Verkiezingen: de ene stem telt meer mee dan de andere!

VRIJDAG 24 OKTOBER 2025 Aanstaande woensdag mogen we weer stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen. Elke Nederlander van 18 jaar of ouder kan daardoor zijn of haar stem uitbrengen op een (kandidaat die staat op een) kandidatenlijst. Je zou verwachten dat elke stem evenveel gewicht heeft, maar dat is niet zo: de ene stem telt meer mee dan de andere stem. Hoe komt dat en mag dat dan zomaar?

KIESWET Dat komt omdat dat zo geregeld is in de Kieswet. Hoe dat dan in de Kieswet is geregeld wordt hieronder uitgelegd aan de hand van de laatste Tweede Kamerverkiezingen, die van 2023. 

KIESDELER Bij die verkiezingen hebben 10.432.662 mensen een geldige stem uitgebracht op een (kandidaat op een) kandidatenlijst. Er zijn 150 Tweede Kamerzetels, zie artikel 51 Grondwet. Een kandidatenlijst (een politieke partij) krijgt een Tweede Kamerzetel als daarop door 10.432.662 gedeeld door 150 mensen wordt gestemd. 10.432.662 gedeeld door 150 is 69.551. Een politieke partij (kandidatenlijst) krijgt dus een Tweede Kamerzetel als daarop door 69.551 mensen is gestemd. Het aantal van 69.551 stemmen wordt de kiesdeler genoemd.

VOLLE ZETELS Als op een partij door twee keer 69.551 mensen is gestemd – twee keer de kiesdeler – dan krijgt die partij twee zetels. Als op een partij door drie keer 69.551 mensen is gestemd – drie keer de kiesdeler – dan krijgt die partij drie zetels. Enzovoort.  Het aantal geldige stemmen dat bij een Tweede Kamerverkiezing wordt uitgebracht verschilt per verkiezing zodat ook de kiesdeler per Tweede Kamerverkiezing verschilt. De zetels die voor een (veelvoud van de) kiesdeler worden gekregen worden volle zetels genoemd.

OVERSCHOTTEN Nu denkt u wellicht dat hieruit beslist niet volgt dat de ene stem meer telt dan de andere. Daar heeft u dan gelijk in. Het punt is echter dat in de praktijk het aantal stemmen dat op een partij wordt uitgebracht niet precies gelijk is aan (een veelvoud van) de kiesdeler. De meeste partijen krijgen meer stemmen dan (een veelvoud van) de kiesdeler en de andere partijen krijgen minder stemmen dan de kiesdeler. In 2023 waren er vijftien partijen die meer stemmen kregen en elf partijen die minder stemmen kregen dan de kiesdeler. De stemmen die niet meetellen voor een volle zetel worden overschot genoemd.

RESTZETELS Het verschil in stemgewicht – dus dat de ene stem meer telt dan de andere – hangt samen met de manier waarop in de Kieswet met die overschotten wordt omgegaan. De overschotten leiden namelijk tot zogenaamde restzetels. Per Tweede Kamerverkiezing verschillen de overschotten en dus ook het aantal restzetels. In 2023 waren er tien restzetels. Tien van de 150 Tweede Kamerzetels. De andere 140 zetels waren volle zetels.

GROTE VERSCHILLEN Wat waren die overschotten in 2023? In totaal waren er voor de 26 partijen die aan de verkiezingen meededen bijna 700.000 overschotstemmen uitgebracht. De partij met het grootste overschot was de BBB. Deze partij had een overschot van 68.245 stemmen. De BBB stond dus op nummer 1 wat betreft het aantal overschotstemmen. Daarna kwamen in afnemende volgorde aan overschotten en met tussen haakjes het aantal overschotstemmen op nummer 2: CDA (67.617), 3: VVD (59.396), 4: BVNL/Groep van Haga (52.913), 5: 50PLUS (51.043), 6: SP (50.021), 7: BIJ1 (44.253), 8: GroenLinks-PvdA (43.359), 9: Volt (39.700) 10: Denk (38.111), 11: D66 (30.331), 12: Partij voor de Dieren (26.495), 13: Forum voor Democratie (24.310), 14: NSC (21.823) en 15: PVV (16.570). Niet alle partijen staan in deze opsomming. Het overschot per partij liep dus uiteen van 16.570 tot 68.245 stemmen!

EVEN ZWAAR Zoals gezegd waren er tien restzetels te verdelen. Als je aan elke uitgebrachte overschotstem evenveel gewicht wilde toekennen voor een zo evenredig mogelijke vertegenwoordiging, dan kon dit bijvoorbeeld door aan elk van de eerste tien partijen uit de vorige alinea een restzetel toe te kennen: dus aan 1.BBB, 2. CDA, 3. VVD, 4. BVNL/Groep van Haga, 5. 50PLUS, 6. SP, 7. BIJ1, 8. GroenLinks-PvdA, 9. Volt en 10. Denk. Zij hebben immers (veel) meer overschotstemmen dan de overige vijf. Zo beschouwd zouden die overige vijf partijen geen restzetel moeten krijgen: dus geen restzetel voor D66, Partij voor de Dieren, Forum voor Democratie, NSC en PVV. Als een van de eerste tien (minstens) twee keer zoveel overschotstemmen zou hebben gehad dan één van die andere tien, zou je ook kunnen redeneren dat die partij dus ook eerder voor een tweede restzetel in aanmerking zou moeten komen dan die andere partij voor een eerste restzetel. Die situatie deed zich echter in 2023 niet voor.

NIET EVEN ZWAAR Was de restzetelverdeling in 2023 zoals in de vorige alinea uiteengezet? Nee. De restzetels zijn in 2023 namelijk als volgt verdeeld. Ten eerste: niet tien, maar slechts zeven partijen kregen een restzetel en van hen kregen drie partijen zelfs twee restzetels.  Ten tweede: de zeven partijen die een restzetel kregen waren niet allemaal dezelfde als de eerste zeven partijen uit het lijstje van de vorige alinea. Tot de zeven partijen die een restzetel kregen behoorden namelijk niet alleen BBB, CDA, VVD en SP, maar ook GroenLinks-PvdA (nummer 8) en zelfs NSC (nummer 14) en PVV (nummer 15) behoorden daartoe.  En tot de zeven partijen die een of twee restzetels kregen behoorden daarentegen niet BVNL/Groep van Haga (nummer 4), 50PLUS (nummer 5), BIJ1 (nummer 7), Volt (nummer 9) en Denk (nummer 10)! Terwijl zij veel meer overschotstemmen hadden dan PVV en NSC. Volt en Denk hadden namelijk meer dan twee keer zoveel overschotstemmen dan PVV (en bijna twee zoveel als NSC). BIJ1 had ruim tweeënhalf keer zoveel overschotstemmen als PVV en NSC. BVNL/Groep van Haga had zelfs bijna drie keer zoveel overschotstemmen als PVV en NSC. Ten derde was de PVV een partij die zelfs twee restzetels kreeg! Je kon dus twee tot drie keer zoveel overschotstemmen hebben dan een andere partij, en toch geen enkele restzetel krijgen terwijl die andere partij zelfs twee restzetels kreeg! De ene overschotstem telde dus (veel) meer mee dan de andere overschotstem.

GROOTSTE GEMIDDELDEN De wetgever vindt dat terecht, al vele jaren trouwens. Hoe komt de Kieswet dan tot dit resultaat? In de Kieswet staat in artikel P7 hoe de restzetels moeten worden verdeeld. Dat gaat volgens het systeem van de grootste gemiddelden. De berekening gaat in de praktijk als volgt: men telt alle stemmen die een partij heeft gekregen bij elkaar op (dus ook de stemmen voor de volle zetels) en deelt dat door het aantal keren dat die partij de kiesdeler heeft gehaald plus één. En ja, dan zijn grote partijen die veel volle zetels hebben gehaald in het voordeel.

