Netbeheerder Enexis zet FC Nieuw Buinen buiten spel. Terecht?

MAANDAG 14 JANUARI 2019 Een voetbalclub in de Drentse gemeente Borger-Odoorn – vlakbij het Groningse Stadskanaal – moet afzien van haar vergevorderde plannen om met 246 zonnepanelen op de kantine stroom te gaan leveren aan het elektriciteitsnet. De regionale netbeheerder – Enexis – zegt dat zijn net daarvoor te weinig capaciteit heeft, omdat er namelijk ook al vergevorderde plannen zijn voor een groot windpark in de provincie, De Drentse Monden en Oostermoer, en dit windpark haar plannen eerder had aangemeld. De hoeveelheid zonne-energie die voetbalvereniging Nieuw Buinen wilde gaan leveren bedraagt echter nog geen kwart procent van die van het windpark. Wat is de juridische positie van deze grote en kleine spelers?

TenneT Waar TenneT enig beheerder is van de (landelijke) hoogspanningskabels – 110 kV en hoger – zijn er zeven beheerders van regionale middenspannings- en laagspanningskabels, elk met een eigen regio. Enexis verzorgt het beheer in Groningen, Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. Andere regionale netbeheerders zijn bijvoorbeeld Liander in onder andere Gelderland en Noord-Holland en Stedin in de Randstad.

Wet verplicht tot aansluiten Netbeheerders hebben een wettelijke plicht om iedereen die daarom verzoekt aan te sluiten op hun net. Dat staat in de Elektriciteitswet 1998. Op die plicht bestaan geen uitzonderingen. Bovendien moet die aansluiting binnen een redelijke termijn worden aangelegd. Dankzij de aansluiting kan de aangeslotene gebruik maken van de elektriciteit op het net. De aansluiting maakt het bovendien technisch mogelijk dat de aangeslotene elektriciteit gaat leveren aan datzelfde net.

Wet verplicht ook tot afname Netbeheerders hebben ook de wettelijke plicht om van iedereen die daarom verzoekt elektriciteit af te nemen. Zoals van de particulier met zonnepanelen op zijn woonhuis of van de voetbalclub met zonnepanelen op het dak van haar kantine.

Maar met uitzondering Echter, op deze wettelijke plicht bestaat wel een uitzondering: als de netbeheerder voor de aangeboden elektriciteit ”redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Het is trouwens óók zijn wettelijke plicht om ”voldoende reservecapaciteit aan te houden”; net als het zijn wettelijke plicht is om zijn net tijdig uit te breiden. Aan een beroep op die uitzondering zijn voor de netbeheerder drie wettelijke voorwaarden verbonden.

Motiveren Toegespitst op de situatie voor voetbalvereniging Nieuw Buinen: Ten eerste moet hij uitleggen dát en waaróm hij redelijkerwijs geen capaciteit heeft voor haar zonnestroom. Netbeheerder Enexis zegt in de krant dat er geen capaciteit meer is vanwege de komst van een windpark op land. Kan die uitleg wel voldoen als de elektriciteit van de zonnepanelen van de voetbalvereniging minder dan een kwart procent is dan de elektriciteit van het windpark, met andere woorden minder dan een kwart van een honderdste?

Niet discrimineren Ten tweede mag een beheerder niet discrimineren tussen degenen die elektriciteit willen leveren aan zijn net. Hij moet zich van ”iedere vorm van discriminatie” tussen hen onthouden. Wanneer is daarvan sprake? Van discriminatie is in elk sprake als de ene aangeslotene op een andere wijze wordt behandeld dan de andere in een vergelijkbare situatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Deze discriminatie wordt al verboden in de Algemene wet gelijke behandeling (en deels ook in de Grondwet). De Elektriciteitswet 1998 verbiedt ”iedere vorm van discriminatie”. Gaat dit niet (veel) verder? Is daardoor bijvoorbeeld niet evenzeer discriminatie tussen grootschalige professionele windparken en kleinschalige amateuristische zonneparken verboden? In de krant staat dat het windpark na haar aanmelding zijn geplande elektriciteitsleveranties met bijna 20% heeft uitgebreid. Als de aanmelding van de voetbalclub dateert van vóór deze uitbreiding, zou dit dan geen verboden discriminatie opleveren? Bovendien: zou een netbeheerder anno 2018 bij het maken van afspraken met grootschalige initiatiefnemers niet gewoon rekening moeten houden met de mogelijkheid dat veel kleinschalige initiatieven in de pipeline zitten?

