Wie neemt over enkele weken het initiatief voor een nieuw kabinet?

VRIJDAG 3 NOVEMBER 2023 Over nog geen drie weken – op 22 november – zijn er weer (!) verkiezingen voor de Tweede Kamer. Daarna volgt het formatieproces dat uitmondt in een nieuw kabinet. Wie zet de eerste stappen in het formatieproces? Wie neemt het initiatief tot de vorming van een nieuw kabinet na de verkiezingen?

KB In de grondwet staat dat de leden van het nieuwe kabinet worden benoemd met een schriftelijk besluit dat is getekend door de koning en de nieuwe minister-president, een koninklijk besluit dus. Het kabinet bestaat uit de minister-president, alle (andere) ministers en de staatssecretarissen, zie de artikelen 43 en 48.

BORDESSCENE De benoemingen vinden plaats op dezelfde dag als de bekende bordesscene waarin alle ministers gezamenlijk op de trappen staan van (meestal) het Haagse Paleis Huis ten Bosch, met in hun midden de Koning. Bekend, omdat het ook een vast fotomoment is voor de vaderlandse pers (de bordesfoto). Maar dat alles gebeurt pas helemaal aan het einde van het formatieproces. Wie zijn degenen die aan het begin van dat proces staan?  

VERKENNING De rest van het formatieproces – dus ook het begin ervan – is niet grondwettelijk geregeld. Uit een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (van 11 oktober jl.) blijkt dat bij de laatste drie Tweede Kamerverkiezingen – die van 2021, 2017 en 2012 – het formatieproces begon op de eerste dag na de verkiezingen. Het begon volgens (dit advies van) de Raad van State met de verkenning. De verkenning is niet alleen niet in de grondwet geregeld maar evenmin is het elders geregeld. 

FUNCTIE ELDERS Tijdens de verkenning hebben verkenners een belangrijke rol. Na de laatste verkiezingen (2021) waren dat in eerste instantie Annemarie Jorritsma en Kajsa Ollongren. Onder hun verantwoordelijkheid kwam de notitie ‘positie Omtzigt, functie elders’ tot stand. Uit deze notitie bleek dat deze verkenners een heel brede invulling gaven aan de verkenning. Volgens het rapport van de externe commissie die deze verkenning op verzoek van de Tweede Kamer evalueerde (de evaluatiecommissie) was dat té breed.

KLAVER/SNELLER Dat oordeel heeft de Tweede Kamer anderhalve week geleden overgenomen. Op 24 oktober jl. werd namelijk de motie Klaver/Sneller aangenomen. In deze motie wordt uitgesproken dat tijdens de verkenning ‘op basis van getalsmatige mogelijkheden en een eerste inhoudelijke richting wordt verkend welke partijen met elkaar kunnen gaan informeren’. Daarvoor zal de verkenner gesprekken moeten voeren met de lijsttrekkers. De motie is met een ruime meerderheid aangenomen: 97 van de 150 Kamerleden stemden vóór.

(IN)FORMATIE Volgens de Raad van State mag de verkenning slechts twee tot drie weken duren. Daarna begint de informatie; daarin gaat het om ‘informeren’ en wordt op basis van inhoudelijke gesprekken geprobeerd om met verschillende Tweede Kamerfracties tot een coalitie en coalitieakkoord te komen; tijdens de informatie is er geen verkenner maar een informateur. Na afloop van de informatie begint de formatie; daarin wordt geprobeerd om tot de vorming van een kabinet te komen (wie wordt minister-president en wie worden minister); tijdens de formatie is er de formateur.

KAMERVOORZITTER Informatie en formatie komen hier verder niet ter sprake. Ik keer terug naar de verkenning en stel de vraag wie de verkenner benoemt. Bij de afgelopen drie Tweede Kamerverkiezingen was dat de voorzitter van de Tweede Kamer. De Raad van State heeft uitgelegd hoe de Kamervoorzitter tot zo’n besluit kwam.

LIJSTTREKKERS Hoe kwam de Kamervoorzitter tot de benoeming van de verkenner? Zoals gezegd bestonden hiervoor geen regels die waren vastgelegd. De feitelijke gang van zaken was echter als volgt. De lijsttrekker van de grootste fractie deed een voorstel. Dat voorstel werd vervolgens besproken in een vergadering waarvoor alle lijsttrekkers waren uitgenodigd. Uiteraard ging het hier alleen om de lijsttrekkers van de partijen die een of meer Kamerzetels hadden gewonnen. Ten slotte benoemde de Kamervoorzitter met instemming van de andere lijsttrekkers deze persoon tot verkenner.

UNANIMITEIT? De Raad van State merkt op dat er na de verkiezingen in 2012 en 2021 vooroverleg was geweest tussen de twee grootste fracties. Daaruit leid ik af dat de Raad van State betwijfelt of er toen wel écht sprake was instemming van alle overige lijsttrekkers. M.a.w: twijfel of er sprake was van unanimiteit bij de benoeming van de verkenner.

NEE In de motie Klaver/Sneller wordt unanimiteit niet langer tot uitgangspunt genomen. In de motie wordt namelijk uitgesproken dat benoeming plaatsvindt op basis van zo breed mogelijk draagvlak in de vergadering van lijsttrekkers (na een voordracht van de grootste fractie).

DRAAGVLAK? Unanimiteit is dus niet nodig, maar wat betekent het verder dat het draagvlak zo breed mogelijk moet zijn? Volgens mij dat minstens een meerderheid nodig is. De grootste fractie heeft praktisch nooit meer dan de helft van alle Tweede Kamerzetels. Ook dat er een heuse inspanning wordt verricht voor een groter draagvlak dan de meerderheid. En ook dat serieus wordt genomen wat de kleinere fracties en de nieuwe fracties te zeggen hebben.

BINDEND? Ik ga ervan uit dat de Tweede Kamer zich politiek gebonden acht aan de motie Klaver/Sneller. Is de Tweede Kamer in het a.s. formatieproces er ook juridisch aan gebonden? Ik denk van niet. Een aangenomen motie is voor de Tweede Kamer juridisch niet bindend. Bovendien is de motie Klaver/Sneller een motie van de oude Tweede Kamer, terwijl er in het a.s. formatieproces een nieuwe Tweede Kamer zal zijn. 

BRINK  In de vergadering van anderhalve week geleden zijn meer moties in stemming gebracht, zoals de motie Van den Brink c.s. In die laatste motie wordt uitgesproken dat de Koning wordt gevraagd om als verkenner op te treden. De motie is verworpen, door 120 (van de 150) Kamerleden.

DE KONING De motie Van den Brink c.s. is dus met ruime meerderheid verworpen. Wat in deze motie wordt uitgesproken was echter tot zo’n tien jaar geleden de feitelijke gang van zaken na Tweede Kamerverkiezingen! Tot 2012 was het namelijk de Koning die het initiatief nam tot het formatieproces. De Koning nam het initiatief door advies in te winnen over de verkiezingsuitslag en de richting van de kabinetsformatie, bijvoorbeeld advies bij de Kamervoorzitters en de vicevoorzitter van de Raad van State.

TOT RUTTE I De verkennende gesprekken met de lijsttrekkers werden door een door de Koning aangewezen persoon gevoerd (en dus niet door de Koning persoonlijk gevoerd), schrijft de Evaluatiecommissie. Koning Willem-Alexander heeft nooit het initiatief genomen tot het formatieproces, maar zijn moeder Koningin Beatrix heeft dat steeds wél gedaan. Voor het laatst was dat in 2010. Dat formatieproces leidde uiteindelijk tot Rutte I. De  formatieprocessen van de afgelopen tien jaar duurden gemiddeld veel langer dan die van de tien jaar daarvoor.

VICEVOORZITTER De Raad van State raadt de Tweede Kamer aan om met een vaste verkenner te gaan werken. Dan heeft elke kabinetsformatie dezelfde (ambtsdrager als) verkenner. Dat zou (weer) de Koning kunnen zijn, maar uit recente moties van de Tweede Kamer leidt de Raad van State af dat daarvoor momenteel onvoldoende draagvlak bestaat. Daarom denkt de Raad van State nu eerder aan de voorzitter van de Eerste Kamer of aan haar eigen vicevoorzitter als vaste verkenner.

Mr. Leon

Volgend blog op 1 december

Kijk ook eens op http://privaatrechtpraktijk.nl

Motie van wantrouwen tegen Mark Rutte

VRIJDAG 11 AUGUSTUS 2023 Oppositiepartijen PvdA en GroenLinks kondigden op zondag 9 juli jl. in het televisieprogramma Nieuwsuur aan dat zij de volgende dag een motie van wantrouwen zouden indienen waarin staat dat Mark Rutte per direct moet opstappen als minister-president. Ook de PVV had zo’n motie aangekondigd.

RUTTEXIT Mark Rutte deelde echter de volgende ochtend (10 juli) mee dat hij had besloten geen kandidaat-lijsttrekker te zijn voor de verkiezingen van november a.s. en dat hij de politiek zal verlaten zodra een nieuw kabinet is gevormd (ergens volgend jaar dus). Er komt dus geen Rutte V. Die mededelingen waren voor de oppositie blijkbaar voldoende, want er is geen motie van wantrouwen ingediend. Hun aankondiging is niet uitgevoerd. 