KIESDREMPEL Bij dit alles komt nog een andere regel uit de Kieswet. In artikel P8 staat namelijk dat partijen die niet minstens één keer de kiesdeler halen in het geheel niet mogen meedoen bij de restzetelverdeling. In 2023 hadden BVNL/Groep van Haga en BIJ1 de kiesdeler niet gehaald. Als deze regel er niet was geweest, hadden zij ondanks het systeem van de grootste gemiddelden wél elk een restzetel gekregen. Artikel P8 is dus een kiesdrempel.

CONCLUSIE Volgens de Kieswet weegt een overschotstem uitgebracht op een grote partij dus meer dan een overschotstem uitgebracht op een kleine partij. Hoe groter het verschil tussen de partijen, hoe groter het verschil in stemgewicht. En voor de stemmen uitgebracht op partijen die de kiesdrempel van één volle zetel niet halen geldt zelfs dat ze helemaal niets wegen.

MAG DAT ZOMAAR? Is de huidige Kieswet die zulke verschillen in stemgewicht mogelijk maakt nog in overeenstemming met de Grondwet, in het bijzonder met de artikelen 4 (kiesrecht als grondrecht) en 53 (evenredige vertegenwoordiging)? Wetten mogen immers niet ongrondwettig zijn. In de rechtswetenschap wordt in het algemeen aangenomen dat de restzetelverdeling uit de Kieswet niet ongrondwettig is; het mag dus zomaar. Ik ben het daarmee eens, maar zou er wel voor willen pleiten om de Kieswet aan te passen zodat meer recht wordt aan verschillen tussen het aantal overschotstemmen dat partijen krijgen en partijen die de kiesdeler niet halen toch voor een restzetel in aanmerking kunnen komen. Ook een aldus aangepaste Kieswet zou in overeenstemming zijn met de Grondwet.  

BRONNEN Naast bovenstaande artikelen uit Grondwet en Kieswet zijn geraadpleegd P.P.T. Bovend’Eert, Tekst & Commentaar Grondwet en Statuut, artikelen 4 en 53, Wolters Kluwer: 2018; J. Schipper-Spanninga, Het Nederlandse kiesrecht, Wolters Kluwer: 2012, p 208 e.v.; Proces-verbaal van de verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 2023 (te vinden op website van de Kiesraad).

Mr. Leon

Volgend blog op vrijdag 7 november.         

Eerste Kamer Voorzitter

VRIJDAG 10 OKTOBER 2025 Afgelopen dinsdag heeft de Eerste Kamer een nieuwe voorzitter gekregen: Mei Li Vos. Een nieuwe voorzitter was nodig omdat de oude voorzitter (Jan Anthonie Bruijn) minister was geworden. Wie beslist wie Eerste Kamervoorzitter wordt en welke bevoegdheden heeft een Eerste Kamervoorzitter?

UIT EN DOOR Het is niet de regering maar de Eerste Kamer zelf die haar voorzitter kiest: de Eerste Kamervoorzitter wordt namelijk gekozen ‘uit en door’ de Eerste Kamerleden, zie artikel 61 Grondwet. Uit de Eerste Kamerleden: Vos was (en is) dus Eerste Kamerlid; zij is dat voor GroenLinks-PvdA. Bruijn was dat voor de VVD. Door de Eerste Kamerleden: het zijn de Eerste Kamerleden zelve die hun voorzitter kiezen. Dat besluit wordt bij meerderheid genomen, zie artikel 67 Grondwet. Bij het nemen van het besluit van afgelopen dinsdag waren alle 75 Kamerleden aanwezig; Vos kreeg 39 stemmen. Een nieuwe voorzitter was nodig, omdat Bruijn als minister geen Kamerlid kon blijven, zie artikel 57 Grondwet.

ONTSLAG Waarschijnlijk blijft Vos Kamervoorzitter tot ten minste medio 2027; dan is er een nieuwe Eerste Kamer en is er daarom opnieuw een voorzitterverkiezing, zie artikel 7 Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (hieronder afgekort tot reglement). ‘Waarschijnlijk’: mits zij namelijk niet tussentijds wordt ontslagen: de Eerste Kamer kan haar voorzitter ontslaan als die niet meer het vertrouwen heeft van de Kamermeerderheid, zie ook artikel 7 reglement

UITSLAG Wat zijn de bevoegdheden van de Kamervoorzitter? Het is zo dat de voorzitter de werkzaamheden van de Eerste Kamer leidt, de punten formuleert waarover moet worden besloten en de uitslag vaststelt van gehouden stemmingen, de genomen besluiten uitvoert en de Kamer naar buiten vertegenwoordigt, zie artikel 10 reglement.  

COMMISSIES Bovendien is het de voorzitter die het aantal leden van een Kamercommissie bepaalt en die de commissievoorzitters benoemt, zie artikelen 30 en 31 reglement.

WOORD De voorzitter stelt ook de agenda vast van de (plenaire) vergadering van de Kamer (artikelen 49 e.v. reglement). Zij kan een Kamerlid het woord ontnemen als dat lid afwijkt van het onderwerp dat op de agenda staat, maar ook bijvoorbeeld als dat lid beledigende of bedreigende taal gebruikt (artikelen 72 e.v. reglement). In het laatste geval kan de voorzitter het Kamerlid ook verplichten om de vergadering te verlaten en zelfs om (tijdelijk) het hele Kamergebouw te verlaten.   

STILTE De voorzitter handhaaft de orde tijdens de vergaderingen van de (plenaire) kamer (artikel 10 reglement) en kan zo nodig de vergadering schorsen (artikel 56 reglement). Zij kan toehoorders laten verwijderen als die zich niet houden aan de gedragsregels die voor hen gelden. Toehoorders moeten bijvoorbeeld stilte in acht nemen en zich onthouden van tekenen van goed- of afkeuring (artikel 56 reglement).

VERENIGDE VERGADERING De voorzitter van de Eerste Kamer is ook de voorzitter van de verenigde vergadering, zie artikel 62 Grondwet. De verenigde vergadering is de gezamenlijke vergadering van Tweede en Eerste Kamer. Voor de verenigde vergadering geldt een apart reglement: het Reglement van Orde voor de Verenigde Vergadering der Staten-Generaal. De bevoegdheden van haar voorzitter komen in grote lijnen overeen met de bevoegdheden van de Eerste Kamervoorzitter die in het reglement van de Eerste Kamer staan, zie bijvoorbeeld artikelen 1, 2 en 56 van het reglement voor de verenigde vergadering.

TROONREDE Het houden van een verenigde vergadering gebeurt slechts af en toe. Zo houdt de koning zijn jaarlijkse Troonrede op de derde dinsdag van september in een verenigde vergadering (artikel 65 Grondwet). Dat is een verenigde vergadering waarin niet wordt gedebatteerd en geen besluiten worden genomen. In zo’n verenigde vergadering heeft de voorzitter een beperktere taak en minder bevoegdheden (artikel 53 reglement van de verenigde vergadering). Een ander voorbeeld van een verenigde vergadering waarin niet wordt gedebatteerd of besluiten worden genomen is die waarin de nieuwe koning wordt beëdigd en ingehuldigd (artikel 32 Grondwet).

TROUWEN Er zijn ook verenigde vergaderingen waarin wel wordt gedebatteerd en besluiten worden genomen, bijvoorbeeld die waarin aan de koning of iemand die koning kan worden toestemming wordt gegeven om te gaan trouwen (artikel 28 Grondwet). Dat debat gaat er niet over of de koning mag trouwen maar of de huwelijkspartner geschikt is (voor het Koninkrijk der Nederlanden). Wie trouwt zonder deze toestemming, doet automatisch afstand van het koningschap en/of kan geen koning meer worden. Waar het over de koning of het koningschap gaat is trouwens ook in veel andere gevallen een verenigde vergadering nodig.   

OORLOG Een heel ander geval waarin een verenigde vergadering nodig is betreft oorlog: voor een in oorlog verklaring door het Koninkrijk der Nederlanden is debat en besluit nodig in een verenigde vergadering (artikel 96 Grondwet).   