ACM Ten derde moet Enexis de weigering van vv Nieuw Buinen melden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en bij deze organisatie aangeven welke maatregelen worden genomen om dergelijke weigeringen in de toekomst te voorkomen.

BRONNEN:

”TenneT”

Artikel 1 lid 1 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer;

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: landelijk hoogspanningsnet: het net, bedoeld in artikel 10, eerste lid;

Artikel 10 eerste lid luidt: Het landelijk hoogspanningsnet omvat de netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 110 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven, met uitzondering van het net op zee, en landsgrensoverschrijdende netten met wisselstroom.

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: k. netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 10, 13, 14 of 15a is aangewezen voor het beheer van een of meer netten;

”Wet verplicht tot aansluiten”

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak (..)

Artikel 23 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net (..). Lid 2. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt. Lid 3. Een aansluiting wordt door de netbeheerder gerealiseerd binnen een redelijke termijn.

‘Wet verplicht ook tot afname”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..).

”Maar met uitzondering”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..).

Artikel 16 lid 1 luidt (gedeeltelijk): De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem (..) vastgestelde gebied tot taak: de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden, waarbij in overweging worden genomen maatregelen op het gebied van duurzame elektriciteit, energiebesparing en vraagsturing of decentrale elektriciteitsproductie waardoor de noodzaak van vervanging of vergroting van de productiecapaciteit ondervangen kan worden; voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden;

”Motiveren”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..). Lid 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft.

”Niet discrimineren”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..). Lid 3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.

Artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling luidt: Lid 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. onderscheid: direct en indirect onderscheid, alsmede de opdracht daartoe; b. direct onderscheid: indien een persoon op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat; c. indirect onderscheid: indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat in vergelijking met andere personen bijzonder treft. Lid 2. Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.

Artikel 7 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Onderscheid is verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt: a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf; b. door de openbare dienst; c.

Artikel 1 Grondwet luidt: Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

”ACM”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..). Lid 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Indien ten aanzien van duurzame elektriciteit een weigering transport uit te voeren als bedoeld in de eerste volzin plaatsvindt, meldt de netbeheerder dit aan de Autoriteit Consument en Markt, waarbij de netbeheerder aangeeft welke maatregelen worden genomen om toekomstige weigeringen te voorkomen.

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:u. duurzame elektriciteit: elektriciteit, opgewekt in productie-installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride productie-installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, met inbegrip van elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen en die wordt gebruikt voor accumulatiesystemen, en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:t. hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, omgevingslucht-, oppervlaktewater- en aardwarmte, energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

Roemenië voorzitter van de EU

VRIJDAG 11 JANUARI 2019 Sinds 1 januari is Roemenië voorzitter van de Raad van de Europese Unie. Dat voorzitterschap is een inhoudelijk voorzitterschap – met allerhande extra mogelijkheden tot beïnvloeding van nieuw EU beleid. Het is dus zeker geen technisch voorzitterschap. Maar waarvan is Roemenië eigenlijk voorzitter geworden? En wie besloot daartoe? En hoe lang gaat het duren? En wat is het verschil met de Europese Raad?

Raad versus Europese Raad: de deelnemers De Raad van de Europese Unie wordt ook wel Raad van Ministers genoemd of kortweg aangeduid met Raad. De Raad bestaat meestal uit gewone ministers of staatssecretarissen, van elk land één. De Europese Raad bestaat daarentegen uit regeringsleiders. Zo ”stuurt” Nederland premier Mark Rutte, Duitsland bondskanselier Angela Merkel, Frankrijk president Emmanuel Macron en Groot-Brittannië Prime MinisterTheresa May. De Europese Raad wordt ook wel Europese Top genoemd.

Raad versus Europese Raad: de taken De Raad is samen met het Europees Parlement de wetgever van de Europese Unie. De Europese Raad is dat niet, is geen wetgever, maar bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten.

Raad versus Europese Raad: de voorzitter De voorzitter van de Europese Raad wordt steeds voor tweeënhalf jaar gekozen, en is herverkiesbaar voor nog zo’n periode. De voorzitter mag geen regeringsleider of minister zijn. De Pool Donald Tusk is sinds eind 2014 voorzitter; eind dit jaar loopt zijn voorzitterschap dus definitief af. Vóór hem was de Belg Herman van Rompuy voorzitter. Hoe verschillend is dit alles bij de voorzitter van de Raad. Dat voorzitterschap duurt slechts een half jaar, niet langer en niet korter. Deze voorzitter is geen mens van vlees en bloed maar een land. Alle landen – groot of klein – komen even vaak aan de beurt voor het voorzitterschap. Nu is dus Roemenië aan de beurt. Roemenië heeft het stokje op 1 januari overgenomen van Oostenrijk en zal het op 1 juli weer doorgeven aan Finland. De landenvolgorde wordt bepaald door de Europese Raad. Voor Roemenië is het nu de eerste keer; het land is ook pas sinds 2007 lid van de EU. Nederland was onder andere al in 2016 en 2004 voorzitter en is weer aan de beurt in 2029.

