelijk een motie van vertrouwen aannemen. Als een motie van vertrouwen wordt verworpen, moet de regering haar ontslag aanbieden aan de koning.

MINDERHEID De huidige regering van België steunt op drie partijen: de Waalse MR en de Vlaamse CD&V en Open Vld. Deze partijen hebben nu geen meerderheid in het parlement, maar ook vóór de verkiezingen was dit al een minderheidsregering. Oorspronkelijk was het Vlaamse N-VA de vierde coalitiepartij waardoor de regering op een parlementaire meerderheid steunde, maar deze partij is een half jaar vóór de verkiezingen eruit gestapt. Al snel moest de regering toen haar ontslag aanbieden aan de koning.

KONING In België heeft de koning een belangrijke rol bij de formatie. Hij is degene die de informateurs en de formateur benoemt. In Nederland was dit tot zo’n tien jaar geleden ook het geval, maar sindsdien is het de Tweede Kamer die bij meerderheid informateurs en formateur aanwijst. Koning Filip heeft in deze formatie inmiddels tien informateurs, preformateurs en koninklijke opdrachthouders benoemd, meestal als duo. Sinds enkele weken is dat de Franstalige Sabine Laruelle en de Nederlandstalige Patrick Dewael.  

SENAAT Er zijn veel omstandigheden die een kabinetsformatie in België moeilijker maken dan in Nederland. Wat het daarentegen makkelijker maakt, is de rol van de senaat. In Nederland is de senaat – de Eerste Kamer – een volwaardige medewetgever: om wet te worden moet elk wetsvoorstel zowel door de Tweede Kamer als door de Eerste Kamer zijn aangenomen. Sinds de coalitiepartijen niet meer automatisch een meerderheid hebben in de Eerste Kamer, zijn formaties moeilijker geworden. In België is de senaat geen volwaardige medewetgever: veel belangrijke wetsvoorstellen kunnen wet worden zonder dat ze zijn aangenomen in de senaat. Voldoende is dat ze zijn aangenomen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Een voorbeeld is de jaarlijkse regeringsbegroting.

ED NIJPELS De formatie duurt nu al negen maanden in België, zonder uitzicht op succes. Hoe nu verder? Afgelopen maandag berichtte dagblad De Standaard dat in kringen van regeringspartijen serieus wordt nagedacht over een zakenkabinet, oftewel “expertenkabinet”. Journalisten van deze krant zoeken een andere uitweg uit de impasse. Zij vragen zich af of de Nederlandse Klimaattafels als model zouden kunnen dienen. Daarom zijn ze afgereisd naar Den Haag voor een interview met Ed Nijpels, de voorzitter van de Klimaattafels. Daarvan is gisteren verslag gedaan, in een paginagroot artikel. Nijpels’ antwoord was kort en krachtig: neen.

(Mr. Leon)

Belastingdienst, IND, CBR en RIVM en de ministeriële verantwoordelijkheid

VRIJDAG 21 FEBRUARI 2020 In een groot artikel in de Volkskrant van afgelopen zaterdag wordt het “falen” van landelijke overheidsdiensten aan een analyse onderworpen, zoals de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst, de lange wachttijden voor asielzoekers bij de IND en voor 75-plussers die zich medisch moeten laten keuren voor hun rijbewijsverlenging bij het CBR. In de krant wordt de oorzaak voor deze problemen onder andere gezocht in de verantwoording die ministers in de Tweede Kamer moeten afleggen voor elk incident dat zich bij deze diensten voordoet, omdat die verantwoording tot nog meer regels zou leiden en meer regels tot minder menselijke maat bij het loket en dus meer falend overheidshandelen. Waaruit bestaat deze verantwoordingsplicht?

INLICHTINGENPLICHT In onze grondwet staat dat een minister de Tweede Kamer alle inlichtingen moet verstrekken die door een Kamerlid worden verlangd. In de praktijk stelt een Kamerlid een vraag aan de minister en de minister geeft hierop antwoord. Inlichtingen worden verstrekt door beantwoording van de vraag. Kamerleden kunnen de minister zowel schriftelijk als mondeling vragen stellen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de behandeling van een wetsontwerp, begroting, nota of ander geagendeerd onderwerp.