GRONDWETSWIJZIGING Enige tijd geleden is er een voorstel ingediend om de verenigde vergadering een belangrijke rol te geven bij het wijzigen van de Grondwet. Volgens geldend recht speelt de verenigde vergadering daarin geen enkele rol: slechts de Tweede Kamer en de Eerste Kamer afzonderlijk hebben volgens geldend recht een rol, zie artikel 137 Grondwet. De Tweede Kamer heeft inmiddels het voorstel aangenomen om de verenigde vergadering een belangrijke rol te geven. De Eerste Kamer heeft dat echter nog niet gedaan. Voor wijzigingen van de Grondwet is volgens het huidige artikel 137 Grondwet niet alleen nodig dat Tweede en Eerste Kamer elk afzonderlijk het wijzigingsvoorstel aannemen (de zogenaamde eerste lezing), maar ook dat het aldus door beide kamers aangenomen voorstel nogmaals door hen wordt aangenomen maar nu met een twee derde meerderheid (de zogenaamde tweede lezing). Tussen eerste lezing en tweede lezing moeten Tweede Kamerverkiezingen zijn gehouden. Het voorstel om de verenigde vergadering een belangrijke rol te geven houdt een wijziging van artikel 137 Grondwet in waardoor de tweede lezing voortaan in verenigde vergadering moet gebeuren. De voorzitter van de Eerste Kamer zal er een belangrijke rol bij krijgen als artikel 137 in werking treedt, want het willen wijzigen van de Grondwet is in de mode.         

BRONNEN Naast bovenstaande grondwetsartikelen en artikelen in het Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en het Reglement van Orde voor de Verenigde Vergadering der Staten-Generaal is geraadpleegd de website van de Eerste Kamer; P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement, p 253-268, Wolters Kluwer: 2024; P.P.T. Bovend’Eert, Tekst en Commentaar Grondwet en Statuut, artikelen 61, 62 en 65 Grondwet, Wolters Kluwer: 2018; J.W.A. Fleuren, Tekst en Commentaar Grondwet en Statuut, artikel 96 Grondwet, Wolters Kluwer: 2018; J.L.W. Broeksteeg, Tekst en Commentaar Grondwet en Statuut, artikel 137 Grondwet, Wolters Kluwer: 2018; Kamerstukken I, 2020/2021, 35533 Invoering van behandeling in verenigde vergadering van de tweede lezing van veranderingen in de Grondwet (eerste lezing).

Mr. Leon

Volgend blog op vrijdag 24 oktober 2025.

Verkiezingsbeloften

VRIJDAG 12 SEPTEMBER 2025 De verkiezingscampagnes zijn weer van start gegaan. Politici van alle partijen doen weer allerhande beloften. Zo sluit VVD-leider Dilan Yesilgöz een regering met (VVD en) GroenLinks-PvdA en/of PVV uit, en sowieso deelname aan een kabinet dat de hypotheekrenteaftrek gaat verlagen. Betekent dit nu dat er in het nieuwe kabinet geen VVD-ministers mogen zitten als er ook ministers van GroenLinks-PvdA of PVV in zitten of als in het regeerakkoord komt te staan dat de hypotheekrenteaftrek zal worden verlaagd?

BW Je zou kunnen redeneren dat een verkiezingsbelofte moet worden nageleefd, omdat een verkiezingsbelofte een belofte is, en beloften moeten worden nageleefd. De belofte van de een (meneer A) om zijn racefiets aan de ander (mevrouw B) te verkopen moet immers ook worden nagekomen. A is daartoe rechtens verplicht; B kan dat zo nodig rechtens afdwingen. Dat is een regel van privaatrecht; privaatrechtelijke regels staan bijvoorbeeld in het burgerlijk wetboek. Deze redenering gaat echter niet op voor verkiezingsbeloften, omdat het privaatrecht niet geldt voor verkiezingsbeloften. Een kiezer kan een politicus dus niet voor de rechter dagen omdat die zijn of haar verkiezingsbelofte niet is nagekomen. Zo zal Yesilgöz niet voor de rechter kunnen worden gedaagd als blijkt dat de VVD straks toch deelneemt aan een kabinet met GroenLinks-PvdA of PVV.

GW Nu zijn er niet alleen privaatrechtelijke regels. Er is bijvoorbeeld ook de Grondwet. De Grondwet geldt voor iedereen, ook voor politici. Voor politici eigenlijk nog meer dan voor anderen, want sommige hoofdstukken van de Grondwet gelden alleen voor politici. Zo gaat hoofdstuk 5 o.a. over de totstandkoming van wetten (waarbij ministers, parlementariërs en koning zijn betrokken), gaat hoofdstuk 3 o.a. over de inrichting en samenstelling van het parlement en gaat hoofdstuk 2 o.a. over de benoeming van ministers. Staan in deze hoofdstukken dan geen regels voor de kabinetsformatie?

KB Afgezien van de (ongeschreven) vertrouwensregel is het enige dat in de Grondwet staat over de kabinetsformatie de wijze waarop een kabinetsformatie succesvol eindigt. Namelijk dat de minister-president en de overige ministers bij koninklijk besluit worden benoemd en ontslagen, zie artikel 43. Maar dat betreft alleen het allerlaatste stukje van de kabinetsformatie: de fotograaf voor de bordesfoto van alle nieuwe ministers en koning samen staat dan bij wijze van spreken al buiten te wachten. In de Grondwet staan geen regels die gaan over begin en verloop van de kabinetsformatie, ook al duurt dit deel van het formatieproces vaak vele maanden. In de Grondwet staan dus evenmin regels die over verkiezingsbeloften gaan. Wie in strijd met zijn gedane verkiezingsbelofte een politieke partij na de verkiezingen toch niet uitsluit (of juist wel uitsluit) handelt dan ook niet in strijd met de Grondwet.

RvO II Nu heeft het parlement ook zichzelf regels opgelegd; regels die niet als zodanig in de Grondwet staan. Dat is o.a. gebeurd in de reglementen van orde. De Tweede Kamer heeft ook regels opgesteld voor de kabinetsformatie; in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is dat gebeurd in de artikelen 11.1 en 11.2. Deze artikelen gaan over de aanwijzing van informateurs en formateurs, over de omschrijving van hun opdrachten en over de inlichtingen die zij aan de Tweede Kamer verschaffen over het verloop van de kabinetsformatie. Al deze regels gaan echter niet over de vraag wie met wie gaat proberen om een kabinet te vormen. Informateurs begeleiden de formatiebesprekingen tussen de verschillende politieke partijen. Het zijn echter de fractieleiders die bepalen met wie ze zulke gesprekken willen voeren. De fractieleider die in strijd met een gedane verkiezingsbelofte een politieke partij na de verkiezingen toch niet uitsluit (of juist wel uitsluit) handelt dan ook niet in strijd met het kamerreglement. Fractieleider is meestal de lijsttrekker geweest.

NEE Het antwoord op de hierboven gestelde vraag luidt dan ook ontkennend. Ook als in het nieuwe kabinet ministers van GroenLinks-PvdA en/of van PVV zitten, dan mogen er toch ook VVD-ministers in zitten, zelfs als in het nieuwe regeerakkoord staat dat de hypotheekrenteaftrek zal worden verlaagd.

IS OK Dat is trouwens ook maar goed, want anders zou ons land al snel zijn aangewezen op minderheidskabinetten. Wel is het belangrijk dat kiezers zich realiseren dat verkiezingsbeloften zonder rechtsgevolg zijn. 

BRONNEN P.P.T. Bovend’Eert, T&C Grondwet en Statuut, artikel 43 Grondwet, Wolters Kluwer: 2018; P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement, hoofdstuk 9, Wolters Kluwer: 2024; G.J.A. Geertjes, Staatsrecht en conventie in Nederland en het Verenigd Koninkrijk, hoofdstuk IV paragraaf 5, Uitgeverij Paris: 2021; dagblad NRC van 10 september 2025; aangehaalde artikelen uit Grondwet en reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Mr. Leon

Volgend blog verschijnt op vrijdag 26 september 2025.

Ex-minister Veldkamp: politicus met principes

DONDERDAG 28 AUGUSTUS 2025 Minister Caspar Veldkamp (Buitenlandse Zaken) is een week geleden afgetreden. Kort daarna zijn ook de andere NSC-bewindslieden opgestapt. Had Veldkamp er ook voor kunnen kiezen om minister te blijven?