10 Raden Men spreekt van de Raad van Ministers, maar eigenlijk zijn het er tien. Men kan ook zeggen dat de Raad in tien verschillende formaties vergadert. Elk van die tien heeft een eigen beleidsterrein, verschillend van de andere negen. Zo is er onder andere een Raad voor Milieu, voor Justitie en Binnenlandse Zaken, voor Landbouw en Visserij en een voor Buitenlandse Zaken. Elk land stuurt één minister of staatssecretaris naar elke Raad; in het algemeen is dat degene die het geagendeerde onderwerp in zijn of haar portefeuille houdt. Roemenië zal hetzelfde doen, met dit verschil dat de Roemeense portefeuillehouder altijd de voorzitter is van de Raad in kwestie.

Raad voor Buitenlandse Zaken Daarop is één uitzondering: de Raad voor Buitenlandse Zaken. Deze Raad – waaraan meestal de ministers voor Buitenlandse Zaken deelnemen, in Nederland Stef Blok – wordt voorgezeten door de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, ook wel de minister van Buitenlandse Zaken van de EU genoemd. Hij of zij wordt benoemd door de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie gezamenlijk. Sinds eind 2014 is de Italiaanse Federica Mogherini in de functie benoemd.

Boekarest Gisteren vond de ceremonie plaats waarmee het voorzitterschap van Roemenië werd geopend, uiteraard in hoofdstad Boekarest. Roemenië wil haar voorzitterschap onder andere aanwenden voor betere sociale rechten binnen de EU, zoals kleinere verschillen in de beloning tussen mannen en vrouwen. Uiteraard is dit maar een enkel puntje uit de Roemeense Agenda Priorities.

BRONNEN:

Raad versus Europese Raad: deelnemers

Artikel 16 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om de regering van de lidstaat die hij vertegenwoordigt, te binden en om het stemrecht uit te oefenen.

Artikel 15 luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, zijn voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid neemt deel aan de werkzaamheden van de Europese Raad.

”Raad versus Europese Raad: de taken ”

Artikel 16 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Hij oefent onder de bij de Verdragen bepaalde voorwaarden beleidsbepalende en coördinerende taken uit.

Artikel 15 luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Hij oefent geen wetgevingstaak uit.

”Raad versus Europese Raad: de voorzitter”

Artikel 15 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad kiest zijn voorzitter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een periode van tweeënhalf jaar. De voorzitter is eenmaal herkiesbaar. Indien de voorzitter verhinderd is of op ernstige wijze tekortschiet, kan de Europese Raad volgens dezelfde procedure zijn mandaat beëindigen. De voorzitter van de Europese Raad kan geen nationaal mandaat uitoefenen.

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): Het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken wordt volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid uitgeoefend door de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad, onder de overeenkomstig artikel 236 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde voorwaarden.

Artikel 236 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen: een besluit betreffende het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan die van buitenlandse zaken, overeenkomstig 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast.

‘Raad voor Buitenlandse Zaken”

Artikel 16 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Raad komt in verschillende formaties bijeen; de lijst ervan wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 236 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad benoemt met instemming van de voorzitter van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. De Europese Raad kan zijn mandaat volgens dezelfde procedure beëindigen. De hoge vertegenwoordiger zit de Raad Buitenlandse Zaken voor.

De inspraakverordening van waterschappen (2): waarover inspraak en hoe?

DONDERDAG 10 JANUARI 2019 Over twee maanden zijn er weer verkiezingen voor de waterschappen. Waterschappen worden ook wel hoogheemraadschappen genoemd. Wekelijks staat hier een bijdrage over waterschappen of de verkiezingen daarvoor. De bijdrage van deze week gaat over inspraak bij het algemeen bestuur, niet te verwarren met inspreken in een vergadering van het algemeen bestuur. Inspraak kan per waterschap verschillen. Hoe is dat geregeld in het (Zuid-Hollandse) hoogheemraadschap Delfland en in het (grotendeels) Gelderse Rivierenland? Gisteren ging het over de personen die inspraak hebben, vandaag over omvang van en regels voor de inspraak. Naar volledigheid is niet gestreefd.