ONTSLAG AANGEBODEN Wat de aangekondigde motie(s) bijzonder maakt, is dat Rutte al enkele dagen eerder (op 7 juli) het ontslag van zijn kabinet had aangeboden. Voor alle ministers en staatssecretarissen dus, ook voor zichzelf.

KONING Aan wie biedt een kabinet zijn ontslag aan? Dat ontslag wordt altijd aan de koning aangeboden. Voor ontslagverlening is namelijk de handtekening van de koning nodig, zie artikelen 43 en 46.

DEMISSIONAIR Het aanbieden van ontslag betekent echter nog niet het verlenen van ontslag. Op de site van het koninklijk huis berichtte de Rijksvoorlichtingsdienst op 7 juli jl. dat ‘de koning de ontslagaanvraag in overweging heeft genomen en de minister-president, ministers en staatssecretarissen heeft verzocht al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het koninkrijk noodzakelijk achten.’ Aan Rutte IV is dus nog geen ontslag verleend. Alle ministers en staatssecretarissen zijn daarom nog steeds in functie. Toch is er iets veranderd: het kabinet is door het aanbieden van zijn ontslag demissionair geworden. Ook minister-president Rutte is demissionair.

EIND 2024? Een demissionair kabinet blijft in functie tot een nieuw kabinet is benoemd. Ook de benoeming van de ministers en staatssecretarissen van het nieuwe kabinet zal per koninklijk besluit gebeuren. Waarschijnlijk laat dat nog wel enige tijd op zich wachten: eind november worden de Tweede Kamerverkiezingen gehouden en pas daarna begint de vorming van een nieuw kabinet. De kabinetsformatie duurde na de laatste verkiezingen (2021!) bijna een heel jaar! Als dat straks net zo lang gaat duren, blijft het demissionaire kabinet Rutte IV nog tot eind 2024 in functie! 

BIJZONDER (1) Waarom is een motie van wantrouwen tegen een demissionaire minister-president zo bijzonder? In de eerste plaats omdat het tot nu toe nog maar twee keer is gebeurd dat tegen een demissionair bewindspersoon een motie van wantrouwen is aangenomen. In 2006 trof het de minister voor Vreemdelingenzaken & Integratie. Het gevolg van die motie was dat de minister een deel van de portefeuille verloor en er alleen nog was voor Integratie (maar de minister bleef dus wel in functie) terwijl Vreemdelingenzaken aan de portefeuille van een andere minister werd toegevoegd. In 2021 trof het de minister van Defensie. Deze minister trad wél af, maar pas na een (dag) bedenktijd.

VERTROUWENSREGEL Beide keren had de motie dus weliswaar gevolg, maar dat gevolg was niet dat de minister per direct opstapte. Is dat eigenlijk staatsrechtelijk wel mogelijk, dat een bewindspersoon door een motie van wantrouwen per direct moet opstappen? Het antwoord op die vraag kan niet in de Grondwet worden gevonden, want daarin komt de motie van wantrouwen niet voor. Een motie van wantrouwen is een toepassing van de vertrouwensregel. De vertrouwensregel houdt in dat een minister moet opstappen als de Tweede Kamer laat merken dat zij/hij  niet meer haar vertrouwen heeft. Dat kan ook zonder motie van wantrouwen. De vertrouwensregel staat trouwens evenmin in de Grondwet. Toch is de vertrouwensregel een staatsrechtelijke regel. Het is echter een ongeschreven rechtsregel. Hij bestaat al heel lang (tweede helft negentiende eeuw) en is eigenlijk de belangrijkste regel van ons staatsrecht.

PER DIRECT? Als blijkt dat een of meer ministers niet meer het vertrouwen hebben van de Tweede Kamer, dan moet het ontslag van die ministers per direct worden aangeboden. Zij worden daardoor demissionair maar blijven voorlopig in functie. Hun ontslag wordt niet per direct verleend. De vraag is nu of het staatsrechtelijk mogelijk is dat de Tweede Kamer eist dat een bewindspersoon per direct ontslag wordt verleend. In dat geval is zo’n bewindspersoon per direct niet meer in functie. De vraag of dit staatsrechtelijk mogelijk is wordt door de meeste staatsrechtgeleerden bevestigend beantwoord, aldus professor Aalt Willem Heringa in zijn boek Staatsrecht (2022).

MINSTENS TWEE Heringa verbindt daaraan wel de voorwaarde dat er minstens twee ministers overblijven. Hij leidt dat af uit de tekst van de Grondwet. In artikel 42 van de Grondwet staat dat de regering wordt gevormd door ‘de Koning en de ministers’. In dit artikel is dus sprake van ‘ministers’ (meervoud) en dus moeten er volgens hem te allen tijde minstens twee ministers in functie blijven.

BIJZONDER (2) De aangekondigde motie van wantrouwen van PvdA en GroenLinks en van PVV is om nog een tweede reden bijzonder: zij is gericht tegen de minister-president. Een minister-president wordt ook wel premier genoemd. Tegen een minister-president is nog nooit een motie van wantrouwen aangenomen waarin staat dat hij per direct moest opstappen. Is ook dat staatsrechtelijk mogelijk, dus dat de Tweede Kamer eist dat een minister-president per direct ontslag wordt verleend?

ALTIJD EEN MINISTER-PRESIDENT! Uit de artikelen 43, 45 en 48 van de Grondwet leid ik af dat er te allen tijde een minister-president moet zijn. Dan is er een probleem als de minister-president ontslag wordt verleend terwijl er direct daarna nog geen opvolger kan worden benoemd. In Heringa’s boek komt dit probleem niet aan de orde. Nu is het zo dat een Nederlands kabinet altijd een of meer viceminister-presidenten heeft. Een viceminister-president wordt in de krant meestal vicepremier genoemd. Ik doe dat hier verder ook. Een vicepremier is ook steeds minister met een eigen portefeuille. Zo is in Rutte IV Sigrid Kaag vicepremier én minister van Financiën. Zou de vicepremier op 10 juli automatisch premier zijn geworden? Ik denk van niet. Weliswaar is een vicepremier de plaatsvervanger van de minister-president die tijdens zijn afwezigheid diens taken overneemt, aldus Wikipedia. Dan gaat het om afwezigheid wegens vakantie, ziekte of verblijf in het buitenland en dergelijke. Ik neem echter niet aan dat het ook gaat om de situatie die ontstaat na ontslagverlening van de minister-president. Daar komt bij dat de Grondwet eist dat de minister-president als zodanig wordt benoemd, zie artikel 48. De vicepremier lost het probleem dus niet op.

OPVOLGER AANWIJZEN In theorie zou wél een oplossing kunnen zijn dat in de motie van wantrouwen waarbij voor de zittende minister-president per direct ontslagverlening wordt geëist tevens zijn opvolger wordt aangewezen. Dan kan onmiddellijk na de koninklijke ontslagverlening van de zittende minister-president zijn opvolger per koninklijk besluit worden benoemd. Maar hoe realistisch was het 10 juli jl. om te denken dat de meerderheid die in de Tweede Kamer bestaat voor het per direct ontslaan van de zittende minister-president zich ook kan vinden in de keuze van zijn opvolger? Dat moet immers dezelfde meerderheid zijn! Ik denk dat in de motie die PvdA en GroenLinks wilden indienen buitenstaander Frans Timmermans als opvolger van Mark Rutte zou zijn aangewezen. Maar of de andere partijen die het vertrek van de minister-president zouden hebben gesteund ook bereid waren geweest om die aanwijzing te steunen? In de praktijk had dit vorige maand dan ook geen oplossing kunnen zijn.  

CONSTRUCTIEVE MOTIE Het is trouwens niet zo vreemd om van een parlement te eisen dat ze in een motie van wantrouwen tegen de minister-president tevens zijn opvolger aanwijst. Er zijn namelijk grondwetten die dit inderdaad doen. Daarvoor hoeft niet eens naar verre landen te worden gekeken. Zo is het namelijk in Duitsland. In de Duitse grondwet staat dat de Duitse Tweede Kamer tegen de bondskanselier das Mißtrauen nur dadurch (kann) aussprechen, daß er mit der Mehrheit seiner Mitglieder einen Nachfolger wählt, zie artikel 67 Grundgesetz. Zo’n motie wordt een constructieve motie van wantrouwen genoemd.

Mr. Leon

Volgend blog: op of voor vrijdag 8 september

Eerder verschijnt een nieuw blog op http://privaatrechtpraktijk.nl

Eerste Kamerverkiezingen en die ene stem van het Zuid-Hollands Statenlid

VRIJDAG 9 JUNI 2023 Vorige week dinsdag waren de Eerste Kamer verkiezingen. Er namen ruim 600 kiezers aan deel. Bijna allemaal leden van Provinciale Staten. Een Zuid-Hollands Statenlid voor GroenLinks stemde niet op de eigen partij maar op een andere partij. Daardoor zal haar partij één zetel minder krijgen in de nieuwe Eerste Kamer en de partij waarop ze stemde één zetel meer. Hoe is dit mogelijk?