SANCTIES Veldkamp is opgestapt omdat hij in de ministerraad niet genoeg ruimte kreeg om de maatregelen te nemen die volgens hem nodig waren om de druk op Israël op te voeren vanwege de oorlog in Gaza. Bij die maatregelen dacht hij aan nieuwe Nederlandse sancties tegen Israël.

MINISTERRAAD De ministerraad bestaat uit alle ministers, zie artikel 45 Grondwet. Zo nodig neemt de ministerraad zijn besluiten bij meerderheid, zie artikel 11 Reglement van orde voor de ministerraad. Bij het nemen van besluiten heeft elke aanwezige minister één stem; als alle ministers aanwezig zijn, is bij het staken der stemmen de stem van de minister-president beslissend. In de ministerraad van vorige week hadden de ministers van BBB en VVD de meerderheid.

MEERDERHEID Als ik het goed heb begrepen, is het vorige week vrijdag niet tot een stemming gekomen, maar was het voor minister Veldkamp toch duidelijk dat de meerderheid – de ministers van VVD en BBB – hem niet de ruimte wilden geven om de noodzakelijke maatregelen te nemen. Uiteraard legt men zich als minister bij zo’n meerderheid neer. Maar kon Veldkamp vervolgens niet anders handelen dan af te treden? Het zal toch wel vaker voorkomen dat een minister bakzeil haalt in de ministerraad?

MINDERHEID Ook wie lid is van een politieke partij en het absoluut niet eens is met een meerderheidsbesluit dat de algemene vergadering van zijn partij heeft genomen, zal zich bij dat besluit moeten neerleggen. Hij of zij mag er natuurlijk vervolgens voor kiezen het lidmaatschap op te zeggen, maar kan er ook voor kiezen om lid te blijven en het eigen afwijkende standpunt zowel binnen als buiten de vereniging te blijven uitdragen. Waarom heeft Veldkamp er niet voor gekozen minister te blijven en in bijvoorbeeld de Tweede Kamer voortaan duidelijk te maken dat hij een ander kabinetsbeleid zou willen dan de meerderheid der ministers wil?

REGLEMENT Omdat hij dat als minister niet mag! Hij mag dat niet op grond van het Reglement van orde voor de ministerraad. Daarin staat in artikel 12 lid 2: ‘In geen geval handelt een minister tegen een besluit van de ministerraad.’ Nu zou men kunnen tegenwerpen dat de ministerraad geen besluit had genomen over de sancties. Inderdaad ga ik ervan uit dat de ministerraad nog geen besluit had genomen. Echter: dat was niet nodig want het was al bij voorbaat duidelijk wat de meerderheid zou hebben gestemd.

HOMOGENITEIT Men zou ook kunnen tegenwerpen dat een minister die in de Tweede Kamer zijn (van de ministerraad afwijkende) standpunt blijft verkondigen niet ‘handelt’, omdat het verkondigen van zo’n standpunt alleen maar met woorden gebeurt. Volgens de woordenboekbetekenis van het woord ‘handelen’ is dat misschien juist, maar in het Reglement van orde voor de ministerraad wordt het woord ‘handelen’ anders uitgelegd, en wel zo dat het in elk geval ook de verkondiging in de Tweede Kamer van een (van de ministerraad afwijkend) standpunt omvat. Verkondiging van zo’n standpunt is dus handelen tegen een besluit van de ministerraad. En dat mag dus niet. Het Reglement van orde voor de ministerraad wil hiermee regelen dat de ministerraad een eenheid vormt en als een eenheid overkomt: naar buiten toe mag niet blijken van onderlinge verdeeldheid. Deze regel wordt ook wel homogeniteitsregel genoemd. De homogeniteitsregel blijkt ook uit een ander artikel van het Reglement van orde voor de ministerraad, namelijk artikel 26. Daarin staat: ‘Ten aanzien van hetgeen ter vergadering (van de ministerraad) besproken wordt of geschiedt, bestaat een geheimhoudingsplicht’.

PRINCIPES Caspar Veldkamp had ervoor kunnen kiezen om voortaan in Tweede Kamer en in bijvoorbeeld de media het kabinetsbeleid kritiekloos uit te dragen. Daar heeft hij echter niet voor gekozen. Hij koos voor zijn eigen overtuiging. Een politicus met principes. Daarna kon hij volgens het Reglement van orde voor de ministerraad niet anders dan aftreden.

Mr. Leon

Volgend blog op vrijdag 12 september.

Kabinet-Schoof gevallen maar toch voorlopig geen nieuw kabinet

VRIJDAG 13 JUNI 2025 Het kabinet-Schoof is vorige week gevallen. Dat betekent niet dat er geen kabinet is, maar wel dat het kabinet demissionair is geworden (de bewindspersonen van de PVV hebben het kabinet verlaten en zijn dus ook niet demissionair). Een demissionair kabinet wil zo snel mogelijk afgelost kunnen worden door een nieuw kabinet dat wél een missie heeft. Wordt er nu dus geprobeerd om een nieuw kabinet te vormen?

KORTE RIT Je zou het misschien verwachten, want het kabinet-Schoof bestond nog niet eens een jaar toen het vorige week dinsdag viel (het was er sinds juli vorig jaar). Het vorige kabinet – Rutte IV – bestond niet veel langer, namelijk anderhalf jaar. Daarentegen bestaat een kabinet dat ‘zijn rit uitzit’ vier jaar, heel wat langer dus. 

KABINETSFORMATIE Maar er wordt geen poging ondernomen om een nieuw kabinet te vormen. Dat gebeurde trouwens evenmin na de val van het kabinet-Rutte IV. Er komen in plaats daarvan weer vervroegde Tweede Kamerverkiezingen, net als na de val van Rutte IV. De verkiezingsdag is bepaald op 29 oktober, dat is bijna vijf maanden na de kabinetsval van begin vorige week. En daarna moet op basis van de verkiezingsuitslag de kabinetsformatie nog beginnen! Na de val van Rutte IV duurde het een jaar eer het kabinet-Schoof geformeerd was.

KAMERONTBINDING Is het verplicht om na een kabinetsval verkiezingen te houden voor de Tweede Kamer? In de Grondwet gaan hierover slechts twee bepalingen. In artikel 52 staat dat de zittingsduur van de Tweede Kamer vier jaren is. Dat betekent dat na vier jaar inderdaad weer verkiezingen moeten worden gehouden; dat is dus een verplichting, maar wel een die pas na vier jaren speelt. In artikel 64 staat dat er vóór afloop van die vier jaren verkiezingen mogen worden gehouden; maar dat is een bevoegdheid, geen verplichting. De Grondwet verplicht dus niet tot het houden van verkiezingen na de val van een kabinet. In de Grondwet heet het houden van verkiezingen Kamerontbinding.     

SCHMELZER Er is ook geen andere wet die verplicht tot Kamerontbinding. Er is evenmin een ongeschreven rechtsregel die daartoe verplicht. Toch gebeurt het in de praktijk bijna elke keer als een kabinet valt. Dat is tenminste zo sinds de Nacht van Schmelzer, in (oktober) 1966. Staatsrechtgeleerden verschillen van mening of er daarom een ‘constitutionele conventie’ bestaat dat er na een kabinetsval verkiezingen worden gehouden. Maar of hij nu wel of niet bestaat: een constitutionele conventie is geen staatsrechtelijke verplichting, want er mag van worden afgeweken.

MOTIE Het houden van Tweede Kamerverkiezingen is dus staatsrechtelijk gezien een vrije keuze. Waarom is die keuze gemaakt vorige week? Vorige week woensdag heeft de Tweede Kamer de hele dag vergaderd over de val van het kabinet. In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal staat dat er na een kabinetsval een Kamerdebat moet worden gehouden, zie artikel 11.1. De vergadering van vorige week woensdag eindigde met de stemming over een motie die unaniem is aangenomen. In die motie staat – voor zover relevant – de wens van de Tweede Kamer dat er zo snel mogelijk Tweede Kamerverkiezingen worden uitgeschreven. De Tweede Kamer wenst dus verkiezingen. Moesten er verkiezingen worden gehouden omdat de Tweede Kamer dat wenst?   