Algemeen bestuur Het algemeen bestuur bestaat niet alleen uit vertegenwoordigers van de (meerderjarige) mensen die in het waterschap wonen (de ingezetenen), maar ook uit vertegenwoordigers van andere belanghebbenden. Die andere belanghebbenden zijn de bezitters van land- of tuinbouwgronden en van natuurterreinen en het bedrijfsleven (de ondernemers), die hun onderneming of bezit (o.a.) in het waterschap hebben. Het algemeen bestuur is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de gemeenteraad in de gemeente. In Delfland heet het algemeen bestuur verenigde vergadering (VV). In Rivierenland heet het algemeen bestuur.

Taken Het algemeen bestuur maakt onder andere verordeningen, waaronder de keur en de belastingverordening, stelt de jaarlijkse begroting en rekening vast, heft belastingen, stelt peilbesluiten en tal van plannen vast, waaronder de projectplannen uit de Waterwet.

Inspraak Ingezetenen en belanghebbenden hebben op grond van de Waterschapswet recht op inspraak bij het algemeen bestuur, dat wil zeggen dat zij er recht op hebben om bij de voorbereiding van zijn beleid betrokken te worden. Voor hun inspraakrechten moet elk waterschap een verordening maken, de inspraakverordening. Soms heeft men trouwens ook via andere wegen inspraakrechten, maar die blijven hier buiten beschouwing. Het algemeen bestuur stelt zelf de inspraakverordening vast. Daarin legt het regels voor de inspraak vast. Voor zover die regels niet alles regelen wat nodig is, zijn de wettelijke regels voor de openbare uniforme voorbereidingsprocedure toepasselijk; deze ouv-procedure is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Voorbereiding van beleid van het algemeen bestuur. Wat is dat in algemene zin? In de inspraakverordening van Delfland is sprake van te nemen besluiten (ontwerpbesluiten). In die van Rivierenland is sprake van beleidsvoornemens en voorgenomen besluiten. Ik denk niet dat te nemen besluiten en voorgenomen besluiten in de praktijk uiteenlopen. Maar Rivierenland creëert met zijn toevoeging beleidsvoornemens ruimere inspraak dan Delfland. Rivierenland sluit met ruimere inspraakmogelijkheden beter aan bij wat de Waterschapswet verlangt, namelijk: betrokkenheid bij de voorbereiding van beleid.

Uitzonderingen Beide waterschappen hebben geregeld dat het dagelijks bestuur kan afzien van inspraak als aard of belang van het (voorgenomen) beleid of besluit in kwestie zich daartegen verzetten. In Rivierenland is dat altijd het geval met beleidsvoornemens over begroting en belastingtarieven en met voorgenomen besluiten over belastingverordeningen en subsidieverordeningen. In Delfland is dat altijd het geval met te nemen besluiten die slechts interne werking hebben of die slechts een beperkte groep personen raken. Wat is eigenlijk de juridische basis voor deze uitzonderingen? Ik laat het hier bij een vraag.

Ongeregeld hebben beide waterschappen hoe men kan inspreken: of dat mondeling of schriftelijk moet danwel of de inspreker de keuze heeft. Dan zijn de regels uit de aov-procedure toepasselijk. Volgens die regels kan men zijn zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling geven. Ook ongeregeld is hoe lang men zienswijzen kan indienen. Dan geldt weer de termijn uit de aov-procedure: zes weken. De overheid moet in de aov-procedure ook een schriftelijk verslag maken van een mondelinge zienswijze. Weliswaar hebben zowel Delfland als Rivierenland geregeld dat het dagelijks bestuur schriftelijk reageert op de ingebrachte zienswijzen, maar betekent dit automatisch dat er ook een schriftelijk verslag wordt gemaakt van de mondelingen zienswijzen?

Andere inspraakprocedure Beide waterschappen regelen dat het dagelijks bestuur een andere inspraakprocedure kan vaststellen, die afwijkt van de ouv-procedure.

BRONNEN:

”Algemeen bestuur”

Artikel 12 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel B 2a van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Artikel B 4 luidt (gedeeltelijk): Onder ingezetenen van Nederland, van de provincie, van het waterschap en van de gemeente verstaat deze wet hen die onderscheidenlijk in Nederland, in de provincie, in het waterschap en in de gemeente werkelijke woonplaats hebben.