VRAGENRECHT Vragen die over incidenten bij overheidsdiensten gaan, gaan over onderwerpen die (meestal) niet op de agenda staan. Ze worden bijvoorbeeld gesteld naar aanleiding van berichten in de krant of op sociale media. Uiteraard hebben Kamerleden ook het recht om de minister vragen te stellen over onderwerpen die geagendeerd zijn. In het Kamerreglement staat dat schriftelijke vragen dan kort en duidelijk geformuleerd moeten zijn. Hierin staat ook dat er wekelijks gelegenheid is tot het stellen van mondelinge vragen, namelijk op dinsdagen aan het begin van de vergadering. De tijd is dan te kort om alle gewenste vragen te kunnen stellen; de voorzitter beslist welke vragen mogen worden gesteld (en welke niet).

MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID De minister moet weliswaar alle inlichtingen verstrekken die door een Kamerlid worden verlangd, maar hij hoeft natuurlijk geen vragen te beantwoorden waar hij helemaal niet over gaat. Waarover gaat de minister? De minister gaat in elk geval over zaken die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Uiteraard is de minister voor zijn eigen handelingen verantwoordelijk, maar zijn verantwoordelijkheid gaat veel verder.

MINISTERIE Die is er bijvoorbeeld ook voor wat de ambtenaren en andere werknemers op zijn ministerie doen of nalaten. Hij is immers hun baas en hij moet hun werk organiseren. Tot op zekere hoogte moet hij hun vertellen hoe ze hun werk moeten doen. Daarvoor kan hij algemene instructies opstellen waaraan zij zich moeten houden bij het nemen van beslissingen. Ook kan hij bevelen welke beslissing in een concrete zaak moet worden genomen

BAAS In het krantenartikel gaat het over overheidsdiensten die op enige afstand van de minister staan. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Belastingdienst (toeslagenaffaire) en de IND (lange wachttijden asielzoekers). IND staat voor Immigratie- en Naturalisatiedienst. Belastingdienst en IND zijn hiërarchisch ondergeschikt aan de minister: de minister is ook hier dus de baas en hij organiseert hun werk. In beginsel gaat de ministeriële verantwoordelijkheid voor deze diensten net zo ver als voor het ministerie zelf. In elk geval is de minister verantwoordelijk voor de organisatie van het werk, zoals zorgen voor voldoende personeel, bijvoorbeeld als te weinig personeel tot lange wachttijden leidt. Datzelfde geldt voor het nemen van zorgvuldige en behoorlijke besluiten.   

ZBO Het krantenartikel gaat ook over landelijke overheidsdiensten die niet hiërarchisch ondergeschikt zijn aan de minister, zoals het CBR (lange wachttijden 75-plussers bij rijbewijsverlenging). Dat is de afkorting voor Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Zo’n overheidsdienst is een zelfstandig bestuursorgaan. Zelfstandige bestuursorganen – zbo’s – worden ingesteld als er behoefte is aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid. Dat beperkt de ministeriële verantwoordelijkheid.

ZBO EN  MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID Maar tot hoever gaat hier de ministeriële verantwoordelijkheid bij zbo’s nog wel? Hij gaat zover als de minister bevoegdheden heeft bij het zbo. Het CBR is een publiekrechtelijke zbo. Daardoor gaat de minister ook over de benoeming van haar bestuursleden en kan hij hen ook weer ontslaan, bijvoorbeeld wegens gebleken ongeschiktheid. Als het personeelsgebrek bij het CBR een gevolg zou zijn van gebleken slecht management, dan gaat de minister er dus over, want hij had de bestuurders ook kunnen ontslaan en vervangen. De zbo’s hebben de wettelijke plicht om de minister alle inlichtingen te verstrekken die hij nodig meent te hebben.