REGERING De grondwettelijke bevoegdheid om vervroegde verkiezingen uit te schrijven is geen bevoegdheid van de Tweede Kamer. Het is een bevoegdheid van de regering, zie artikel 64 Grondwet. Die bevoegdheid komt ook toe aan een regering waarvan de ministers demissionair zijn. De ministerraad heeft er vorige week vrijdag over vergaderd. Besloten is om verkiezingen te houden op 29 oktober. Zouden demissionaire ministers tegen de Tweede Kamerwens in hebben mogen besluiten om geen verkiezingen te houden? Ik denk dat dit staatsrechtelijk gezien inderdaad had gemogen.

KAMERWENS Maar in de praktijk zou zo’n besluit wél tot grote problemen hebben geleid, want bij een kabinetsformatie spelen de fractieleiders in de Tweede Kamer een grote rol (vooral die van de grotere partijen) en die fractieleiders hebben helemaal geen zin in een kabinetsformatie: uit de unaniem aangenomen motie blijkt immers dat al die fractieleiders, van coalitie én van oppositie, zo snel mogelijk nieuwe verkiezingen wensen. Ik vrees dan ook dat de formatiebesprekingen voor een nieuw kabinet op een grote teleurstelling zouden zijn uitgedraaid. Voor wie wil weten waarom de hele Tweede Kamer het niet wenselijk vindt om zonder vervroegde verkiezingen een nieuw kabinet te formeren, verwijs ik naar het verslag van het plenaire debat van woensdag 4 juni.   

BRONNEN Naast bovengenoemde bepalingen uit Grondwet en Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn geraadpleegd P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement, Deventer: Wolters Kluwer 2024, bladzijden 579-582; tweedekamer.nl; rijksoverheid.nl en Wikipedia (kabinet-Rutte IV; kabinet-Schoof).

Mr. Leon

Volgend blog verschijnt op vrijdag 27 juni!

Kamerinitiatief

VRIJDAG 30 MEI 2025 Afgelopen dinsdag heeft de Eerste Kamer gestemd over een wetsvoorstel dat vooral gericht was op criminele motorbendes. Het wetsvoorstel was een initiatief van Tweede Kamerleden afkomstig uit vijf fracties, namelijk VVD, CDA, SGP, ChristenUnie en PvdA. Zij hebben dit initiatief zeven jaar geleden genomen. Inmiddels staan de laatste twee fracties niet meer achter het initiatief en zouden zij daarom dat initiatief nu niet meer genomen hebben. Had de stemming afgelopen dinsdag dan niet kunnen worden voorkomen?

INITIATIEFVOORSTEL Wetsvoorstellen kunnen worden ingediend door de regering en door de Tweede Kamer, zie artikel 82 Grondwet. Veruit de meeste worden ingediend door de regering. De regering mag een door haar ingediend voorstel intrekken zolang het nog niet door de Eerste Kamer is aangenomen, zie artikel 86 Grondwet. Het wetsvoorstel waarover afgelopen dinsdag is gestemd was echter niet ingediend door de regering maar door de Tweede Kamer. Een wetsvoorstel dat wordt ingediend door de regering heet regeringsvoorstel; een wetsvoorstel dat wordt ingediend door de Tweede Kamer heet initiatiefvoorstel. Als het afgelopen dinsdag om een regeringsvoorstel zou zijn gegaan, dan had de regering de stemming kunnen voorkomen door het wetsvoorstel in te trekken. Het was echter een initiatiefvoorstel.

AANHANGIG Regeringsvoorstellen worden geschreven door (de ambtenaren van) een of meer ministers. Initiatiefvoorstellen zijn daarentegen geschreven door een of meer Tweede Kamerleden. Deze voorstellen worden ‘aanhangig gemaakt’ bij de Tweede Kamer, zie artikel 82 Grondwet. Het initiatiefvoorstel van afgelopen dinsdag is in 2018 geschreven en aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer.

TWEEDE KAMER Dit ‘aanhangig maken’ gebeurt doordat het wetsvoorstel naar de voorzitter van de Tweede Kamer wordt gestuurd, zie artikel 9.21 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hieronder afgekort tot RvO II). Behandeling in de Tweede Kamer mag pas nadat de Raad van State er een advies over heeft gegeven, zie artikelen 9.23 en 9.22 RvO II. Na die behandeling volgt de stemming. Over het initiatiefvoorstel dat afgelopen dinsdag in stemming was bij de Eerste Kamer is in de Tweede Kamer al in juni 2020 gestemd. Onder andere dankzij de stemmen van de fracties van PvdA, ChristenUnie, VVD, CDA en SGP is het daar toen aangenomen.

EERSTE KAMER Voor de vaststelling van een wet is nodig dat het voorstel voor die wet in Tweede Kamer én in Eerste Kamer is aangenomen, zie artikel 81 Grondwet. Het wetsvoorstel van afgelopen dinsdag is daarom ook ingediend bij de Eerste Kamer en hier in behandeling genomen. Deze behandeling bestaat bijvoorbeeld uit het stellen van vragen over het wetsvoorstel door Eerste Kamerleden. Bij een regeringsvoorstel worden vragen gesteld aan een minister of staatssecretaris; het is ook de bewindspersoon die deze vragen dan beantwoordt. Bij een initiatiefvoorstel worden de vragen gesteld aan en beantwoord door een of meer Tweede Kamerleden. In de regel zijn dat de Kamerleden die het initiatiefvoorstel bij de Tweede Kamer hebben ‘aanhangig’(gemaakt); dat waren er bij het wetsvoorstel van afgelopen dinsdag vijf, namelijk één uit elk van de vijf genoemde fracties. De meerderheid van de Tweede Kamer kan in plaats daarvan andere Tweede Kamerleden opdracht geven om het wetsvoorstel ‘te verdedigen’, zie artikel 9.26 RvO II. Dat is enkele maanden geleden gebeurd omdat de Tweede Kamerleden van PvdA en ChristenUnie niet langer achter het initiatief staan. Alleen Tweede Kamerleden van SGP, VVD en CDA hebben de verdediging op zich genomen.

MEERDERHEID (1) Konden de fracties van PvdA en ChristenUnie het wetsvoorstel niet gewoon intrekken zodat er in de Eerste Kamer niet meer over gestemd kon worden? Nee, dat konden zij niet. Zelfs als het initiatief in 2018 uitsluitend door leden van deze fracties zou zijn genomen, konden zij dat niet. Als een initiatiefvoorstel eenmaal is aangenomen door de Tweede Kamer en ingediend bij de Eerste Kamer, dan kan het alleen nog worden ingetrokken door de meerderheid van de Tweede Kamer, zie artikel 86 Grondwet. En PvdA en ChristenUnie houden slechts 28 van de 150 Tweede Kamerzetels!

MEERDERHEID (2) Het wetsvoorstel dat vooral gericht is op criminele motorbendes en afgelopen dinsdag bij de Eerste Kamer in stemming werd gebracht, is hier echter niet aangenomen. Het is verworpen. Weliswaar stemden CDA, VVD, SGP en JA21 vóór, maar de andere aanwezige fracties (o.a. PvdA en ChristenUnie) stemden tegen. De vóór-stemmers houden slechts 21 van de 75 Eerste Kamerzetels!         

BRONNEN Naast bovenstaande artikelen uit Grondwet en Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn geraadpleegd de website eerstekamer.nl, het boek Het Nederlandse parlement, auteurs: P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling, Wolters Kluwer: 2024, en de NRC van 20 mei jl.

Mr. Leon

Volgend blog verschijnt op vrijdag 13 juni!

De Voorjaarsnota 2025

VRIJDAG 18 APRIL 2025 Afgelopen woensdag hebben de coalitiepartijen na 24 uur onderhandelen (!) een politieke deal over de Voorjaarsnota gesloten, zo stond er gisteren in de NRC. Gisteren is de Voorjaarsnota ook besproken in de ministerraad. Wat is de Voorjaarsnota?