”Taken”

Artikel 78 van de Waterschapswet luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. Lid 2. Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Artikel 83 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet. Lid 2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot: a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;b. het vaststellen van de rekening; d. het heffen van belastingen of rechten; e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het derde lid; f. het vaststellen van peilbesluiten; g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten, met uitzondering van projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Lid 3. De bevoegdheid tot het maken van keuren kan het algemeen bestuur slechts overdragen voorzover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

‘Inspraak”

Artikel 79 van de Waterschapswet luidt:Lid 1. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. Lid 2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

Inspraakverordening Delfland 2011:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Actueel/Hoogheemraadschap%20van%20Delfland/CVDR271735.html

Inspraakverordening Waterschap Rivierenland 2010: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/actueel/Waterschap%20Rivierenland/CVDR272798.html

‘Voorbereiding van beleid”

Artikel 79 van de Waterschapswet luidt:Lid 1. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. Lid 2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

”Ongeregeld en Andere inspraakprocedure”

Artikel 3:10 Algemene wet bestuursrecht luidt: Deze afdeling (3.4) is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 1:3 luidt (gedeeltelijk): Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 3:11 luidt (gedeeltelijk): Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

Artikel 3:12 luidt (gedeeltelijk): Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Artikel 3:13 luidt (gedeeltelijk): Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Artikel 3:15 luidt (gedeeltelijk): Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

Artikel 3:16 luidt (gedeeltelijk): De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen (..) bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Artikel 3:17 luidt (gedeeltelijk): Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

De inspraakverordening van waterschappen (1): wie krijgt inspraak?

WOENSDAG 9 JANUARI 2019 Over twee maanden zijn er weer verkiezingen voor de waterschappen. Waterschappen worden ook wel hoogheemraadschappen genoemd. Wekelijks staat hier een bijdrage over waterschappen of de verkiezingen daarvoor. De bijdrage van deze week gaat over inspraak bij het algemeen bestuur, niet te verwarren met inspreken in een vergadering van het algemeen bestuur. Inspraak kan per waterschap verschillen. Hoe is dat geregeld in het (Zuid-Hollandse) hoogheemraadschap Delfland en in het (grotendeels) Gelderse Rivierenland? Vandaag beperk ik me tot de personen die inspraak hebben. Morgen komen ook andere aspecten van de inspraak ter sprake.

Algemeen bestuur Het algemeen bestuur bestaat niet alleen uit vertegenwoordigers van de (meerderjarige) mensen die in het waterschap wonen (de ingezetenen), maar ook uit vertegenwoordigers van andere belanghebbenden. Die andere belanghebbenden zijn de bezitters van land- of tuinbouwgronden en van natuurterreinen en het bedrijfsleven (de ondernemers), die hun onderneming of bezit (o.a.) in het waterschap hebben. Het algemeen bestuur is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de gemeenteraad in de gemeente. In Delfland heet het algemeen bestuur verenigde vergadering (VV). In Rivierenland heet het algemeen bestuur.

Taken Het algemeen bestuur maakt onder andere verordeningen, waaronder de keur en de belastingverordening, stelt de jaarlijkse begroting en rekening vast, heft belastingen, stelt peilbesluiten en tal van plannen vast, waaronder de projectplannen uit de Waterwet.

Inspraak Ingezetenen en belanghebbenden hebben recht op inspraak bij het algemeen bestuur, dat wil zeggen dat zij er recht op hebben om bij zijn beleidsvoorbereiding betrokken te worden. Voor hun inspraakrechten moet elk waterschap een verordening maken, de inspraakverordening. Soms heeft men trouwens ook via andere wegen inspraakrechten, maar die blijven hier buiten beschouwing. Het algemeen bestuur stelt zelf de inspraakverordening vast.

Waterschapswet Het is de Waterschapswet die ingezetenen en belanghebbenden recht geven op inspraak. Wie zijn dat hier? De wet is hierover niet expliciet, maar ik neem aan dat belanghebbenden hier dezelfde zijn als de belanghebbenden die stemrecht hebben bij de verkiezingen voor het algemeen bestuur. Dat zijn dus de bezitters van land- of tuinbouwgronden, het bedrijfsleven (de ondernemers), de bezitters van natuurterreinen en de meerderjarigen. De wet geeft inspraak aan belanghebbenden én ingezetenen. Ik neem aan dat daarom ook de ingezetenen zonder stemrecht inspraak hebben, waaronder – in beginsel – de minderjarigen.

Waterschapswet en Awb Mogen waterschappen ook aan anderen een recht op inspraak geven? Ik denk van niet, tenminste niet in de inspraakverordening. Degenen aan wie het waterschap hierin inspraak moet geven, zijn dus ook meteen de enigen aan wie het hierin inspraak mag geven. Nu is het zo dat er in de Waterschapswet staat dat het waterschap op deze inspraak de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing mag verklaren. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is een inspraakprocedure uit een andere wet, namelijk de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De overheid mag volgens deze laatste procedure aan iedereen inspraak geven. Ik denk echter dat de regels die gaan over wie inspraakrecht heeft niet toepasselijk mogen worden verklaard in de inspraakverordening. Dat lees ik zo in de Waterschapswet.