EK De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden. Er waren om precies te zijn 616 kiezers; voor bijna 95% leden van Provinciale Staten, zie artikel 55 Grondwet. Er zijn dus ruim acht keer meer kiezers dan Kamerleden. Desondanks maakte de stem van één kiezer een groot verschil. GroenLinks kreeg door deze stem zeven zetels in plaats van acht en de partij waarop ze stemde (Volt) kreeg er twee in plaats van één!

WETGEVING Is het eigenlijk belangrijk hoe de Eerste Kamer is samengesteld? Ons parlement bestaat uit twee Kamers: de Eerste en de Tweede Kamer. Het parlement wordt ook wel Staten-Generaal genoemd. Anders dan hun namen doen vermoeden is de Tweede Kamer belangrijker dan de Eerste Kamer. Maar dat betekent zeker niet dat de Eerste Kamer onbelangrijk is. De Eerste Kamer is o.a. belangrijk voor de totstandkoming van wetten. Daarvoor is zowel de medewerking van de Tweede als van de Eerste Kamer nodig, zie artikel 81 Grondwet. Geen enkele wet kan dus tot stand komen zonder medewerking (instemming) van de (meerderheid van de) Eerste Kamer. Ook de jaarlijkse begroting wordt in ons land per wet vastgesteld, zie artikel 105 Grondwet. De absolute meerderheid is bij 75 zetels (vanaf) 38. Het is dus belangrijk hoe die Kamer politiek is samengesteld, met andere woorden met hoeveel zetels een partij daarin is vertegenwoordigd. Bij 38 zetels is een zeteltje meer of minder dan ook van het hoogste belang. Helemaal nu de coalitiepartijen VVD, CDA, ChristenUnie en D66 een minderheid vormen in deze Kamer.

TK Kan het ook bij de Tweede Kamer gebeuren dat de stem van één kiezer zoveel verschil maakt? De 150 leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen, dat wil zeggen door de kiesgerechtigde burgers van ons land, zie artikel 54 Grondwet. Dat zijn er miljoenen, en elke stem telt even zwaar. Zeg nooit ‘nooit’, maar praktisch gesproken kan het bij de Tweede Kamer niet gebeuren dat de stem van één kiezer het verschil maakt tussen een zetel meer of minder.

PS Provinciale Staten zijn de parlementen van onze provincies. Elke provincie heeft een eigen Provinciale Staten. Het aantal Statenleden in een provincie hangt af van het inwonertal in die provincie. Het loopt uiteen van 39 tot en met 55, zie artikel 8 Provinciewet. Zo hebben de bijna 400.000 inwoners van Zeeland er 39 en de bijna 4 miljoen inwoners van Zuid-Holland er 55.

VRIJE STEM Elk Statenlid brengt zelf een stem uit bij de Eerste Kamerverkiezingen. Elk Statenlid mag zelf beslissen op welke partij  hij of zij stemt. Dat mag dus ook iemand van een andere partij zijn. Soms kán er niet eens op de eigen partij worden gestemd, bijvoorbeeld omdat dit een (regionale) partij is die niet meedoet aan de Eerste Kamerverkiezingen.

ZEELAND en ZUID-HOLLAND Maar hoe komt het nu dat die ene stem van een Zuid-Hollands Statenlid het verschil maakt tussen een of twee zetels en tussen acht of zeven zetels? Dat komt o.a. doordat de stem van een Zuid-Hollands Statenlid erg zwaar weegt. Het gewicht van een stem uit de ene provincie is namelijk niet gelijk aan dat uit een andere provincie. Zo weegt de stem van een Zuid-Hollands Statenlid het meest, terwijl die van een Zeeuws Statenlid het lichtst is. Een Zuid-Hollandse stem weegt bijna zeven keer zo zwaar als een Zeeuwse. Het gewicht van de stemmen uit de andere provincies liggen daartussen in, zie artikel U2 Kieswet (waarin stemgewicht ‘stemwaarde’ wordt genoemd).  

INWONERTAL Het gewicht van een stem is afhankelijk van het inwonertal van een provincie. Hoe meer inwoners, des te zwaarder de stem. Bovendien hebben grotere provincies meer Statenleden.

RESTZETEL Als het Zuid-Hollands Statenlid wél op haar eigen partij zou hebben gestemd, dan zou deze partij (GroenLinks) één zetel meer hebben gehad. Die extra zetel was weliswaar een restzetel geweest, maar restzetel of volle zetel maakt natuurlijk niets uit voor de samenstelling van de Kamer. In de Kamer is een restzetel evenveel waard als een volle zetel. Oppositiepartij GroenLinks zou dan acht in plaats van zeven Kamerzetels hebben gehad.

CDA Als GroenLinks aldus een restzetel zou hebben gewonnen, dan zou een andere partij (die vorige week dinsdag een restzetel hééft gekregen) geen restzetel hebben gekregen. Welke partij was dat? Dat zou het CDA zijn geweest. Het CDA zou dan vijf in plaats van zes Kamerzetels hebben gekregen. Het CDA is een coalitiepartij. Daardoor had de coalitie één zetel minder gehad en de gezamenlijke Eerste Kamerfractie GroenLinks-Partij van de Arbeid één zetel meer. Dat is een verschil van twee zetels tussen de fracties van de coalitiepartijen – die toch al een minderheid vormen in de Eerste Kamer) – en deze belangrijke (linkse) oppositiefractie.

LINKS Hierbij wil ik wel een relativerende opmerking plaatsen. Enerzijds is ook Volt een (linkse) oppositiepartij. Volt heeft dankzij de stem van het Zuid-Hollands Statenlid twee zetels gekregen die deze fractie zonder die stem niet had gekregen, ook geen restzetel. Anderzijds is Volt weliswaar net als GroenLinks/PvdA een (linkse) oppositiefractie, maar de Volt Kamerleden hebben niet voor niks een eigen fractie. Daar komt bij dat PvdA en GroenLinks in hun gezamenlijke Eerste Kamerfractie van veertien leden nu even groot zijn, beide leveren zeven Kamerleden. Voor de ontwikkeling van hun eerste gezamenlijke fractie lijkt me dat gunstig.     

ARITHMÉTIQUE HOLLANDAISE? Wat ik hierboven schrijf over wat er zou zijn gebeurd als het Zuid-Hollands Statenlid op GroenLinks had gestemd, leid ik af uit het proces-verbaal van het centraal stembureau. De stem van een Zuid-Hollands Statenlid weegt 692. Als een Zuid-Hollands Statenlid stemt, dan worden in één keer 692 stemmen uitgebracht. Voor een volle zetel in de Eerste Kamer waren 2386 stemmen nodig (=kiesdeler). Volt hééft 4826 stemmen gekregen. Dat is goed voor twee volle zetels. GroenLinks hééft 17313 stemmen gekregen. Dat is goed voor zeven volle zetels. Het CDA hééft 13136 stemmen gekregen. Dat is goed voor vijf volle zetels. Er waren zeven restzetels te vergeven. Een restzetel gaat naar de partijen die ‘met een zetel erbij het grootste gemiddelde aantal stemmen per zetel hebben’, zie artikel U2 van de Kieswet. Het CDA is de partij die de laatste restzetel kreeg, omdat zij de zevende plek innam van partijen die met een zetel erbij het grootste gemiddelde aantal stemmen per zetel heeft. De andere partijen die een restzetel hebben gekregen, hadden een groter gemiddelde. Het gemiddeld aantal stemmen per zetel bij het CDA was namelijk 13136/6=2189. Dat was groter dan bij GroenLinks (2164) en Volt (1608), zodat deze partijen geen restzetel hebben gekregen. Maar wat als? Wat zou er zijn gebeurd als het Zuid-Hollands Statenlid voor GroenLinks op haar eigen partij had gestemd? Als je de 692 stemmen die zij aan Volt heeft gegeven aftrekt van Volt en geeft aan GroenLinks, dan heeft GroenLinks niet genoeg stemmen voor een achtste volle zetel, maar wel genoeg voor een restzetel omdat het gemiddeld aantal stemmen per zetel bij GroenLinks dan 2250 wordt. Dat is meer dan de 2189 bij het CDA, en dus zou GroenLinks een restzetel krijgen en het CDA zijn restzetel verliezen. De partij met de zevende restzetel zou dan de ChristenUnie zijn geweest, met een gemiddeld aantal stemmen van 2198. Bij Volt zou het gemiddelde aantal stemmen per zetel dan 2067 worden. Dat is niet genoeg voor een restzetel voor deze partij, want minder dan de 2198 bij CU. Als het Zuid-Hollands Statenlid op GroenLinks zou hebben gestemd, dan zou GroenLinks een achtste zetel hebben gekregen en zouden Volt en CDA slechts één respectievelijk vijf zetels in de wacht hebben gesleept.

BES-EILANDEN Bijna 95% van de 616 kiezers zijn leden van Provinciale Staten. Wie zijn de anderen? Dat zijn de leden van het kiescollege voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en de kieskring voor Nederlanders die in het buitenland wonen. Het gewicht van hun stem is (veel) lager dan dat van een Zeeuws Statenlid (100). Zo’n lichte stem zet in het algemeen weinig zoden aan de dijk voor een volle zetel, maar voor een restzetel ligt dat anders. Immers, uit de hierboven genoemde ‘gemiddeld aantal stemmen’ bij de laatste Eerste Kamerverkiezingen blijkt dat het verschil tussen wél en niet een van de laatste restzetels krijgen soms heel klein is: CU (wel met 2198), CDA (wel met 2189) of GroenLinks (niet met 2164). 