RIVM Een andere publiekrechtelijke zbo is het RIVM, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. In de afgelopen maanden is er kritiek geuit op de methode van stikstofberekeningen van het RIVM. Is de minister daarvoor verantwoordelijk, los van de vraag of die kritiek terecht was? De minister mag een zbo regels voorschrijven over hoe zij hun taak moeten uitvoeren. Hij mag de RIVM echter niet voorschrijven welke onderzoeksmethoden gebruikt moeten worden. Dat staat namelijk expliciet in de Wet RIVM. Hierin staat namelijk dat de minister het RIVM-bestuur “geen aanwijzingen (geeft) met betrekking tot de methoden, volgens welke de in de meerjaren-activiteitenprogramma’s opgenomen onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.”

CONCLUSIE De omvang van de inlichtingenplicht of verantwoordingsplicht van de minister hangt dus onder andere af van waar zich het incident heeft voorgedaan waarover de Kamervraag wordt gesteld: op het ministerie zelf, bij een buitendienst die onderdeel is van het ministerie of bij een buitendienst die zbo is, en als het een zbo is, wat voor een.

 (Mr. Leon)

Arbitrage voor Facebook

VRIJDAG 14 FEBRUARI 2020 Facebook verwijdert berichten die er volgens haar niet op thuis horen. Op die manier zijn in de eerste drie maanden van vorig jaar ruim 3 miljoen berichten verwijderd. Vaak wordt zo’n verwijdering als onrechtvaardig beschouwd, maar het maken van bezwaar was praktisch onmogelijk. Twee weken geleden heeft Facebook arbitrage geïntroduceerd. De arbiters gaan toetsen of een verwijdering terecht was, en Facebook moet hun beslissingen naleven. Wie gaat over de aanstelling van de arbiters en hoe ziet hun toetsing eruit?

VAGE NORMEN Voor de verwijdering hanteert Facebook zelfgemaakte en bovendien nogal vage normen. Zo verwijdert Facebook berichten die volgens haar “onrechtmatig, misleidend, discriminerend of frauduleus” zijn. Zo staat het in de Servicevoorwaarden. Facebook heeft die Servicevoorwaarden zelf gemaakt, net als de Richtlijnen voor de community. Daarin staat dat een bericht dat de echtheid, veiligheid, waardigheid of privacy aantast verwijderd wordt. Maar ook dat zo’n bericht weer niet wordt verwijderd “als de inhoud opmerkelijk is en het openbaar belang dient”. En van wie vaker berichten worden verwijderd, kan zélf van Facebook worden verwijderd. De arbiters gaan toetsen aan diezelfde vage normen. In de Charter bij de arbitrage wordt daaraan toegevoegd dat zij daarbij “pay particular attention to the impact of removing content in light of human rights norms protecting free expression”. Dit Charter is net als de hierna volgende Bylaws door Facebook opgesteld.

OVERSIGHT BOARD: TOT ELF Er komt niet één arbiter maar een college van arbiters: de zogenaamde Oversight Board. Dit college moet volgens de Bylaws uit minstens elf arbiters bestaan. Pas daarna kan het gaan functioneren; het zal in de loop der tijd worden uitgebreid tot veertig arbiters. Wie benoemt hen? De eerste drie arbiters worden door Facebook zelf benoemd. Zij worden tevens de drie voorzitters van het college, de zogenaamde co-chairs.

CO-CHAIRS Deze drie voorzitters kiezen acht andere leden. Facebook is nauw betrokken bij de werving en selectie van deze acht, maar uiteindelijk maken de drie voorzitters een eigen keuze. De drie beslissen bij meerderheid. Hun beslissing levert nog geen daadwerkelijke benoeming op, want daarvoor is goedkeuring nodig van de zogenaamde Trustees.

TRUSTEES Deze Trustees worden door Facebook benoemd. Als de Trustees hun goedkeuring hebben gegeven en het college van arbiters haar minimale omvang van elf heeft bereikt, dan kan het van start gaan.