Rivierenland Aan wie is in de inspraakverordeningen van Delfland en Rivierenland inspraak gegeven? Ik begin met Rivierenland. Dit waterschap verleent in zijn verordening inspraak aan ”ingezetenen en belanghebbenden”. In de verordening staat niet wie daartoe worden gerekend. We kunnen er daarom van uitgaan dat het de ondernemers en bezitters van land- of tuinbouwgronden of natuurterreinen en bewoners (al dan niet meerderjarig) zijn. De groep personen aan wie inspraak wordt verleend, is in Rivierenland dus in overeenstemming met de wet.

Delfland: ingezetenen In de inspraakverordening van Delfland staat wel een omschrijving van wie tot ingezetenen en tot belanghebbenden worden gerekend. Laat ik beginnen met de ingezetenen. Voor hun omschrijving wordt in de verordening verwezen naar een wetsartikel uit de Waterschapswet. Een beetje onzorgvuldig, want dat wetsartikel bestaat niet meer. In dat wetsartikel was vroeger de ingezetene gedefinieerd als degene die in het waterschap woont. Uitgaande van deze vroegere wettekst is de omschrijving van ingezetenen in overeenstemming met de wet.

Delfland: belanghebbenden De omschrijving van belanghebbenden in de inspraakverordening zou echter wel eens strijdig met de wet kunnen zijn. Ten eerste wordt in Delfland namelijk tot de belanghebbenden gerekend iedereen van wie het belang rechtstreeks is betrokken bij een voorgenomen besluit van het algemeen bestuur. Niet uitgesloten is dat hieronder óók een persoon valt die geen ingezetene is en evenmin ondernemer of bezitter van land- of tuinbouwgrond of natuurterrein is. Ten tweede worden in Delfland bovendien tot de belanghebbenden gerekend andere overheden. Andere overheden zijn hier nimmer ingezetene of ondernemer of bezitter van land- of tuinbouwgrond of natuurterrein. Ten derde ten slotte worden in Delfland tot de belanghebbenden gerekend rechtspersonen (zoals stichtingen en verenigingen) die algemene en collectieve belangen behartigen, zoals bijvoorbeeld een milieuorganisatie, een vakbond of een huurdersvereniging. Ook deze rechtspersonen hoeven geen ingezetene, ondernemer of bezitter van land- en tuinbouwgrond of natuurterrein te zijn. Mijn conclusie is daarom dat de omschrijving die Delfland aan belanghebbenden geeft te ruim is en niet in overeenstemming is met de wet. Ik moet hieraan wel toevoegen dat in de inspraakverordening weliswaar een omschrijving wordt gegeven van belanghebbenden maar er nergens expliciet staat aan wie inspraak wordt verleend. Evenmin zorgvuldig!

BRONNEN:

”Algemeen bestuur”

Artikel 12 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel B 2a van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Artikel B 4 luidt (gedeeltelijk): Onder ingezetenen van Nederland, van de provincie, van het waterschap en van de gemeente verstaat deze wet hen die onderscheidenlijk in Nederland, in de provincie, in het waterschap en in de gemeente werkelijke woonplaats hebben.

”Taken”

Artikel 78 van de Waterschapswet luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. Lid 2. Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Artikel 83 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet. Lid 2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot: a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;b. het vaststellen van de rekening; d. het heffen van belastingen of rechten; e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het derde lid; f. het vaststellen van peilbesluiten; g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten, met uitzondering van projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Lid 3. De bevoegdheid tot het maken van keuren kan het algemeen bestuur slechts overdragen voorzover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

”Inspraak”

Artikel 79 luidt (gedeeltelijk): Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken.

”Waterschapswet”

Artikel 12 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel B 2a van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Artikel B 4 luidt (gedeeltelijk): Onder ingezetenen van Nederland, van de provincie, van het waterschap en van de gemeente verstaat deze wet hen die onderscheidenlijk in Nederland, in de provincie, in het waterschap en in de gemeente werkelijke woonplaats hebben.