(Mr. Leon)

Volgend blog: op of voor 7 juli

Of: lees een blog op http://privaatrechtpraktijk.nl

Gijs van Dijk wil graag terugkeren als PvdA-Kamerlid

VRIJDAG 28 OKTOBER 2022 Gijs van Dijk wil graag terugkeren in de Tweede Kamer, berichtte NRC afgelopen vrijdag. Hij was PvdA-Kamerlid sinds 2017, maar heeft in februari zijn Kamerlidmaatschap opgezegd. Hij wil terugkeren door vertrekkend Kamerlid en partijgenoot Khadija Arib op te volgen. De PvdA lijkt daar niet zo blij mee te zijn. Kan hij haar toch opvolgen?  

DRIEWERF Wie gaat er eigenlijk over de opvolging van mevrouw Arib: de Tweede Kamer, de Kamervoorzitter, de PvdA-fractie of gaat het vertrekkend Kamerlid zelf over haar opvolging? Nee, driewerf nee en nog eens nee!  

PARTIJ? Is het dan de PvdA, de Partij van de Arbeid? Bij Tweede Kamer verkiezingen is het inderdaad zo dat de politieke partijen beslissen wie er op hun kandidatenlijsten komen te staan. En in de praktijk is alleen verkiesbaar wie op zo’n lijst staat. Bij verkiezingen is het dus de politieke partij die beslist wie verkiesbaar is. De partij gaat ook over de volgorde van de kandidaten op de lijst. En hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, des te groter is zijn of haar kans om verkozen te worden.

VOORKEURSTEM Maarde kiezer kan deze lijstvolgorde doorbreken. Namelijk door een voorkeurstem uit te brengen. De kandidaat die bij de laatste Tweede Kamer verkiezingen meer dan (ongeveer) 17.500 voorkeurstemmen kreeg, kreeg een hogere plaats op de lijst dan de politieke partij hem of haar had gegeven. Dat gebeurt door het Centraal Stembureau; deze overheidsinstantie verandert de lijstvolgorde op grond van de Kieswet, zie artikel P19. Bij de PvdA hadden vier kandidaten meer dan 17.500 voorkeurstemmen gekregen bij de laatste verkiezingen. Toevallig bezetten deze kandidaten toch al de bovenste vier plaatsen op de kandidatenlijst zoals die door de partij was vastgesteld. Bij de PvdA is de lijstvolgorde er dus niet door veranderd. De heer Van Dijk was niet één van die vier. De Partij van de Arbeid haalde negen zetels zodat de bovenste vier kandidaten sowieso Kamerlid konden worden. De overige vijf zetels waren voor de andere kandidaten.

DE KANDIDATENLIJST De overige vijf zetels die de PvdA heeft gewonnen gaan op grond van de Kieswet naar de eerstvolgende kandidaten op de kandidatenlijst. Dus naar de nummers 5 tot en met 9. Ook zij konden dus Kamerlid worden. De heer Van Dijk stond op nummer 8 van de lijst, en kon dus Kamerlid worden. Hoe hoger een kandidaat is geplaatst op de kandidatenlijst, des te groter is dus zijn of haar kans op een Kamerzetel. Ook al zou kandidaat nummer 25 van de PvdA veel meer voorkeurstemmen hebben gekregen dan de kandidaten nummers 5 tot en met 9, dan nog gaat er geen Kamerzetel naar nummer 25. Kort samengevat: afgezien van de kandidaten die meer dan 17.500 voorkeurstemmen krijgen, is het dus de politieke partij die over de lijstvolgorde bij verkiezingen gaat.

OPNIEUW DIE KANDIDATENLIJST! Maar nu zijn er geen verkiezingen gehouden. Nu is er alleen maar sprake van het tussentijds vertrek van een Kamerlid dat moet worden opgevolgd. Is het ook dan de politieke partij die over de opvolging gaat? Ook dit onderwerp is geregeld in de Kieswet. Daarin staat dat de kandidatenlijst opnieuw beslissend is. Bedoeld is de kandidatenlijst bij de laatste verkiezingen, uiteraard gecorrigeerd voor kandidaten met meer dan 17.500 voorkeurstemmen. In de wet staat namelijk dat dan het Kamerlidmaatschap eerst moet worden aangeboden aan de kandidaat die ‘het hoogst is geplaatst op de lijst waarop degene die moet worden opgevolgd is gekozen’, zie artikel W1 Kieswet. Uiteraard moet dat een kandidaat zijn die momenteel geen Kamerlid is. De hoogst geplaatste kandidaat op de PvdA-lijst die nu geen Kamerlid is, is de heer Van Dijk. Hij kan dus inderdaad opnieuw Kamerlid worden. De PvdA kan zich daar (juridisch) niet tegen verzetten. Trouwens, toen hij in februari stopte is de heer Van Dijk zelf ook opgevolgd, namelijk door de nummer 10 op die lijst: Songül Mutluer. Van Dijk had trouwens al bij het tussentijds vertrek van Lilianne Ploumen in april jl. weer Kamerlid kunnen worden. Toen wilde hij dat niet. Daardoor werd mevrouw Ploumen opgevolgd door de nummer 11 op die lijst: Mohandis Mohammed.

TERUG IN DE PvdA-FRACTIE? Zijn Kamerlidmaatschap betekent niet automatisch dat de heer Van Dijk ook kan terugkeren in de PvdA-fractie, ook al gaat daar volgens het NRC-bericht zijn voorkeur naar uit. In de Kieswet wordt hierover niets geregeld. Aannemelijk is dat de PvdA-fractie daar zelf over gaat. Uit een uitspraak van de Amsterdamse rechter in maart dit jaar over een Volt-Kamerlid dat uit de fractie werd gezet kan worden afgeleid dat de fractie zich daarbij wél aan allerlei voorschriften en regels moet houden. Tegen die uitspraak loopt trouwens een hoger beroep.  

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 25 november

Mark Rutte: én premier én minister van Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken en Financiën?

VRIJDAG 2 SEPTEMBER 2022 Twee weken geleden was in het nieuws dat de Australische premier tijdens het hoogtepunt van de coronapandemie ook minister van Volksgezondheid, Financiën en Binnenlandse Zaken was, en dat zonder dat de andere ministers dat wisten. Zou dat ook in Nederland mogelijk zijn?

GOVERNOR ‘Down under’ gaat een ministersbenoeming volgens de Australische grondwet als volgt. Een minister wordt benoemd door de Gouverneur-Generaal, zie Section 64 van de Australische grondwet. Hij is de vertegenwoordiger van de koning van het Verenigd Koninkrijk in Australië, die immers ook hun koning is. De benoeming van Britse ministers geschiedt trouwens door de koning zelf.   

MINISTERRAAD In Nederland verloopt de benoeming als volgt. In ons land wordt een minister benoemd door een besluit dat is ondertekend door de koning en de premier, zie artikelen 47 en 48 van de grondwet. Ik beperk me hier verder tot de tussentijdse benoeming van een minister, dus de benoeming van een minister in een zittende regering; dat is ook wat ook in Australië het geval was. Voordat zo’n besluit genomen wordt in Nederland, moet het worden besproken in de ministerraad. Zo staat het tenminste in het Reglement van orde voor de ministerraad, zie artikel 4. Volgens dit reglement mag de premier oftewel minister-president zo’n besluit alleen ondertekenen als de meerderheid van de aanwezige ministers daarmee instemt, zie artikel 11. Daarop bestaat echter één uitzondering: hij mag van het reglement afwijken als dat noodzakelijk is voor de bestrijding van het coronavirus, zie artikel 26a. In die situatie mag hij iemand buiten de ministerraad om tot minister benoemen. Uiteraard mag de Tweede Kamer een minister te allen tijde naar huis sturen, maar haar rol blijft hier verder onbesproken.

GRONDWET Mag de Nederlandse premier – al dan niet met instemming van de ministerraad – een besluit ondertekenen waarin hij zichzelf tot minister benoemt? Wat staat hierover in de grondwet? Volgens artikel 57 van de grondwet kan iemand niet tegelijkertijd premier én Kamerlid zijn (met uitzondering van de demissionaire premier), maar de grondwet sluit niet uit dat een premier tevens een ‘gewone’ minister is. Ik bedoel hier met ‘gewone’ ministers bijvoorbeeld de ministers van Volksgezondheid, van Financiën of van Binnenlandse Zaken. De grondwet sluit het dus niet uit dat de premier bijvoorbeeld ook minister van Binnenlandse Zaken is. Daaruit kan worden afgeleid dat zo’n combinatie van ambten grondwettelijk geoorloofd is. Het is ook voorgekomen, herhaaldelijk zelfs, al was het dan onder oudere versies van de grondwet. Zo was premier Hendrik Colijn in 1925 en 1926 ook minister van Financiën. Premier Louis Beel was twintig jaar later in 1946 en 1947 ook minister van Binnenlandse Zaken en premier Jelle Zijlstra was wederom twintig jaar later in 1966 en 1967 ook minister van Financiën. Zie Wikipedia. Zoals gezegd is volgens het Reglement van orde voor de ministerraad de benoeming van een premier tot minister zelfs buiten de ministerraad om mogelijk, namelijk in het geval dat dit noodzakelijk is voor de bestrijding van het coronavirus.