NOTA De Voorjaarsnota is een nota die betrekking heeft op de rijksbegroting. De rijksbegroting geldt voor een heel jaar. Een heel kalenderjaar. De Voorjaarsnota waarover de politieke deal is gesloten gaat over de lopende rijksbegroting, de Rijksbegroting 2025.

PARLEMENT De rijksbegroting wordt op Prinsjesdag ingediend en daarna door middel van een wet vastgesteld, zie artikel 105 Grondwet. Dat betekent dat regering, Tweede Kamer en Eerste Kamer de begroting gezamenlijk moeten vaststellen, zie artikel 81 Grondwet. Zonder instemming van regering en parlement kan de rijksbegroting niet worden vastgesteld.

EERSTE KAMER Die instemming is er in de afgelopen maanden gekomen. Al ging dat niet altijd even makkelijk, denk bijvoorbeeld aan de behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de Eerste Kamer (zie hierover mijn vorige blog). 

WIJZIGING De Rijksbegroting 2025 is er dus al. Wat is dan het nut van de Voorjaarsnota? Het nut van de Voorjaarsnota heeft ermee te maken dat een eenmaal vastgestelde rijksbegroting in de loop van het begrotingsjaar gewijzigd kan worden. Deze wijzigingen gebeuren door middel van zogenaamde suppletoire begrotingen. De Voorjaarsnota geeft een overzicht van de wijzigingen op de oorspronkelijke begroting gedurende de eerste maanden van het begrotingsjaar; die wijzigingen betreffen zowel de inkomstenkant als de uitgavenkant, zie artikel 2.26 Comptabiliteitswet 2016.  

SUPPLETOIRE BEGROTINGEN Suppletoire begrotingen worden gedurende het hele jaar ingediend. In de eerste helft van het jaar worden tegenwoordig de meeste tegelijk met de Voorjaarsnota ingediend. Al die suppletoire begrotingsvoorstellen moeten net als de oorspronkelijke begroting bij wet worden vastgesteld; ook zij kunnen dus alleen met instemming van regering en parlement worden vastgesteld.

MINISTER VAN FINANCIËN De minister van Financiën moet de oorspronkelijke begroting indienen op de derde dinsdag van september (Prinsjesdag) bij de Tweede Kamer, zie artikelen 105 en 65 van de Grondwet. Dat is dus enkele maanden vóór het begrotingsjaar. Hij moet de Voorjaarsnota vóór 1 juni indienen bij de Tweede Kamer, zie artikel 2.26 Comptabiliteitswet 2016. Dat is dus 1 juni van het lopende begrotingsjaar. Op 1 juni is het nog lente: vandaar de naam voorjaarsnota.

COALITIE De coalitiepartijen hebben er afgelopen dinsdag en woensdag 24 uur over onderhandeld, zo berichtte NRC. Het onderhandelingsresultaat is gisteren besproken in de ministerraad. Dat betekent dat de coalitiepartijen een flinke vinger in de pap hebben bij deze voorjaarsnota. Wat als de ministerraad dit onderhandelingsresultaat niet in de vorm van suppletoire begrotingsvoorstellen had willen indienen bij de Tweede Kamer, bijvoorbeeld omdat het kabinet-Schoof toch bedoeld was als een extraparlementair kabinet? Dan had een Kamerlid (van de coalitie) dat zelf mogen doen. Tweede Kamerleden hebben weliswaar geen initiatiefrecht voor de oorspronkelijke begroting, maar wel voor suppletoire begrotingen.      

AMENDEMENTSRECHT Inmiddels is gebleken dat de ministerraad het wel eens was met de suppletoire begrotingsvoorstellen, en dat was eigenlijk geen verrassing.Daar de coalitie een meerderheid heeft in de Tweede Kamer is het zeer waarschijnlijk dat zij weinig moeite zal hebben om in te stemmen met de suppletoire begrotingsvoorstellen van de regering. In de Eerste Kamer ontbreekt die meerderheid echter. Terwijl ook daar een meerderheid nodig is voor het aannemen van de voorstellen. Aannemelijk is daarom dat er in de Tweede Kamer in overleg met enkele oppositiepartijen wijzigingen worden aangebracht in de voorstellen. Zowel regering als Tweede Kamer hebben het amendementsrecht. Dat is het recht om een wetsvoorstel (zoals een suppletoir begrotingsvoorstel) te wijzigen zolang dat nog niet door de Tweede Kamer is aangenomen, zie artikel 84 Grondwet. De Eerste Kamer heeft dat recht niet.

ZOMER Waarschijnlijk zal het daarom wel weer gelukken om ook de instemming van de Eerste Kamer te verkrijgen. Maar tegen die tijd is het alweer zomer geworden.          

NAJAARSNOTA Bestaat er ook een Najaarsnota? Ja zeker, zie artikel 2.26 Comptabiliteitswet 2016. Net als de Voorjaarsnota worden tegelijk met de Najaarsnota suppletoire begrotingsvoorstellen ingediend. Die voorstellen bevatten wijzigingen van de Rijksbegroting 2025, inclusief de al vastgestelde (suppletoire) wijzigingen daarin. De Najaarsnota moet uiterlijk 1 december worden ingediend bij de Tweede Kamer.

BRONNEN Naast bovenstaande artikelen uit Grondwet en Comptabiliteitswet 2016 zijn geraadpleegd de reactie van de Algemene rekenkamer van 3 april jl. op het verzoek van de Tweede Kamer over de gevolgen van een verworpen begroting (motie-Grinwis c.s.) en P.P.T. Bovend’Eert en H.R.M.B. Kummeling, Het Nederlandse parlement, Deventer: 2024, bladzijden 444 e.v.

Mr. Leon

Volgend blog verschijnt op vrijdag 2 mei.

Nederlandse government shutdown voor onderwijs, cultuur en wetenschap?

DONDERDAG 3 APRIL 2025 Aanstaande dinsdag wordt er in de Eerste Kamer gestemd over de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister Bruins). Wat als de begroting wordt verworpen?

VOORSTEL Elk ministerie heeft haar eigen begroting; die is opgesteld door de eigen minister, zie artikel 2.1 Comptabiliteitswet 2016. De begroting die de minister heeft opgesteld is slechts een voorstel. Het is een voorstel dat op Prinsjesdag bij de Tweede Kamer is ingediend, zie o.a. artikelen 105 en 65 van de Grondwet.

WETSVOORSTEL Het begrotingsvoorstel is een wetsvoorstel, zie artikel 105 Grondwet. Een wetsvoorstel kan pas wet worden nadat het is aangenomen door de Tweede Kamer én de Eerste Kamer, zie artikel 81 Grondwet. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel pas behandelen nadat de Tweede Kamer het heeft aangenomen, zie artikel 85 Grondwet. De Tweede Kamer kan een wetsvoorstel wijzigen (amenderen), zie artikel 84 lid 1 Grondwet. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel alleen maar aannemen of verwerpen; als de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft gewijzigd, dan kan de Eerste Kamer alleen dat geamendeerde wetsvoorstel aannemen of verwerpen.

BUDGETRECHT Een gewoon wetsvoorstel kan dus geen wet worden als Tweede Kamer of Eerste Kamer het wetsvoorstel hebben verworpen. Zo kan evenmin een begroting worden vastgesteld als Tweede Kamer of Eerste Kamer het begrotingsvoorstel verwerpen. Zonder vastgestelde begroting mag de minister geen uitgaven doen (in beginsel). Een minister die geen geld mag uitgeven kan niet functioneren als minister. Het recht van een Kamer om het begrotingsvoorstel te werpen is zo gezien dus een heel belangrijk recht. Dit recht wordt begrotingsrecht of budgetrecht genoemd.

AANNEMING De Tweede Kamer heeft de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2025 op 12 december vorig jaar aangenomen nadat ze daarin enkele wijzigingen had aangebracht. Aanneming was volgens verwachting, want de coalitie heeft in de Tweede Kamer een meerderheid. De Eerste Kamer heeft dit geamendeerde voorstel in de afgelopen weken behandeld en zal hierover aanstaande dinsdag gaan stemmen. De coalitiepartijen hebben in de Eerste Kamer geen meerderheid. Het is dan ook niet zeker of de begroting zal worden aangenomen. Wat als hij wordt verworpen?