OVERSIGHT BOARD: VANAF TWAALF Daarna wordt het college in de loop der tijd geleidelijk uitgebreid tot veertig leden. De keuze van deze nieuwe arbiters is niet meer een beslissing van de drie voorzitters alleen, maar van het hele college. Het voltallige college beslist daarover bij gewone meerderheid. Voorzitters en gewone leden hebben elk één stem. Ook voor deze keuzes geldt dat voor een daadwerkelijke benoeming van nieuwe leden de goedkeuring van de Trustees nodig blijft. Benoemingen zijn steeds voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging. Leden en voorzitters worden bekendgemaakt zodat iedereen weet wie zij zijn.

Een arbiter kan tussentijds worden ontslaan. Het college kan daartoe beslissen, maar voor zo’n beslissing is een versterkte meerderheid nodig. Ook hier geldt weer: een ontslag is alleen geldig als de Trustees dat goedkeuren

PANEL De beslissing of een verwijdering van een bericht al dan niet terecht is wordt in twee stappen genomen. De eerste stap is de voorlopige beslissing. De voorlopige beslissing wordt genomen door een arbitragecommissie, een panel. Die bestaat uit enkele arbiters en een voorzitter. Elke arbiter maakt hiervan enige tijd deel uit. De tweede stap is de definitieve beslissing. De arbiters die geen deel uitmaken van de arbitragecommissie – dat is steeds het overgrote deel – kunnen namelijk bezwaar maken tegen de voorlopige beslissing. Als dit bezwaar uitblijft, wordt de voorlopige beslissing automatisch de definitieve beslissing. Die laatste beslissing wordt gepubliceerd. Wie in de arbitragecommissie zaten, wordt niet gepubliceerd.

3 MILLION Weekblad The Economist schreef op 1 februari dat Facebook in het eerste kwartaal van vorig jaar ruim drie miljoen berichten heeft verwijderd. Aannemelijk is dat veel gedupeerden hun zaak aan de arbiters zullen willen voorleggen; Facebook mag ook zelf verwijderingen voorleggen. Waarschijnlijk kunnen de arbiters slechts een (kleine) fractie daarvan behandelen. Wie bepaalt welke verwijdering wordt beoordeeld? Een tweede arbitragecommissie gaat selectiecriteria opstellen voor de keuze van de zaken die behandeld worden. Het voltallige college kan hiervan afwijken en kiezen voor andere selectiecriteria. Op basis van de selectiecriteria wordt een keuze gemaakt voor de concrete verwijdering die het college gaat beoordelen; aannemelijk is dat er ook dan nog een ruime keuze zal zijn. Het is mij niet helemaal duidelijk wie die laatste keuze maakt: de voorzitters of de meerderheid van het college. Uiteraard zal hierin ook een belangrijke rol zijn weggelegd voor het ondersteunende personeel, dat door de voorzitters wordt aangesteld en aangestuurd.

PIE Arbitrage voor de verwijdering van berichten is een verbetering, maar Facebook heeft een dikke vinger in de pap wie de arbiters worden en waaraan zij toetsen.

(Mr. Leon)

Parlementaire onschendbaarheid in Nederland en in Duitsland

VRIJDAG 7 FEBRUARI 2020 De Bondsdag – dat is de Tweede Kamer van Duitsland – heeft vorige week de onschendbaarheid opgeheven van twee Kamerleden. Het gaat om Alexander Gau van oppositiepartij Alternative für Deutschland (AfD) en Karin Strenz van regeringspartij CDU. Gau wordt door Justitie verdacht van fouten in zijn belastingaangifte en Strenz van betrokkenheid bij een steekpenningenaffaire. Wat betekent deze onschendbaarheid? Kent ook ons land onschendbaarheid voor Tweede Kamerleden?