ALGEMENE ZAKEN Sinds de Tweede Wereldoorlog is trouwens elke premier óók (gewone) minister geweest. Een premier is namelijk tevens minister van Algemene Zaken. Als minister van Algemene Zaken geeft hij leiding aan het ministerie van Algemene Zaken. Dat is een heus ministerie met ambtenaren en diensten, zoals de Rijksvoorlichtingsdienst, al is het allemaal van zeer beperkte omvang.

TWEE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID? In Australië was het niet alleen zo dat de Prime Minister tegelijkertijd óók minister was van Volksgezondheid, Financiën en Binnenlandse Zaken. Hij combineerde al deze ambten terwijl iemand anders ook al minister op deze ministeries was namelijk. Er waren dus twee ministers van Volksgezondheid, van Financiën en van Binnenlandse Zaken. Kan dat ook in Nederland? Mag onze premier ook tot minister worden benoemd op een ministerie waaraan al een minister is verbonden? De minister van Volksgezondheid geeft leiding aan het ministerie van Volksgezondheid (en Welzijn en Sport), de minister van Binnenlandse Zaken geeft leiding aan het ministerie van Binnenlandse Zaken (en Koninkrijksrelaties) en de minister van Financiën geeft leiding aan het ministerie van Financiën. In de grondwet staat dat een ministerie ‘onder leiding van een minister’ staat, zie artikel 44 lid 1. Daaruit kan worden afgeleid dat een ministerie slechts door één minister mag worden geleid. Zo beschouwd laat de grondwet niet toe dat de premier tot minister van Volksgezondheid wordt benoemd, terwijl een ander al minister van Volksgezondheid is.  

INWONEND Het huidige kabinet (Rutte IV) heeft niet alleen ministers die leiding geven aan een ministerie, maar ook ministers die dat niet doen. De grondwet laat dat expliciet toe, zie artikel 44 lid 2. Zo’n minister wordt ook wel minister zonder portefeuille genoemd. Een voorbeeld van een minister zonder portefeuille in Rutte IV is Hugo de Jonge: hij is minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Een minister zonder portefeuille ‘maakt gebruik’ van een deel van de ambtenaren, budgetten, huisvesting enzovoorts van een ministerie waaraan een andere minister leiding geeft. Men zegt daarom dat hij ‘inwoont’ bij die andere minister. Zo woont De Jonge in bij de minister van Binnenlandse Zaken. De minister van Binnenlandse Zaken is Hanke Bruins Slot. Het ministerie van Binnenlandse Zaken staat uitsluitend onder haar leiding, hoewel er dus twee ministers zijn verbonden aan dit ministerie. Ook de premier kan worden benoemd tot een minister zonder portefeuille die (voor wat betreft dit ministerschap) inwoont bij een andere minister. Hij zou bijvoorbeeld tot minister voor Coronazaken kunnen worden benoemd en in die hoedanigheid inwonen bij de minister van Volksgezondheid (Welzijn en Sport), Ernst Kuipers.

GOVERNOR Nog even terug naar de Australische Gouverneur-Generaal. Deze functionaris lijkt op de gouverneurs van de Caribische landen van het Nederlandse koninkrijk. Dat zijn de eilanden Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Ook hier wordt de koning vertegenwoordigd door een gouverneur. Zo worden de ministers volgens de grondwet van Sint-Maarten benoemd door een besluit dat is ondertekend door de gouverneur en de minister-president van het eiland, zie Article 40.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 30 september

Ministeriële verantwoordelijkheid van Hugo de Jonge

VRIJDAG 22 APRIL 2022 Twee weken geleden – op donderdag 7 april – heeft minister Hugo de Jonge aan de Tweede Kamer verantwoording afgelegd over persoonlijke appjes en e-mails waaruit zijn betrokkenheid blijkt bij de mondkapjesdeal van de rijksoverheid. De mondkapjesdeal gaat over de levering van grote aantallen mondkapjes, die later allemaal onbruikbaar bleken. De overeenkomst is in 2020 gesloten met een partijgenoot van de minister en er is een bedrag van 100 miljoen euro mee gemoeid. Als een minister aan de Tweede Kamer over iets verantwoording aflegt, doet hij dit omdat hij daarvoor ministeriële verantwoordelijkheid draagt. Wat is ministeriële verantwoordelijkheid?

INLICHTINGENPLICHT Ministeriële verantwoordelijkheid is in de Grondwet geregeld. Daarin staat namelijk dat ministers verantwoordelijk zijn (artikel 42). Een minister legt verantwoording af door het geven van inlichtingen aan het parlement. Op die manier controleert het parlement de minister en wordt de regering op democratische wijze gecontroleerd. Een minister heeft een inlichtingenplicht; hij moet de inlichtingen geven waarom door één of meer Kamerleden is gevraagd (artikel 68). Hij kan ook een inlichtingenplicht hebben zonder dat daar om is gevraagd (artikel 69). Volgens het Reglement van Orde van de Tweede Kamer kunnen Kamerleden o.a. in schriftelijke vragen, tijdens het mondelinge vragenuurtje op dinsdagen en in een Kamerdebat om inlichtingen vragen. De Jonge heeft over zijn apps en e-mails twee weken geleden inlichtingen gegeven in een Kamerdebat dat in de ochtend begon en pas eindigde `s avonds na tienen.

MOTIE VAN WANTROUWEN De Kamer kan aan gegeven inlichtingen/afgelegde verantwoording consequenties verbinden. Ze kan bijvoorbeeld een motie van afkeuring aannemen, of zelfs een motie van wantrouwen. In het laatste geval moet de minister zijn ontslag aanbieden. Aan het einde van het Kamerdebat van twee weken geleden zijn inderdaad een motie van afkeuring en zelfs een motie van wantrouwen ingediend. De indieners hebben die laatste motie ingediend omdat ‘de minister niet eerlijk is geweest over zijn betrokkenheid bij de mondkapjesdeal en de Tweede Kamer daarover niet tijdig en volledig heeft geïnformeerd’. De motie is echter met 52 stemmen voor en 72 stemmen tegen verworpen; ook de motie van afkeuring werd verworpen.  

POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID De ministeriële verantwoordelijkheid die in de Grondwet is geregeld, wordt de politieke verantwoordelijkheid genoemd. Politiek verantwoordelijk zijn niet alleen ministers, maar ook staatssecretarissen. Een minister (of staatssecretaris) is niet alleen politiek verantwoordelijk voor wat hij als bewindspersoon zelf doet of nalaat, maar ook bijvoorbeeld voor wat de ambtenaren op zijn ministerie doen of nalaten. Het is de minister die over hun gedragingen verantwoording aflegt aan het parlement; de betrokken ambtenaren zelf leggen dus geen verantwoording af aan het parlement.

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID Ministers (en staatssecretarissen) hebben niet alleen politieke verantwoordelijkheid. Ze zijn ook strafrechtelijk verantwoordelijk. Er is zelfs een tijd geweest – eerste helft negentiende eeuw – dat een minister wél strafrechtelijk verantwoordelijk was, terwijl hij niet politiek verantwoordelijk was. Hij legde toen namelijk geen verantwoording af aan het parlement; in plaats daarvan legde hij verantwoording af aan de Koning, want een minister was in die tijd de ondergeschikte van de Koning. Maar dat was toen, terug naar nu. Tegenwoordig is een minister strafrechtelijk verantwoordelijk voor de ondertekening van een besluit waardoor de Grondwet of een andere wet wordt geschonden (en de minister zich daarvan bewust is). De rechter kan hem daarvoor veroordelen tot een gevangenisstraf of geldboete (artikel 355 Wetboek van Strafrecht). In ons land is dat echter nog nooit voorgekomen.

PARTYGATE Naast deze ministeriële strafrechtelijke verantwoordelijkheid is een minister uiteraard strafrechtelijk verantwoordelijk voor alle gedragingen waarvoor ook u en ik strafrechtelijk verantwoordelijk zijn, zoals diefstal, mishandeling en bedrog. Nederland is namelijk een rechtsstaat. In een andere rechtsstaat – het Verenigd Koninkrijk – is onlangs Prime Minister Boris Johnson door een rechter beboet wegens schending van de coronalockdown regels omdat hij had deelgenomen aan een feestje op Downing Street 10 (‘Partygate’). Het gaat hier om strafrechtelijke verantwoordelijkheid die geldt voor iedereen in Engeland. Natuurlijk kan een parlement consequenties verbinden aan zo’n strafrechtelijke veroordeling. Dat is in Engeland niet gebeurd. Wel hebben diverse Members of Parliament van de regerende Conservative Party de PM gevraagd om op te stappen. Johnson heeft daaraan geen gehoor gegeven.

