VRIJDAG 22 APRIL 2022 Twee weken geleden – op donderdag 7 april – heeft minister Hugo de Jonge aan de Tweede Kamer verantwoording afgelegd over persoonlijke appjes en e-mails waaruit zijn betrokkenheid blijkt bij de mondkapjesdeal van de rijksoverheid. De mondkapjesdeal gaat over de levering van grote aantallen mondkapjes, die later allemaal onbruikbaar bleken. De overeenkomst is in 2020 gesloten met een partijgenoot van de minister en er is een bedrag van 100 miljoen euro mee gemoeid. Als een minister aan de Tweede Kamer over iets verantwoording aflegt, doet hij dit omdat hij daarvoor ministeriële verantwoordelijkheid draagt. Wat is ministeriële verantwoordelijkheid?
INLICHTINGENPLICHT Ministeriële verantwoordelijkheid is in de Grondwet geregeld. Daarin staat namelijk dat ministers verantwoordelijk zijn (artikel 42). Een minister legt verantwoording af door het geven van inlichtingen aan het parlement. Op die manier controleert het parlement de minister en wordt de regering op democratische wijze gecontroleerd. Een minister heeft een inlichtingenplicht; hij moet de inlichtingen geven waarom door één of meer Kamerleden is gevraagd (artikel 68). Hij kan ook een inlichtingenplicht hebben zonder dat daar om is gevraagd (artikel 69). Volgens het Reglement van Orde van de Tweede Kamer kunnen Kamerleden o.a. in schriftelijke vragen, tijdens het mondelinge vragenuurtje op dinsdagen en in een Kamerdebat om inlichtingen vragen. De Jonge heeft over zijn apps en e-mails twee weken geleden inlichtingen gegeven in een Kamerdebat dat in de ochtend begon en pas eindigde `s avonds na tienen.
MOTIE VAN WANTROUWEN De Kamer kan aan gegeven inlichtingen/afgelegde verantwoording consequenties verbinden. Ze kan bijvoorbeeld een motie van afkeuring aannemen, of zelfs een motie van wantrouwen. In het laatste geval moet de minister zijn ontslag aanbieden. Aan het einde van het Kamerdebat van twee weken geleden zijn inderdaad een motie van afkeuring en zelfs een motie van wantrouwen ingediend. De indieners hebben die laatste motie ingediend omdat ‘de minister niet eerlijk is geweest over zijn betrokkenheid bij de mondkapjesdeal en de Tweede Kamer daarover niet tijdig en volledig heeft geïnformeerd’. De motie is echter met 52 stemmen voor en 72 stemmen tegen verworpen; ook de motie van afkeuring werd verworpen.
POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID De ministeriële verantwoordelijkheid die in de Grondwet is geregeld, wordt de politieke verantwoordelijkheid genoemd. Politiek verantwoordelijk zijn niet alleen ministers, maar ook staatssecretarissen. Een minister (of staatssecretaris) is niet alleen politiek verantwoordelijk voor wat hij als bewindspersoon zelf doet of nalaat, maar ook bijvoorbeeld voor wat de ambtenaren op zijn ministerie doen of nalaten. Het is de minister die over hun gedragingen verantwoording aflegt aan het parlement; de betrokken ambtenaren zelf leggen dus geen verantwoording af aan het parlement.
STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID Ministers (en staatssecretarissen) hebben niet alleen politieke verantwoordelijkheid. Ze zijn ook strafrechtelijk verantwoordelijk. Er is zelfs een tijd geweest – eerste helft negentiende eeuw – dat een minister wél strafrechtelijk verantwoordelijk was, terwijl hij niet politiek verantwoordelijk was. Hij legde toen namelijk geen verantwoording af aan het parlement; in plaats daarvan legde hij verantwoording af aan de Koning, want een minister was in die tijd de ondergeschikte van de Koning. Maar dat was toen, terug naar nu. Tegenwoordig is een minister strafrechtelijk verantwoordelijk voor de ondertekening van een besluit waardoor de Grondwet of een andere wet wordt geschonden (en de minister zich daarvan bewust is). De rechter kan hem daarvoor veroordelen tot een gevangenisstraf of geldboete (artikel 355 Wetboek van Strafrecht). In ons land is dat echter nog nooit voorgekomen.
PARTYGATE Naast deze ministeriële strafrechtelijke verantwoordelijkheid is een minister uiteraard strafrechtelijk verantwoordelijk voor alle gedragingen waarvoor ook u en ik strafrechtelijk verantwoordelijk zijn, zoals diefstal, mishandeling en bedrog. Nederland is namelijk een rechtsstaat. In een andere rechtsstaat – het Verenigd Koninkrijk – is onlangs Prime Minister Boris Johnson door een rechter beboet wegens schending van de coronalockdown regels omdat hij had deelgenomen aan een feestje op Downing Street 10 (‘Partygate’). Het gaat hier om strafrechtelijke verantwoordelijkheid die geldt voor iedereen in Engeland. Natuurlijk kan een parlement consequenties verbinden aan zo’n strafrechtelijke veroordeling. Dat is in Engeland niet gebeurd. Wel hebben diverse Members of Parliament van de regerende Conservative Party de PM gevraagd om op te stappen. Johnson heeft daaraan geen gehoor gegeven.
ONGEBRUIKELIJK Terug naar Nederland, terug naar de politieke verantwoordelijkheid. Eigenlijk is een minister (of staatssecretaris) die optreedt in het parlement altijd bezig met het afleggen van verantwoording, en dus met zijn (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor minister De Jonge. Toch was zijn optreden in het Kamerdebat van twee weken geleden heel bijzonder, of zoals de minister het blijkens het verslag van het debat zelf formuleerde: het was ‘staatsrechtelijk ongebruikelijk’. Wat maakte het zo ongebruikelijk? De Jonge is sinds vorig jaar minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, terwijl hij in het Kamerdebat inlichtingen geeft over de tijd dat hij minister was van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Volgens de minister ‘wringt (dat) natuurlijk (…) De verantwoordelijkheid is immers gekoppeld aan de functie, en ik draag als minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening natuurlijk geen verantwoordelijkheid voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen in de vorige kabinetsperiode’. Zo beschouwd heeft de minister dus over iets aan de Kamer verantwoording afgelegd waarvoor hij geen politieke verantwoordelijkheid draagt; hij had dus ook geen inlichtingenplicht. Dat is inderdaad ongebruikelijk.
MOTIE VAN WANTROUWEN REVISITED Waarom heeft de minister dan toch aan dit Kamerdebat meegedaan? De minister zegt daar zelf het volgende over. ‘En toch denk ik dat het ook goed is dat ik hier sta, vandaag. Naar aanleiding van de stukken die naar buiten zijn gegaan, naar aanleiding van de publicaties die daarop volgden, zijn er in de afgelopen week vragen ontstaan. Vragen over mijn betrokkenheid bij die deal en vragen of ik daarin wel open en eerlijk ben geweest. Vragen die raken aan het vertrouwen. Dat zijn vragen die ik alleen zelf kan beantwoorden. En daarom sta ik hier.’ Samengevat zegt de minister hier dat hij aanwezig is in het Kamerdebat omdat ondanks afwezigheid van ministeriële verantwoordelijkheid voor zijn appjes en e-mails niet is uitgesloten dat een deel van de Tweede Kamer hem daarvoor naar huis wil sturen. Zo beschouwd was zijn optreden in de Kamer geen succes, want uit de motie van wantrouwen blijkt dat het voor een grote Kamerminderheid geen reden was om hem niet naar huis te sturen.
(Mr. Leon)
Volgend blog: vrijdag 13 mei
Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com