ONSCHENDBAARHEID heeft iemand die niet strafrechtelijk vervolgd kan worden voor daden waarvoor anderen dat wel kunnen worden. Voorbeelden zijn diplomaten en koningen: zij genieten diplomatieke respectievelijk koninklijke onschendbaarheid. Ook parlementariërs kunnen onschendbaarheid bezitten. Men spreekt dan van parlementaire onschendbaarheid. Ook hun onschendbaarheid staat in de weg aan strafrechtelijke vervolging. Elk land regelt zelf of haar parlementariërs immuniteit bezitten en zo ja voor welke daden. Immuniteit is een synoniem voor onschendbaarheid.

PARLEMENTAIRE ONSCHENDBAARHEID In de Duitse Grondwet staat dat de leden van de Bondsdag  onschendbaar zijn. Ook in onze Grondwet staat dat Tweede Kamerleden onschendbaar zijn. Maar er zijn belangrijke verschillen tussen beide regelingen.

GROTER IN DUITSLAND Aan de ene kant genieten de leden van de Duitse Bondsdag een grotere immuniteit dan de Nederlandse Tweede Kamerleden. De Duitse parlementaire onschendbaarheid strekt zich namelijk uit tot veel meer strafbare feiten dan de Nederlandse. In Duitsland is hij er bijvoorbeeld ook voor strafbare feiten als het maken van fouten bij de belastingaangifte en betrokkenheid bij een steekpenningenaffaire. In ons land is hij beperkt tot wat in een vergadering van de Tweede Kamer of van een Kamercommissie daaruit is gezegd.

Onjuiste belastingaangiften en betrokkenheid bij een steekpenningenaffaire vallen in Nederland dus nimmer onder de parlementaire onschendbaarheid. Strafbare feiten als belediging, smaad, opruiing, aanzetten tot haat of discriminatie, en laster kunnen worden gepleegd door wat men zegt. Dus kunnen deze daden in Nederland wel onder de parlementaire onschendbaarheid vallen, ongeacht voor wie ze beledigend zijn. Ze moeten dan wel gepleegd worden in een vergadering van de Tweede Kamer of een Kamercommissie. Als ze buiten zo’n vergadering worden gepleegd – bijvoorbeeld door een Kamerlid dat in een zaal ergens in het land spreekt of een tweet de wijde wereld instuurt – dan geldt daarvoor geen parlementaire onschendbaarheid. Trouwens, hij geldt niet alleen voor wat Kamerleden in hun vergaderingen zeggen, maar ook voor wat ze schrijven aan Kamer of Kamercommissie.

GROTER IN NEDERLAND Aan de andere kant genieten de leden van de Duitse Bondsdag een geringere onschendbaarheid dan de Tweede Kamerleden. Ook de leden van de Bondsdag kunnen niet in rechte worden vervolgd voor wat ze in de vergadering van de Bondsdag of een commissie daaruit zeggen. Daarop bestaat echter één uitzondering: hun onschendbaarheid kan worden opgeheven für verleumderische Beleidigungen. Dat zijn beledigingen waarvan de spreker weet dat ze onwaar zijn. Voor al het andere dat Bondsdagleden daarin zeggen is opheffing van hun onschendbaarheid niet mogelijk. Wie beslist over die opheffing? Niet justitie maar de Bondsdag zelf beslist daarover. De Bondsdag neemt zo’n beslissing bij meerderheid. In Nederland kan de parlementaire onschendbaarheid nimmer worden opgeheven, dus ook niet für verleumderische Beleidigungen.

KAMERVOORZITTER Dat betekent niet dat er in Nederland niet kan worden opgetreden tegen Kamerleden die beledigingen uiten, of zich schuldig maken aan smaad, laster, opruiing en aanzetten tot discriminatie. Weliswaar mogen justitie en politie daartegen niet optreden, maar de Kamer zelf wel, en in het bijzonder de Kamervoorzitter. De Kamervoorzitter kan het Kamerlid dat zich hieraan schuldig maakt vermanen en in de gelegenheid stellen om de (bijvoorbeeld) beledigende woorden terug te nemen. Als het Kamerlid daartoe niet bereid is of opnieuw beledigende woorden uit, kan de Kamervoorzitter hem of haar het woord ontnemen en zelfs uitsluiten van de vergadering. De Kamervoorzitter kan alleen optreden tegen beledigingen, smaad enzovoorts die in de Kamer worden gedaan, en dus niet als ze gedaan worden in een zaal ergens in het land of in tweets.