ONGEBRUIKELIJK Terug naar Nederland, terug naar de politieke verantwoordelijkheid. Eigenlijk is een minister (of staatssecretaris) die optreedt in het parlement altijd bezig met het afleggen van verantwoording, en dus met zijn (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor minister De Jonge. Toch was zijn optreden in het Kamerdebat van twee weken geleden heel bijzonder, of zoals de minister het blijkens het verslag van het debat zelf formuleerde: het was ‘staatsrechtelijk ongebruikelijk’. Wat maakte het zo ongebruikelijk? De Jonge is sinds vorig jaar minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, terwijl hij in het Kamerdebat inlichtingen geeft over de tijd dat hij minister was van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Volgens de minister ‘wringt (dat) natuurlijk (…) De verantwoordelijkheid is immers gekoppeld aan de functie, en ik draag als minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening natuurlijk geen verantwoordelijkheid voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen in de vorige kabinetsperiode’. Zo beschouwd heeft de minister dus over iets aan de Kamer verantwoording afgelegd waarvoor hij geen politieke verantwoordelijkheid draagt; hij had dus ook geen inlichtingenplicht. Dat is inderdaad ongebruikelijk.

MOTIE VAN WANTROUWEN REVISITED Waarom heeft de minister dan toch aan dit Kamerdebat meegedaan? De minister zegt daar zelf het volgende over. ‘En toch denk ik dat het ook goed is dat ik hier sta, vandaag. Naar aanleiding van de stukken die naar buiten zijn gegaan, naar aanleiding van de publicaties die daarop volgden, zijn er in de afgelopen week vragen ontstaan. Vragen over mijn betrokkenheid bij die deal en vragen of ik daarin wel open en eerlijk ben geweest. Vragen die raken aan het vertrouwen. Dat zijn vragen die ik alleen zelf kan beantwoorden. En daarom sta ik hier.’ Samengevat zegt de minister hier dat hij aanwezig is in het Kamerdebat omdat ondanks afwezigheid van ministeriële verantwoordelijkheid voor zijn appjes en e-mails niet is uitgesloten dat een deel van de Tweede Kamer hem daarvoor naar huis wil sturen. Zo beschouwd was zijn optreden in de Kamer geen succes, want uit de motie van wantrouwen blijkt dat het voor een grote Kamerminderheid geen reden was om hem niet naar huis te sturen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 13 mei

Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com

Uitspraak Raad van State baanbrekend?

VRIJDAG 18 FEBRUARI 2022 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft twee weken geleden – 2 februari – een belangrijke uitspraak gedaan. Volgens geïnterviewde hoogleraren op nu.nl  is sprake van een baanbrekende uitspraak die een reactie is op de tekortgeschoten toetsing van de Raad van State in de toeslagenaffaire.  

TOETSING Die toetsing was namelijk terughoudend; hij had intensiever moeten zijn. Hoe intensiever de rechterlijke toetsing, hoe groter de kans dat een overheidsbesluit wordt vernietigd. Aan intensievere toetsing zijn dus belangrijke praktische gevolgen verbonden.

BESTUURSRECHTER Burgers die daarbij belang hebben kunnen de bestuursrechter vragen om een overheidsbesluit te toetsen. Rechtbanken, Centrale Raad van Beroep en Raad van State zijn bestuursrechters.

DISCRETIONAIR De overheid mag alleen een besluit nemen als het daartoe wettelijk bevoegd is. Sommige wettelijke bevoegdheden dwingen de overheid om een bepaald besluit te nemen; dat zijn gebonden bevoegdheden. Bij andere wettelijke bevoegdheden ontbreekt die dwang en is de overheid vrij om al dan niet een bepaald besluit te nemen; dat zijn vrije of discretionaire bevoegdheden.

OPIUMWET In de uitspraak van 2 februari is het overheidsbesluit een bestuurlijke maatregel, namelijk het besluit van de burgemeester van Harderwijk om een woning voor zes maanden te sluiten omdat twee van de zes bewoners vanuit die woning drugs dealden. De bevoegdheid tot woningsluiting staat in de Opiumwet. Het is een vrije of discretionaire bevoegdheid. 

BELASTEND Uitvoering van het besluit tot woningsluiting betekent dat alle bewoners huisvesting elders moeten zoeken en vinden, ook degenen die niet betrokken waren bij de drugshandel. Woningsluiting is dus een belastend besluit. Bovendien maakt wonen deel uit van het recht op privéleven; dat is een mensenrecht dat in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat.

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT De Opiumwet is echter niet de enige wet waaraan de burgemeester zich moet houden bij het sluiten van een woning. Een belangrijke andere wet is de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht is niet alleen een belangrijke maar ook een heel grote wet. Hierin staan tal van eisen die aan burgemeesters en aan alle andere overheden worden gesteld als ze besluiten nemen. Een van die eisen is het evenredigheidsbeginsel. Over dit beginsel gaat het in de uitspraak van 2 februari.

EVENREDIGHEIDSBEGINSEL is geregeld in hoofdstuk 3 van de wet. Daar staat in artikel 3.4 lid 2 dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het beginsel geldt al heel lang. Zo stond het al bij invoering van de Algemene wet bestuursrecht (in 1994) in deze wet.

TERUGHOUDEND Toch was het tot nu toe niet zo dat de Raad van State er rechtstreeks aan toetste. Hij toetste er tot nu toe slechts indirect aan. De Raad van State toetste namelijk of de overheid bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot haar besluit kon komen. Als de overheid bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot haar besluit kon komen, dan is er sprake van willekeur. Alleen als schending van het evenredigheidsbeginsel tevens willekeur was, kon het besluit worden vernietigd wegens schending van dit beginsel. Indirecte toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is daarom altijd terughoudende toetsing. Tegenover terughoudende toetsing staat volle toetsing. Volle toetsing is voor burgers die door een besluit benadeeld worden (veel) gunstiger dan terughoudende toetsing.

RECHTSTREEKS In de uitspraak van 2 februari maakt de Raad van State duidelijk  dat hij voortaan anders gaat toetsen. Voortaan wordt er wél rechtstreeks aan het evenredigheidsbeginsel getoetst.

VOL? Betekent dit nu dat voortaan alle overheidsbesluiten ook vol worden getoetst? Nee. Tenminste niet altijd: de toetsingsintensiteit zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Volle toetsing is o.a. waarschijnlijk als het gaat om een besluit dat berust op een discretionaire bevoegdheid, dat belastend is en een grote inbreuk maakt op een mensenrecht. Zoals gezegd berustte het besluit van de burgemeester van Harderwijk tot woningsluiting op een discretionaire bevoegdheid, die belastend was en waardoor inbreuk werd gemaakt op een mensenrecht. In andere omstandigheden kan volle toetsing minder waarschijnlijk zijn.

GLIJDENDE SCHAAL Volle toetsing en terughoudende toetsing zijn twee uitersten. De Raad van State maakt in de uitspraak duidelijk dat de intensiteit van zijn toetsing meestal ergens daartussen in ligt.

GROTE KAMER De onderhavige uitspraak geldt niet alleen voor woningsluitingen. Hij gaat gelden voor alle overheidsbesluiten die aan de Raad van State worden voorgelegd. Bovendien gaat de uitspraak ook ‘gelden’ voor de andere hoogste bestuursrechters, want het is een uitspraak van de grote kamer van de Raad van State. Dat betekent dat alle (hoogste) bestuursrechters voortaan uitspraken zullen doen die in lijn zijn met deze uitspraak. Dus ook bijvoorbeeld de Centrale Raad van Beroep. Dat is de hoogste bestuursrechter voor bijvoorbeeld WW, WIA en bijstandswet.

TOESLAGENAFFAIRE De geïnterviewde hoogleraren op nu.nl zien in de uitspraak van 2 februari een reactie op de tekortkomingen van de rechterlijke toetsing in de toeslagenaffaire. Zou het nieuwe toetsen een betere rechterlijke toetsing hebben opgeleverd? De bevoegdheid van de Belastingdienst om toeslagen terug te vorderen was destijds een gebonden bevoegdheid, namelijk gebaseerd op de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (zie blog van 8 januari vorig jaar). Deze omstandigheid maakt dat een volle(re) toetsing onwaarschijnlijk is. Volgens het officiële advies dat op 7 juli 2021 aan de Raad van State is uitgebracht is een vollere toetsing zelfs uitgesloten bij gebonden bevoegdheden die op een wet zijn gebaseerd, en zou er hooguit plaats zijn terughoudende toetsing. Zo beschouwd is het dus nog maar de vraag of het nieuwe toetsen zou hebben gewerkt in de toeslagenaffaire.

(Mr. Leon)

Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com

Volgend blog: vrijdag 11 maart 2022

Ministers en ministeries in Rutte IV

VRIJDAG 7 JANUARI 2022 Naar alle waarschijnlijkheid wordt a.s. maandag het nieuwe kabinet gepresenteerd met een officiële bordesfoto. Opnieuw een kabinet met Mark Rutte als premier, voor de vierde keer op rij. Een nieuw kabinet betekent nieuwe ministers, en soms ook nieuwe ministeries. Wat is eigenlijk de relatie tussen een minister en een ministerie?

MINISTERIES zijn onderdeel van de rijksdienst waar het beleid wordt voorbereid en (vaak) uitgevoerd. Het wordt in Nederland ook wel departement genoemd. Ministeries moeten volgens de Grondwet worden ingesteld door de regering. Elke regering mag zelf bepalen hoeveel ministeries worden ingesteld en welke dat dan zijn, zolang het er maar meer dan één is. Ministers moeten aan het parlement verantwoording afleggen over de ministeries die zijn ingesteld en over ministeries die niet zijn ingesteld.