Waterschapswet en Awb”

Artikel 79 van de Waterschapswet luidt:Lid 1. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. Lid 2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

Artikel 3:15 (uit afdeling 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen. Lid 2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

”Rivierenland”

Artikel 4 van de Inspraakverordening waterschap Rivierenland 2010 luidt: Inspraakgerechtigden. Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

”Delfland: ingezetenen”

Artikel 1 van de Inspraakverordening Delfland 2011 luidt: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. inspraak: een door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden geboden gelegenheid voor ingezetenen en belanghebbenden om hun mening over te nemen besluiten van de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland kenbaar te maken; b. ingezetenen: ingezeten als bedoeld in artikel 11 Waterschapswet; c. belanghebbenden: belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht.

”Delfland: belanghebbenden”

Artikel 1 van de Inspraakverordening Delfland 2011 luidt: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. inspraak: een door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden geboden gelegenheid voor ingezetenen en belanghebbenden om hun mening over te nemen besluiten van de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland kenbaar te maken; b. ingezetenen: ingezeten als bedoeld in artikel 11 Waterschapswet; c. belanghebbenden: belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht luidt: Lid 1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Lid 2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. Lid 3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Eerste Rotterdamse veroordeling voor straatintimidatie (2): het uitjouwverbod en het lastigvallenverbod

DINSDAG 8 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer. Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen? De bijdrage van vandaag is het vervolg op die van gisteren. De bijdrage van gisteren is hierin helemaal opgenomen en een beetje uitgebreid.

APV Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV) waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Straatintimidatie Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

Uitleg Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts een invulling zijn van het laatste begrip.

Feiten Wat is er feitelijk gebeurd? De rechtbank zegt hierover het volgende. Het gebeurde afgelopen zomer, in de openbare ruimte in het centrum van Rotterdam. Feit 1. De dader roept tegen enkele vrouwen die hem passeren: ‘Hey, mooie dames. Waar gaan jullie naartoe?’ Hij brengt zijn linkerhand in de richting van zijn mond en tuit zijn lippen en maakt kusgebaren in de richting van de vrouwen. Een van de vrouwen zegt: ‘Kom we gaan weg hier’. Hierop lopen de vrouwen terug in de richting van het Binnenwegplein. De verdachte roept hen na: ‘Waar komen jullie vandaan? Kom mee naar de South-Side’ De vrouwen reageren niet en lopen door. Een andere vrouw komt uit de richting van het Binnenwegplein. De verdachte zegt tegen haar: ‘Hey schatje, ga je nu al weg? Blijf nog even met me’. De vrouw reageert niet en loopt door. Feit 2. De dader kijkt in de richting van een vrouw die ergens zit. Hij gaat naast de vrouw zitten en blijft in de richting van de vrouw kijken. De vrouw schuift een meter op. De dader spreekt de vrouw aan en roept: ‘Hey mooie dame, je ziet er goed uit.’ De vrouw reageert en zegt: ‘Dankjewel’ en negeert hem. Hij tuit zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouw. Hij loopt weg en spreekt drie andere vrouwen aan. De vrouwen reageren niet. Hij tuit zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouwen en zegt: ‘Doei schatjes, fijne avond’. De rechtbank zegt dat de dader zich door deze feiten heeft schuldig gemaakt aan straatintimidatie, en – preciezer gezegd – aan lastigvallen.

Bovengrens 1Terug naar de APV. Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.

Uitjouwen De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over opzettelijke belediging (zoals artikel 266) en bedreiging (zoals artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling. Het uitjouwverbod in de Rotterdamse APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee onverbindend (ongeldig).

Lastigvallen De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet. Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen die het hebben overtreden strafbaar zijn.

Bovengrens 2 Parlementaire wetten – zoals het Wetboek van Strafrecht – zijn niet de enige bovengrens van een APV. Alle hogere regelingen zijn bovengrens voor een APV. Een APV mag bijvoorbeeld evenmin in strijd zijn met de provinciale verordening, de Grondwet en een verdrag.

Grondwet De rechtbank gaat na of het onderdeel lastigvallen uit het APV-artikel strijdt met een verdrag (het Europees mensenrechtenverdrag) of de Grondwet. En concludeert dat er geen strijd is met het verdrag, maar wél met de Grondwet. Het onderdeel lastigvallen is namelijk in strijd met de vrijheid van meningsuiting. Dat is een grondrecht of te wel mensenrecht dat is geregeld in artikel 7 (lid 3) van de Grondwet. Daarin staat onder andere: Voor het openbaren van gedachten of gevoelens (..) heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De rechtbank zegt dat met mondelinge uitlatingen (zoals die van de dader) gedachten of gevoelens worden geuit. Die uitlatingen vallen daardoor onder de vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod beperkt dus de vrijheid van meningsuiting. Een beperking van deze vrijheid levert niet per se strijd op met het grondrecht. Het grondrecht geldt namelijk niet onbeperkt. Het mag beperkt worden: dat volgt uit de woorden behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Met wet wordt hier bedoeld een parlementaire wet: de vrijheid van meningsuiting mag dus alleen beperkt worden in een parlementaire wet. Een APV is géén parlementaire wet. De Rotterdamse APV waarin het straatintimidatieverbod staat, is géén geldige beperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank concludeert dat het in strijd is met de Grondwet. Voor zover een APV-artikel in strijd is met de Grondwet, is het onverbindend, anders gezegd: geldt het niet.