NIET OP TIJD Daarover is in Grondwet en Comptabiliteitswet 2016 of andere wet niets geregeld. In de Comptabiliteitswet 2016 is wel geregeld wat de gevolgen zijn als een begroting niet op tijd wordt vastgesteld. Met op tijd wordt hier bedoeld vóór 1 januari. De begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2025 is niet op tijd vastgesteld, want 1 januari is het al lang geweest. Voor wat betreft de gevolgen van het niet op tijd vaststelling van een begroting wordt in de regeling van de Comptabiliteitswet 2016 een onderscheid gemaakt tussen lopend beleid en nieuw beleid, zie artikel 2.25.

ERG VAAG Lopend beleid mag de minister wel uitvoeren, mits ‘met terughoudendheid’. Nieuw beleid mag de minister niet uitvoeren, tenzij de minister vindt dat uitstel ‘niet in het belang van het Rijk is’. De woorden ‘terughoudend’ en ‘in het belang van het Rijk’ zijn erg vaag en leiden daardoor tot een behoorlijke uitholling van het budgetrecht van het parlement.

VERWERPING Aannemelijk is dat artikel 2.25 Comptabiliteitswet ook kan worden toegepast bij verwerping van de begroting. Weliswaar zal daarna bij de Tweede Kamer een nieuw begrotingsvoorstel moeten worden ingediend, maar in de tussenliggende periode heeft de minister – dankzij de vaagheid van dit artikel – heel wat speelruimte om uitgaven te doen en nieuwe verplichtingen aan te gaan. Tegen de tijd dat het nieuwe begrotingsvoorstel is aangenomen, zal het begrotingsjaar grotendeels zijn afgelopen.   

IDEAAL Het belang van het budgetrecht van het parlement lijkt door dit alles toch niet zo heel groot te zijn. Ideaal is dat staatsrechtelijk gezien niet. De gevolgen van verwerping van een begroting kunnen ook anders worden geregeld. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is dat anders geregeld. Daar leidt de verwerping of niet tijdige vaststelling van de begroting tot de beruchte government shutdowns, zoals die er zijn geweest onder de presidenten Clinton, Obama en Trump-I. Staatsrechtelijk gezien is dat misschien ideaal, maar in de praktijk is het dat allesbehalve!

BRONNEN Naast bovengenoemde artikelen uit Grondwet en Comptabiliteitswet, is geraadpleegd T.C. Borman, De begrotingswet: een wet als iedere andere?, in het tijdschrift Regelmaat 2015, bladzijden 144 e.v.; P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement, Deventer: 2024; Bert van den Braak, Verwerping van een begroting: Wat zijn de gevolgen?, blog van 25 maart op denederlandsegrondwet.nl; Wikipedia (Government shutdowns in the United States); eerstekamer.nl; tweedekamer.nl en NRC van 25 maart 2025.

Mr. Leon

Volgend blog op vrijdag 18 april! 

De uitnodiging van de VN-rapporteur voor de bezette Palestijnse gebieden door de Tweede Kamer

VRIJDAG 21 FEBRUARI 2025 De Tweede Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken besloot een maand geleden om de VN-rapporteur voor de bezette Palestijnse gebieden (Francesca Albanese) uit te nodigen, maar vorige week besloot diezelfde commissie om de uitnodiging te annuleren. Niet omdat de commissie er geen tijd meer voor had, maar om politieke redenen. Wat was hier staatsrechtelijk aan de hand?

VASTE COMMISSIE De Tweede Kamer vergadert niet alleen plenair, maar ook in (Kamer)commissies. Zo’n commissie houdt zich bijvoorbeeld bezig met een beleidsterrein van een ministerie. Om enkele voorbeelden van zulke commissies te geven: er is de commissie voor Justitie en Veiligheid, de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de commissie voor Buitenlandse Zaken. De commissie voor Buitenlandse Zaken overlegt regelmatig met de minister over actuele kwesties, zoals de situatie in conflictgebieden, mensenrechten en het uitzenden van Nederlandse militairen naar crisisgebieden. Ook behandelt de commissie de begroting van Buitenlandse Zaken, ontvangt ze internationale delegaties en gaat ze ieder jaar op werkbezoek naar het buitenland.

29 COMMISSIELEDEN Zo’n commissie bestaat alleen maar uit Kamerleden. De plenaire Tweede Kamer bestaat uit 150 leden, maar een commissie bestaat uit een veel kleiner aantal leden. De Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken bestaat uit 29 leden en een aantal plaatsvervangende leden. Die 29 commissieleden bestaan uit zes leden van PVV, vier van GroenLinks-PvdA en ook vier van VVD, drie van NSC, twee van D66 en alle andere partijen hebben er elk één. Als zo’n commissie in een vergadering besluiten neemt, dan gebeurt dat bij meerderheid van stemmen; daarbij heeft elk lid dat aanwezig is één stem.

QUORUM? In de vergadering waarin werd besloten de VN-rapporteur uit te nodigen (die vergadering was op 23 januari) waren negen van de 29 commissieleden aanwezig. Er geldt dus niet de quorumeis dat meer dan de helft van de leden aanwezig moet zijn. Present waren twee leden van GroenLinks-PvdA en één van d66, Volt, CDA, Denk, SP, NSC en VVD (de aanwezigheid van het lid van de VVD volgt uit wat wordt gezegd in de beeld- en geluidsregistratie van de tweede vergadering, die van 11 februari).  

VOORSTEL Het uitnodigen van de VN-rapporteur was een voorstel van een commissielid van GroenLinks-PvdA. Zo’n voorstel moet vóóraf worden gemeld aan commissievoorzitter Jesse Klaver, zie artikel 7.17 lid 2 Reglement van Orde Tweede Kamer, zodat alle commissieleden ook vooraf weten van zulke voorstellen. Alleen dan kan er in die commissievergadering een besluit worden genomen over het voorstel; besluiten worden genomen door stemming.

STEMRECHT Het uitbrengen van een stem mag alleen door aanwezige commissieleden en plaatsvervangende commissieleden gebeuren, zie artikel 7:20 lid 1 Reglement van Orde Tweede Kamer. Op 23 januari hebben de negen aanwezige commissieleden gestemd over het voorstel om de VN-rapporteur uit te nodigen, en is besloten om dit voorstel aan te nemen.

VOORSTEL In de commissievergadering van drie weken later – die van vorige week 11 februari – werd over een nieuw voorstel gestemd. Namelijk het voorstel om de uitnodiging van de VN-rapporteur te annuleren. Dit voorstel is gedaan door commissieleden van SGP, BBB en PVV.  

KRAPPE MEERDERHEID In die laatste commissievergadering waren geen negen maar 23 commissieleden (en plaatsvervangende commissieleden) aanwezig. Daarvan stemden er twaalf vóór annulering en elf tegen. Er is dus besloten om het annuleringsvoorstel aan te nemen, al gebeurde dat niet met een ruime meerderheid.

DRAAI Uit de geluid- en beeldregistratie van de vergadering kan worden afgeleid dat vóór annulering stemden de aanwezige commissieleden van JA21, Forum voor Democratie, SGP, de coalitiepartijen PVV, BBB en VVD, en ChristenUnie. NSC stemde tegen annulering. Het commissielid van de VVD maakte trouwens een draai, want op 23 januari stemde deze partij nog vóór uitnodigen. De commissieleden van GroenLinks-PvdA, D66, Volt, SP, Denk en Partij voor de Dieren stemden tegen annulering.

BRONNEN Naast de bovengenoemde artikelen uit het Reglement van Orde Tweede Kamer zijn geraadpleegd de website tweedekamer.nl en P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement, Deventer: 2024 Wolters Kluwer, p 274 e.v. en 643 e.v

Mr. Leon

Volgend blog op vrijdag 7 maart!

Heeft ex-staatssecretaris Folkert Idsinga weer recht op een Kamerzetel?