BUITENLANDSE ZAKEN Sommige ministeries keren in elk kabinet terug. Dat is bijvoorbeeld het geval met de ministeries van Buitenlandse Zaken, van Financiën, van Defensie en van Algemene Zaken. In de eerste drie kabinetten Rutte waren er steeds een of meer ministeries die niet helemaal hetzelfde waren als in het kabinet ervoor. In Rutte IV zijn alle ministeries hetzelfde als in Rutte III.Rutte IV zal 12 ministeries hebben.

MINISTER-PRESIDENT Een ministerie staat onder leiding van een minister. Dat betekent volgens professor Bovend’eert dat zij o.a. bepaalt hoe de inrichting van het ministerie eruit ziet, dat zij de begroting van het ministerie beheert die door het parlement is goedgekeurd en dat zij leiding geeft aan de ambtenaren die er werken (2018). De minister gaat ook over benoeming en ontslag van de ambtenaren op het ministerie. Elk ministerie wordt door slechts één minister geleid. Rutte IV zal dus o.a. bestaan uit een minister van Buitenlandse Zaken, een minister van Financiën, een minister van Defensie en een minister van Algemene Zaken. De minister van Algemene Zaken is altijd de minister-president.

MINISTERS VAN OF VOOR Rutte IV zal niet meer dan 12 ministeries tellen, maar wél 20 ministers! Dat zijn er 8 meer. Die 8 ministers geven geen leiding aan een ministerie. Een minister die geen leiding geeft aan een ministerie wordt minister zonder portefeuille genoemd. Een voorbeeld is de minister voor Rechtsbescherming. Zowel Rutte III als Rutte IV heeft een minister voor rechtsbescherming. Een minister zonder portefeuille draagt gewoonlijk de titel ‘voor’, terwijl dat bij de andere ministers ‘van’ is. Nieuw in Rutte IV zijn o.a. een minister voor Klimaat en Energie en een minister voor Natuur en Stikstof.   

INWONEND Ministers zonder portefeuille geven geen leiding aan een ministerie. Natuurlijk doet zo’n minister al het werk waarvoor hij is benoemd niet in zijn eentje, thuis in de woonkamer. Hij ‘maakt gebruik’ van ambtenaren, computers, kantoren en de parlementair goedgekeurde begrotingsgelden van één van de ministeries. Welk ministerie dat is, wordt bij zijn benoeming geregeld.Zo maakt de minister voor Rechtsbescherming gebruik van (sommige) ambtenaren, kantoren en begrotingsgelden van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De minister voor Klimaat en Energie zal op gelijke wijze gebruik maken van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Men zegt ook wel dat de minister zonder portefeuille ‘inwoont’ bij de minister die leiding geeft aan het ministerie. Zo zal de minister voor Rechtsbescherming – Franc Weerwind – inwonen bij de minister van Justitie en Veiligheid, Dilan Yeşilgöz-Zegerius.

MOEILIJKE SITUATIE Maar omdat een ministerie niet onder leiding staat van de (inwonende) minister zonder portefeuille is het volgens professor J.W.M. Engels formeel zo dat hij geen leiding geeft aan deze ambtenaren, dat hij geen ambtenaren kan ontslaan of nieuwe kan benoemen, dat hij niet de computers beheert, net zo min als de goedgekeurde begrotingsgelden (1990). Formeel zijn dit alles bevoegdheden van de minister bij wie hij inwoont. Formeel zijn deze bevoegdheden bijvoorbeeld in handen van de minister van Justitie en Veiligheid, en niet de minister voor Rechtsbescherming. Formeel: in de praktijk zal zij er weinig gebruik van maken buiten zijn medewerking om. Toch lijkt me dat de situatie van de inwonende minister er niet makkelijk door wordt. Feit is in elk geval dat er van de drie zittende ministers zonder portefeuille in Rutte III geen een terugkeert in Rutte IV. 

VAN VAN NAAR VOOR Hugo de Jonge was in Rutte III minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In Rutte IV wordt hij minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hij zal inwonen bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook Carola Schouten gaat van minister van (Landbouw) naar minister voor (Armoedebeleid, Participatiebeleid en Pensioenen). Zij zal inwonen bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 

IJDELE HOOP Maandag wordt de traditionele bordesfoto genomen, een officiële foto waarop alle zojuist benoemde ministers samen met de Koning op het bordes staan van Paleis Ten Bosch. Op 30 maart jl. – kort na de Tweede Kamerverkiezingen – sprak ik in mijn blog de hoop uit dat ministers bij die foto niet meer op anderhalve meter van elkaar hoeven te staan. Die hoop is ijdel gebleken! Het moet nog steeds en mede daarom wordt de bordesfoto dit keer niet op de trappen van Paleis Ten Bosch genomen (te weinig ruimte), maar op die van Paleis Noordeinde.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 28 januari 2022

Moties

DINSDAG 12 OKTOBER 2021 In de afgelopen weken hebben diverse Tweede Kamer moties de krant en andere nieuwsmedia gehaald. Zoals de moties van afkeuring in de debatten over Afghanistan en de moties die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zijn ingediend. Wat is een motie?

OORDEEL Een motie kan volgens de officiële website van de Tweede Kamer een oordeel geven over het gevoerde beleid, de regering vragen iets te doen of juist niet te doen of een uitspraak doen over bepaalde zaken of actuele ontwikkelingen. In de praktijk is een motie bijna altijd gericht tot een of meer ministers of staatssecretarissen.

ONDERWERP Elk Kamerlid kan volgens het reglement van de Tweede Kamer tijdens een vergadering moties indienen, mits ze gaan over het onderwerp dat in die vergadering in behandeling is. Tijdens een Kamerdebat over ‘de meest recente situatie in Afghanistan’, heeft Salima Belhaj een motie ingediend over aanpassing van het beschermingsbeleid voor personeel dat voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, zodat niet alleen tolken maar ook bijvoorbeeld chauffeurs en koks in aanmerking voor het Nederlands beschermingsbeleid. De motie ging dus zonder meer over het in behandeling zijnde onderwerp. Ze werd ingediend op 18 augustus; het debat is dus tijdens het zomerreces gehouden.

GERICHT TOT BEWINDSPERSOON Enkele weken later waren er de Algemene Politieke Beschouwingen, die jaarlijks plaatsvinden op de eerste dagen na Prinsjesdag. Prinsjesdag is steeds de derde dinsdag van september, dit jaar was dat op 21 september. De Algemene Politieke Beschouwingen gaan over de regeringsplannen en de begroting van volgend jaar. Ze omvatten dus heel veel onderwerpen. Sterk uiteenlopende moties zijn dan mogelijk. Zo zijn er moties ingediend voor uitschrijving van nieuwe verkiezingen, afschaffing van eigen risico in de zorg, instelling van een Nationale Veiligheidsraad, reële verhoging van het wettelijk minimumloon met 5%, oprichting van een OMT voor het klimaat, onmiddellijke stopzetting van alle coronamaatregelen, afschaffing van de kostendelersnorm in bijvoorbeeld de bijstand, terugkomst van het ministerie van VROM, en tegen halvering van de veestapel. Al deze moties zijn gericht tot een bewindspersoon.

SCHRIFTELIJK Een motie moet altijd schriftelijk worden ingediend en zijn ondertekend door de indiener. Een motie kan door meerdere Kamerleden worden ondertekend; er is dan één indiener en de anderen zijn de mede indieners. Zo is de motie van Belhaj ondertekend door tien mede indieners! Daarentegen zijn de moties voor afschaffing van eigen risico in de zorg en voor terugkeer van het ministerie van VROM door slechts één Kamerlid ondertekend.

STEMMING Moties worden aan een stemming onderworpen en zijn vervolgens aangenomen of verworpen. Een motie is aangenomen als de meerderheid van de aanwezige Kamerleden voor stemde. De motie van Belhaj is aangenomen met (minstens) 84 stemmen voor. Een aangenomen motie heet ook wel Kameruitspraak. Een motie is verworpen als een meerderheid van de aanwezige Kamerleden tegen stemde. De moties die hierboven zijn genoemd en die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen werden ingediend zijn alle verworpen. Er zijn toen ook moties ingediend die wél werden aangenomen, zoals die voor afschaffing van het leenstelsel en invoering van de basisbeurs, opname van een integraal ouderenbeleid in het regeerakkoord, verkenning van de mogelijkheid van een nieuwe kernreactor binnen 10 jaar en om excuses aan te bieden voor de rol van Nederland in het slavernijverleden. Al deze moties zijn gericht tot een of meer bewindslieden. Dat lijkt niet het geval met de (aangenomen) motie om in het Kamergebouw de Grondwet op een passende wijze een goede plaats te geven, zodat iedereen aan de waarde hiervan herinnerd wordt. Deze motie lijkt eerder gericht tot (het Presidium van) de Tweede Kamer.