(Mr. Leon)

Britten in Nederland na de Brexit

VRIJDAG 31 JANUARI 2020 Vannacht om twaalf uur Nederlandse tijd is het zover: Brexit. Onze westerbuur het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verlaat dan de Europese Unie. Wat ligt hieraan ten grondslag en wat betekent het voor de Britten in Nederland?

AKKOORD Eind vorig jaar is het akkoord gesloten waarmee Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Europese Unie. Dit akkoord is in de afgelopen weken goedgekeurd door het Britse parlement en het Europees Parlement.  

TERUGTREKKING had ook gekund zonder akkoord. Een No Deal. Een lidstaat mag zich namelijk eenzijdig uit de EU terugtrekken. Opzegging voldoet. Dat heeft het VK al in maart 2017 gedaan. Maar A Deal maakt het wel mogelijk om allerlei onderwerpen te regelen die in het belang zijn van bedrijven en burgers. In het akkoord is dat gebeurd.

OVERGANGSPERIODE In het akkoord is in de eerste plaats een overgangsperiode afgesproken. Tijdens die overgangsperiode verandert er vrijwel niets voor burgers en bedrijven. Wat de burgers betreft: zij houden hun bestaande rechten en hebben geen verblijfsdocument nodig. Britten die in de overgangsperiode in Nederland wonen, werken of studeren hebben dezelfde rechten als in de voorbije jaren. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor familieleden waarmee hier in gezinsverband wordt geleefd, en die al dan niet de Britse nationaliteit bezitten. Uiteraard gelden dezelfde afspraken voor Nederlanders die in het Verenigd Koninkrijk wonen, werken of studeren. De overgangsperiode, ook wel uitvoeringsperiode genoemd, duurt in elk geval voor de rest van 2020. Verlenging met een of twee jaar is mogelijk, maar dan moeten daarover afspraken worden gemaakt, uiterlijk in juni. Zo niet, dan eindigt de overgangsperiode op 1 januari.

DAARNA In het akkoord zijn ook afspraken gemaakt over de rechten van burgers na afloop van de overgangsperiode. Uiteraard verandert er dan wel het een en ander. Voor veel Britten in Nederland betekent het bijvoorbeeld dat ze een verblijfsdocument moeten krijgen om hier te mogen blijven. Alleen de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst – IND – kan een verblijfsdocument afgeven. Het verblijfsdocument moet worden aangevraagd. En het is niet zeker of het aangevraagde verblijfsdocument wordt afgegeven. Afgifte is namelijk afhankelijk van voorwaarden. Voor werkende Britten is één van de voorwaarden dat men hier te lande met werken een zeker inkomen verdient. Voor sommige Britten in Nederland verandert er niets: dat zijn degenen die in bezit zijn van een Nederlandse permanente verblijfsvergunning.

FAMILIE In het Akkoord zijn ook afspraken gemaakt over het verblijfsrecht van familieleden, zoals echtgenoot en kinderen die nog geen 21 jaar zijn. Ook over andere familieleden zijn afspraken gemaakt, zoals oudere kinderen die financieel afhankelijk zijn van hun ouders.

(Mr. Leon)

Complexe jeugdzorg en de jeugdregio

VRIJDAG 24 JANUARI 2020 Uitgebreid was deze week in het nieuws dat instellingen voor complexe jeugdzorg het al een tijdje financieel moeilijk hebben. Sommige locaties hebben hun deuren al moeten sluiten, zoals de locatie Hoenderloo van instelling Pluryn. Met alle gevolgen van dien voor de jonge mensen die er verbleven en behandeld werden. Afgelopen woensdag heeft de vaste Tweede Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport er enkele uren over vergaderd. Hoe denkt de regering dit op te gaan lossen?