VRIJDAG 22 NOVEMBER 2024 Folkert Idsinga wil weer Kamerlid worden voor politieke partij NSC (Nieuw Sociaal Contract). Hij was na de laatste Tweede Kamerverkiezingen al eerder enkele maanden Kamerlid voor die partij, maar toen hij staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst werd, moest hij zijn Kamerzetel opzeggen. Idsinga heeft echter zijn staatssecretariaat per 1 november opgezegd omdat de Tweede Kamer wilde dat hij zijn aandelenportefeuille van 6 miljoen euro tot in detail bekend maakte. De fractie van NSC is momenteel niet compleet. Er zijn vacatures. Idsinga wil graag weer Kamerlid worden. Kan hij een nieuw Kamerlidmaatschap opeisen?

DRIE VACATURES De fractie van NSC heeft momenteel drie vacatures. Afgelopen week hebben namelijk Rosanne Hertzberger en Femke Zeedijk-Raeven hun zetel in de Tweede Kamer opgezegd. Zij hebben dat gedaan naar aanleiding van vermeend racisme binnen het kabinet-Schoof. Een week eerder had Tjebbe van Oostenbruggen zijn Kamerzetel opgezegd, maar hij deed dat om Idsinga op te kunnen volgen als staatssecretaris. Een Kamerlid kan namelijk niet ook minister of staatssecretaris zijn, zie artikel X1 van de Kieswet en 57 van de Grondwet.

AANBOD (1) Een vacante zetel gaat volgens de Kieswet naar een andere kandidaat op de kandidatenlijst. Die kandidaat krijgt de zetel aangeboden. Uiteraard is nodig dat de kandidaat dat aanbod aanvaardt, zie hierover artikel W2. Aan welke kandidaat wordt de zetel volgens de Kieswet aangeboden? De eerste kandidaat aan wie de zetel wordt aangeboden is de kandidaat die het hoogste op de kandidatenlijst staat, zie hierover artikel W1. Er is trouwens iets bijzonders aan de hand met de artikelen van de Kieswet: ze beginnen allemaal met een letter van het alfabet!

GEEN AANBOD Uiteraard kan volgens de Kieswet geen Kamerzetel worden aangeboden aan kandidaten die al een Kamerzetel hebben, zie hierover artikel W2.

ONHERROEPELIJK In de Kieswet staat dat geen Kamerzetel kan worden aangeboden aan kandidaten die in de tussentijd zijn overleden, zie artikel W2. Dat lijkt me een overbodige bepaling. Ook aan de kandidaat door wiens opzegging de vacature is ontstaan wordt geen aanbod gedaan, zie hierover artikel W2 Kieswet. Opzegging van het Kamerlidmaatschap is dan ook onherroepelijk, zie artikel X2 Kieswet. Hertzberger en Zeedijk-Raeven kunnen dus niet terugkomen op hun ontslagname.

AANBOD (2) Als een kandidaat het aanbod aanvaardt, wordt zij/hij/hen Kamerlid. Nou ja, er zijn nog enkele formaliteiten te gaan, zie hierover verder artikel W2 (maar die blijven hier verder onbesproken). Als een kandidaat niet aanvaardt, moet volgens de Kieswet hetzelfde aanbod worden gedaan aan de kandidaat die na hem/haar/hen het hoogste op de kandidatenlijst staat, zie artikel W1

LIJSTVOLGORDE (1) De volgorde op de kandidatenlijst is dus belangrijk voor de vraag aan wie de vacature als eerste wordt aangeboden. Die volgorde wordt in de eerste plaats bepaald door de politieke partij zelf. De volgorde op de kandidatenlijst van de NSC wordt dus in de eerste plaats bepaald door de NSC zelf. Dat gebeurt dus niet pas bij het ontstaan van de vacature. Het gebeurt al veel eerder: enige tijd vóór de verkiezingen, namelijk bij de inlevering van de kandidatenlijst bij de Kiesraad.  

LIJSTVOLGORDE (2) De volgorde op de kandidatenlijst wordt echter niet alleen door de politieke partij bepaald. De Kiesraad kan die volgorde namelijk veranderen. Dat kan zowel vóór de verkiezingen gebeuren (blijft hier verder onbesproken) als na de verkiezingen, zie artikelen W1, A1 en E16 van de Kieswet.

LIJSTVOLGORDE bij NSC Na de verkiezingen verandert de Kiesraad de volgorde op een kandidatenlijst door de kandidaten die genoeg voorkeurstemmen hebben gekregen bovenaan de lijst te plaatsen, zie hierover artikelen W1, P19 en P15 van de Kieswet. Genoeg voorkeurstemmen: dat wil zeggen minstens 25% van de kiesdeler. De kiesdeler bedroeg bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen (in 2023) ongeveer 69.500 stemmen; genoeg voorkeurstemmen was dus minstens ongeveer 15.000 stemmen. Bij NSC hebben alleen de lijsttrekker (Pieter Omtzigt) en de nummer 2 (Nicolien van Vroonhoven) genoeg stemmen gekregen. Bij NSC heeft de Kiesraad de volgorde op de kandidatenlijst dus niet veranderd na de verkiezingen. 

VOORKEURSTEMMEN Op andere NSC-kandidaten zijn volgens het proces-verbaal dat de Kiesraad van de Tweede Kamerverkiezingen heeft opgemaakt weliswaar voorkeurstemmen uitgebracht maar minder dan 15.000. Alleen de nummers 3 (Judith Uitermark) en 7 (Aant Jelle Soepboer) komen boven de 10.000 uit. Het is echter volgens de Kieswet irrelevant hoeveel voorkeurstemmen een kandidaat in 2023 heeft gekregen, zolang dat er minder zijn dan zo’n 15.000.  Daardoor is het heel wel mogelijk dat kandidaat (A) die veel meer voorkeurstemmen heeft dan kandidaat (B) toch pas na kandidaat (B) een vacante Kamerzetel moet/mag worden aangeboden. Bij NSC zijn er momenteel drie vacante Kamerzetels. Praktisch gesproken zijn de nummers 13, 25 en 26 de eerste drie kandidaten aan wie volgens de Kieswet een aanbod moet worden gedaan. Nummer 13 is ex-staatssecretaris Folkert Idsinga. Nummer 26 is ex-staatssecretaris Nora Achahbar. Nummer 25 is Willem Koops. Achahbar was de staatssecretaris Toeslagen en Douane die vorige week opstapte vanwege ‘polariserende omgangsvormen’ binnen het kabinet-Schoof. Als een van hen het aanbod weigert, komt volgens de Kieswet nummer 27 aan de beurt. Als ook nummer 27 weigert, komt nummer 28 aan de beurt, enzovoorts. De nummers 1 tot en met 24 zijn momenteel Kamerlid of bewindspersoon in het kabinet-Schoof (behalve dan nummer 13).

LEX DURA Volgens het proces-verbaal van de Kiesraad heeft Idsinga 504 voorkeurstemmen gekregen, Koops 213 en Achahbar 1373. Er zijn twee kandidaten die (veel) lager op de lijst staan dan Idsinga en Koops maar die veel meer voorkeurstemmen hebben gekregen. Dat zijn Bart-Jan Heine op nummer 33 (meer dan 830) en Margreet de Leeuw-Jongejans op nummer 35 (meer dan 1000). Alle kandidaten vóór hen op de lijst hebben echter meer recht op een Kamerzetel dan Heine en De Leeuw-Jongejans. Zo werkt de Kieswet nou eenmaal. Lex dura sed lex. Maar ook: er zijn volgens mij heel goede redenen om de politieke partij heel veel invloed te geven op de lijstvolgorde.

CONCLUSIE Folkert Idsinga staat in zijn recht als hij een vacante Kamerzetel opeist.  

BRONNEN Behalve bovenstaande artikelen uit Grondwet en Kieswet zijn geraadpleegd Wikipedia (Folkert Idsinga; Nora Achahbar; Lijst van Tweede Kamerleden voor NSC), proces-verbaal van de Kiesraad van de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 en NRC o.a. die van woensdag 20 november.

Mr. Leon

Volgend blog op vrijdag 6 december.