OVERNEMEN Niet elke motie wordt in stemming gebracht. Bijvoorbeeld omdat de indiener haar motie weer intrekt, of omdat de minister of staatssecretaris tot wie de motie is gericht zegt dat zij de motie overneemt en geen enkel (aanwezig) Kamerlid zich daartegen verzet. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is volgens mij geen enkele motie overgenomen. Wel is het zo dat van enkele moties de stemming is uitgesteld tot een latere vergadering – de motie wordt dan ‘aangehouden’ – waardoor niet is uitgesloten dat zo’n motie later alsnog is/wordt overgenomen.

MOTIE VAN WANTROUWEN De minister of staatssecretaris tot wie de motie is gericht hoeft een aangenomen motie niet uit te voeren. Tenminste, daartoe is hij staatsrechtelijk niet verplicht. Er is één uitzondering: dat is de motie van wantrouwen. Na een motie van wantrouwen moet die bewindspersoon aftreden. De ministerraad zal een voordracht tot ontslag moeten doen aan de Koning (zie ook het vorige blog). Oppositiepartijen dienen zo’n motie zo nu en dan in. Zo werd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen een motie van wantrouwen ingediend tegen minister Hugo de Jonge. De motie werd verworpen. Een week eerder – op 15 september – werd tijdens een debat over de situatie in Afghanistan een motie van wantrouwen ingediend tegen minister Sigrid Kaag. Ook deze motie werd verworpen. Een motie van wantrouwen is trouwens nog nooit aangenomen. De staatsrechtelijke verplichting om na een aangenomen motie van wantrouwen af te treden staat overigens niet in de Grondwet en evenmin in een andere wet. Het is een verplichting uit het ongeschreven staatsrecht. Volgens het ongeschreven staatsrecht moet een bewindspersoon aftreden als blijkt dat hij niet langer het vertrouwen heeft van de Tweede Kamermeerderheid.

MOTIE VAN AFKEURING Tijdens datzelfde Kamerdebat zijn er ook moties van afkeuring ingediend. Weliswaar is een bewindspersoon tot wie zo’n motie is gericht staatsrechtelijk niet verplicht om af te treden, maar veel bewindspersonen doen dat wel als zo’n motie wordt aangenomen. Op 15 september zijn twee moties van afkeuring aangenomen. In de ene wordt de handelwijze van minister Ank Bijleveld (van Defensie) afgekeurd. Bijleveld is afgetreden. In de andere wordt de handelwijze van het hele kabinet afgewezen. Sigrid Kaag is toen afgetreden, omdat zij als minister van Buitenlandse Zaken de eerstverantwoordelijke was voor de Afghaanse evacuaties.

MOTIE TEGEN KAMERLID Enkele maanden eerder – op 1 april – is tijdens een Kamerdebat dat over het verloop van de eerste weken van de kabinetsformatie ging een motie van afkeuring aangenomen over de handelwijze van Mark Rutte. Volgens het reglement van de Tweede Kamer debatteert de Kamer over de kabinetsformatie en is het deze Kamer die de informateurs aanwijst. In de motie van 1 april wordt uitgesproken ‘dat VVD-fractieleider Rutte, die tevens de rol van demissionair Minister-President vervult, de waarheid niet sprak in de media dat hij bij oud-verkenners niet heeft gesproken over de positie van de heer Omtzigt’. Deze motie is niet gericht tot een bewindspersoon. Ze is gericht tot een Kamerlid. Kamerlid Rutte wordt kwalijk genomen wat hij (als onderhandelaar van de VVD-fractie) in die eerste weken van de kabinetsformatie in de media heeft gezegd over ‘positie Omtzigt: functie elders’. Een motie van afkeuring kán hier, maar een motie van wantrouwen lijkt hier niet logisch, want wat wordt afgekeurd is de handelwijze van een Kamerlid en een Kamerlid hoeft niet af te treden als zijn Kamer geen vertrouwen in hem heeft. Toch is tijdens datzelfde debat om dezelfde reden ook een motie van wantrouwen ingediend tegen Rutte als minister-president. Zo’n motie tegen hem als minister-president lijkt hier niet redelijk, want hij handelde als Kamerlid. Maar: zou de motie zijn aangenomen, dan had de minister-president desondanks moeten aftreden. Het is namelijk onbelangrijk waarom de Kamer zo’n motie aanneemt; het doet er niet toe of dat redelijk was; bewindslieden hebben namelijk geen ontslagbescherming. De motie is trouwens verworpen.    

EERSTE KAMER Ook Eerste Kamerleden kunnen moties indienen. Elk Eerste Kamerlid kan dat doen, maar een motie wordt alleen in behandeling genomen als hij door minstens vier andere Kamerleden is mede ondertekend of ondersteund. Ook Eerste Kamerleden kunnen moties van afkeuring en zelfs moties van wantrouwen indienen. Zo is vorig jaar op 16 juni een motie van afkeuring aangenomen tegen minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken) omdat ‘de Minister niet tegemoet wil komen aan de uitdrukkelijke en herhaalde oproep van de Eerste Kamer om een tijdelijke huurstop, in enigerlei vorm, mogelijk te maken’. Die uitdrukkelijke en herhaalde oproep stond trouwens ook in moties die diezelfde Eerste Kamer had aangenomen (indiener: Tiny Kox).

AMENDEMENT Een motie is iets anders dan een amendement. Een amendement is een door de Tweede Kamer aangebrachte wijziging van een wetsvoorstel. 

(Mr. Leon)

Volgend blog: woensdag 27 oktober

Ministers en staatssecretarissen die tussentijds vertrekken

DONDERDAG 30 SEPTEMBER 2021 Herhaaldelijk heeft het kabinet dit jaar te maken gehad met een minister of staatssecretaris die vertrekt. Sommige bewindslieden hebben dat gedaan vanwege persoonlijke redenen, zoals gezondheid of het aanvaarden van een ‘functie elders’. Anderen hebben dat gedaan na een motie van afkeuring in de Tweede Kamer. En nog geen week geleden moest staatssecretaris Mona Keijzer vertrekken nadat ze zich in de Telegraaf kritisch had uitgelaten over het kabinetsbeleid inzake de coronapas. Hoe wordt zo’n vertrek van een bewindspersoon staatsrechtelijk vorm gegeven?

ONTSLAGVERLENING Aan al deze ministers en staatssecretarissen is ontslag verleend. Aan een bewindspersoon kan om elke reden ontslag worden gegeven en er gelden ook geen minimum opzegtermijnen: anders dan voor werknemers en ambtenaren is er voor hen geen wettelijke ontslagbescherming.

KONINKLIJK BESLUIT Ontslagverlening van een bewindspersoon moet in de vorm van een koninklijk besluit gebeuren. Dat staat in de Grondwet. Voor alle bewindslieden die dit jaar zijn vertrokken staat in het koninklijk besluit dat het ontslag ‘op de meest eervolle wijze’ is verleend.

CONTRASEIGN Een koninklijk besluit is een schriftelijk besluit dat zowel door de Koning als door een of meer bewindslieden is ondertekend. De handtekening van deze bewindslieden – het zogenaamde contraseign – zorgt ervoor dat niet de Koning maar die bewindslieden voor het besluit verantwoordelijk zijn. Ze moeten daarover bijvoorbeeld verantwoording afleggen aan de Tweede Kamer.

VOORDRACHT Ontslagbesluiten van bewindspersonen moeten volgens de Grondwet in elk geval zijn gecontrasigneerd door de minister-president. Alle ontslagbesluiten van de dit jaar vertrokken bewindspersonen zijn trouwens alléén gecontrasigneerd door de minister-president. De meesten hebben de Koning verzocht om ontslagverlening. Volgens het reglement van de ministerraad is echter voor ontslagverlening steeds een voordracht nodig van de minister-president. De minister-president heeft dan ook voor elke vertrokken bewindspersoon zo’n voordracht gedaan. Daarna volgde de ondertekening van het ontslagbesluit.

MINISTERRAAD Nu is het niet zo dat de minister-president zelfstandig mag beslissen of hij een bewindspersoon bij de Koning voordraagt voor ontslag. Daarover gaat namelijk de ministerraad; dat staat in het reglement van die raad. Het is dus de ministerraad die beslist of een bewindspersoon wordt voorgedragen voor ontslag. De ministerraad – dat is de wekelijkse vergadering van alle ministers – neemt zijn besluiten bij meerderheid van stemmen. Elke minister die ter vergadering aanwezig is heeft daarbij één stem, en het besluit om een minister of staatssecretaris voor ontslag voor te dragen wordt met een gewone meerderheid van stemmen genomen.

DEMISSIONAIR Alle ministers en staatssecretarissen aan wie dit jaar ontslag is verleend, waren vóór hun ontslag al demissionair. Sinds half januari is het hele kabinet immers demissionair, dit als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Die demissionaire status is hier het vermelden waard, want een demissionaire minister of staatssecretaris is een bewindspersoon waarvan ontslag is aangevraagd (bij de Koning). Weliswaar alleen aangevraagd, en dus (nog) niet verleend. Maar toch opmerkelijk, want voor al deze bewindslieden waarvoor om allerlei redenen ontslag is verleend, gold dus dat hun ontslag reeds half januari was aangevraagd, al gebeurde dat toen om een heel andere reden.

(Mr. Leon)

Volgend blog: dinsdag 12 oktober