GEMEENTEN zijn verantwoordelijk voor jeugdzorg. Jeugdzorg omvat alle maatschappelijke voorzieningen voor jeugdigen. Complexe jeugdzorg is er een van. Gemeentelijke verantwoordelijkheid is er voor alle jeugdzorg. De jongeren die in Hoenderloo verbleven, kregen complexe jeugdzorg door een gespecialiseerde instelling. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat een jongere de jeugdzorg kan krijgen die hij nodig heeft. De gemeente waarin de jongere woont moet daarvoor zorgen.

DECENTRALISATIE Gemeenten zijn nog niet zolang verantwoordelijk voor jeugdzorg zoals complexe jeugdzorg. Dat is pas sinds 2015 het geval, toen de Jeugdwet tot stand kwam. Tot die tijd was vooral het Rijk verantwoordelijk voor jeugdzorg. De ommekeer in 2015 maakte deel uit van de decentralisatie in het sociaal domein. Wat de complexe jeugdzorg betreft, maken gemeenten sindsdien afspraken met gespecialiseerde jeugdzorginstellingen. Dat zijn bijvoorbeeld afspraken over tarieven voor een behandeling en verblijf. Volgens de instellingen zijn die vaak te laag; gemeenten zeggen niet nog meer te kunnen bieden.

COLLEGE VAN B&W Zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders hebben wettelijke taken en verantwoordelijkheden gekregen op het gebied van jeugdzorg. Zo is het college er bijvoorbeeld verantwoordelijk voor geworden dat een jongere de zorg kan krijgen die hij of zij nodig heeft. Het is de taak van de raad om daarvoor een richtinggevend plan te maken. Raden en colleges hoeven deze taken niet in hun eentje uit te voeren. Ze mogen samenwerken met andere gemeenten, en dat is de afgelopen jaren ook gebeurd in zogenaamde jeugdregio’s. Colleges moesten zelfs samenwerken als dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van hun taken aangewezen was.

MINISTER van Volksgezondheid – Hugo de Jonge (CDA) – komt gemeenten inmiddels financieel tegemoet met enkele extra honderden miljoenen; ook de specialistische instellingen voor complexe jeugdzorg kunnen hiervan profiteren. Maar meer geld lost volgens de minister niet alle problemen op, ook niet in de complexe jeugdzorg. Daarvoor is tevens nodig dat gemeenten meer en beter met elkaar gaan samenwerken dan tot nu toe het geval is geweest. Tot nu toe mochten gemeenten namelijk zelf beslissen met welke andere gemeenten wordt samengewerkt en over welke taken uit de jeugdzorg met elkaar wordt samengewerkt. Veel gemeenten werken volgens de minister op te weinig taken samen en bovendien met te weinig andere gemeenten. Daar komt nog bij dat gemeenten uit zo’n jeugdregio kunnen stappen. Voor de complexe jeugdzorg zijn eigenlijk extra grote jeugdregio’s nodig. Ministerieel ingrijpen en dwingen tot andere samenwerking stuit echter op juridische bezwaren, die te maken hebben met het belang van lokale autonomie.

VASTE JEUGDREGIO’S De eerste stap om die bezwaren weg te nemen is in maart vorig jaar gezet met een wijziging van de Jeugdwet. Sindsdien mag de regering colleges van burgemeester en wethouders die niet goed samenwerken dwingen om dat beter te doen. Daarover – en dat is de tweede stap – moet dan wel eerst met die gemeenten inhoudelijk worden overlegd. Dat overleg is al enige tijd gaande, zo begrijp ik. De minister wil inmiddels ook nog verdergaande stappen gaan zetten. Hij wil de jeugdregio’s in de Jeugdwet gaan vastleggen. En ook wettelijk vastleggen welke taken een gemeente zelf moet uitvoeren, welke taken door samenwerking in een jeugdregio moeten worden uitgevoerd en welke taken door samenwerking op bovenregionale schaal moeten worden uitgevoerd (zoals complexe zorg?).  

(Mr. Leon)

Onderwijsvrijheid en burgerschap op school

VRIJDAG 17 JANUARI 2020 In een interview in dagblad Trouw van afgelopen maandag zegt een grote belangenorganisatie van protestante en katholieke scholen dat een recent wetsvoorstel over burgerschapsonderwijs op basisscholen en middelbare scholen te ver gaat. Het zou een inbreuk zijn op de grondwettelijke onderwijsvrijheid. Wat staat er in de Grondwet over onderwijsvrijheid?

VRIJHEID Onderwijsvrijheid is een grondrecht. Het is geregeld in artikel 23 van de Grondwet. De onderwijsvrijheid staat er sinds 1848 in. Tot dat jaar was het verboden om protestants, katholiek, islamitisch of ander bijzonder onderwijs te geven. Dat mocht alleen als de overheid vergunning had verleend. Tot dan toe was het geven van openbaar onderwijs de norm. Sindsdien is het geven van bijzonder onderwijs een klassiek grondrecht. Vergunning is niet langer nodig. Daardoor is het oprichten van scholen waarop katholiek, protestants, islamitisch of ander bijzonder onderwijs wordt gegeven vrij geworden.

MAAR MET GRENZEN Het geven van bijzonder onderwijs is vrij. Burgers maar ook bijvoorbeeld verenigingen en stichtingen zijn vrij om zo’n school op te richten en in stand te houden. Uiteraard is die vrijheid niet grenzeloos: het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, zoals de leerkrachten.

GELIJKSTELLING Sinds 1917 is in de grondwet geregeld dat het bijzonder onderwijs financieel gelijkgesteld moet zijn met het openbaar onderwijs: beide mogen rekenen op volledige subsidiëring door de overheid. Aan subsidiëring worden uiteraard wel eisen gesteld, zoals de deugdelijkheidseisen. Sinds lange tijd verstaat men hieronder ook wat leerlingen moeten leren. De overheid mag voorschrijven welke kennis, inzicht en vaardigheden de scholen hun leerlingen moeten meegeven, bijvoorbeeld bij wiskunde of geschiedenis. Zowel openbaar als bijzonder onderwijs moeten hieraan voldoen. Deze eisen staan in kerndoelen en eindtermen.

LEERMIDDELEN De overheid mag het bijzonder onderwijs echter niet voorschrijven welke leermiddelen gebruikt moeten worden. Leermiddelen zijn bijvoorbeeld boeken en methoden. Scholen mogen zelf beslissen welke boeken en methoden gebruikt worden in de klas. Ook deze vrijheid maakt deel uit van de grondwettelijke onderwijsvrijheid. Ook deze vrijheid is natuurlijk niet grenzeloos. Zo is er het discriminatieverbod; ook dat staat in de Grondwet.

BURGERSCHAPSONDERWIJS gaat over kennis en respect voor de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat en dus ook de mensenrechten. Burgerschapsonderwijs is niet nieuw. Scholen moeten daar al vijftien jaar voor zorgen. In de praktijk zou daar op veel scholen weinig van terecht komen. Wetsvoorstel 35352 wil daar verandering in brengen. Als ik het goed begrepen heb, richt de kritiek van de belangenorganisatie in het Trouwinterview zich vooral op een passage in de officiële toelichting op het wetsvoorstel. Onderwijsminister Arie Slob (ChristenUnie) schrijft daarin dat basisscholen en middelbare scholen hun leerlingen ook moeten leren over hoe mensen met elkaar dienen om te gaan, en dat in dat verband waarheidsgetrouwheid, sympathie, respect voor de mening van anderen, flexibiliteit en verantwoordelijkheidszin belangrijke waarden en vaardigheden die de school aan leerlingen moet meegeven. Deze passage zou dan neerkomen op het voorschrijven van leermiddelen aan het bijzonder onderwijs (maar die woorden worden in het interview zelf niet gebruikt). Dat leidt tot de vraag: hoe ver reikt de leermiddelenvrijheid en hoe ver reiken de deugdelijkheidseisen?

(Mr. Leon)