Toch veroordeeld En toch komt de rechtbank in deze rechtszaak tot een veroordeling en een strafoplegging wegens overtreding van het straatintimidatieverbod uit de APV. Is hier sprake van een foutje van de rechtbank? Een bureaucratische verschrijving? Neen. Hij wordt namelijk niet veroordeeld voor zijn mondelinge uitlatingen, want die vallen onder het openbaren van gedachten en gevoelens. Hij wordt wél veroordeeld voor zijn kus- en handgebaren, want die vallen in deze situatie niet onder het openbaren van gedachten of gevoelens. De kus- en handgebaren zijn hier dus geen beperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod verbiedt niet alleen mondelinge uitlatingen maar ook dergelijke kus- en handgebaren.

Dus het mag slechts beetje wel Is het Rotterdams straatintimidatieverbod geldig? Het uitjouwverbod is ongeldig. Het lastigvallenverbod is ongeldig voor wat betreft mondelinge uitlatingen; het is echter geldig voor wat betreft andere uitlatingen. Kusgebaren zijn (hier) geen mondelinge uitlatingen!

BRONNEN:

”APV”

Artikel 108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

”Uitleg”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip ‘lastigvallen’.

”Bovengrens”

Artikel 121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn strafbaar gesteld.De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever worden uitgegaan.

”Uitjouwen”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.

Het kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere strafbaarstellingen.

Artikel 266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

”Lastigvallen”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het (be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.

”Grondwet”

Artikel 7 Grondwet. Lid 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Lid 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending. Lid 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Het tweede zinsdeel van artikel 7 lid 3 Gw luidt: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Dit zinsdeel duidt erop dat dit grondrecht mag worden beperkt maar alleen bij wet in formele zin. De vraag die zich hier opdringt is daarom of de strafbaarstelling zoals deze in artikel 2:1a van de APV is geformuleerd niet op gespannen voet staat met dit uitgangspunt. Dat is het geval als in een concrete zaak de ten laste gelegde handelingen als het openbaren van gedachten of gevoelens moeten worden aangemerkt. Het gevolg daarvan is dat artikel 2:1a APV – voor dat deel – onverbindend is en bewezenverklaarde feiten (deels) niet strafbaar zullen zijn.

Conclusie artikel 7 Grondwet

Voor zover onder de strafbaarstelling van artikel 2:1a APV het openbaren van gedachten of gevoelens wordt gebracht is dat artikel onverbindend omdat de APV geen wet in formele zin is. Dit betekent overigens helemaal niet dat het uiten van bepaalde gedachten of gevoelens niet moreel verwerpelijk kan zijn of dat strafbaarstelling van dergelijke uitspraken onmogelijk zou zijn. Het betekent niet meer en niet minder dan dat de manier waarop het nu is geregeld een zekere beperking met zich meebrengt.

De bewezenverklaarde mondelinge uitlatingen van de verdachte vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Die uitlatingen zijn te beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen zoals omschreven in artikel 7 lid 3 Gw.

Uitingen die vallen onder de vrijheid van meningsuiting mogen alleen worden beperkt bij wet in formele zin. De APV is geen wet in formele zin en daarom is artikel 2:1a APV niet-verbindend. Gevolg daarvan is dat de bewezenverklaarde uitspraken van de verdachte als zodanig niet strafbaar zijn en de verdachte in zoverre zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

”Toch veroordeeld”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De bewezenverklaarde kus- en/of handgebaren vallen daarentegen niet onder vrijheid van meningsuiting (..) Ook zijn de kus- en handgebaren binnen de vastgestelde context niet onmiskenbaar te beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen (..)

Eerste Rotterdamse veroordeling voor straatintimidatie (1): het uitjouwverbod

MAANDAG 7 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer. Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen?

APV Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV) waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Straatintimidatie Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

Uitleg Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts een invulling zijn van het laatste begrip.

Bovengrens Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.

Uitjouwen De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over opzettelijke belediging (artikel 266) en bedreiging (artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling. Het uitjouwverbod in de Rotterdamse APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee onverbindend (ongeldig).

Lastigvallen De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet. Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen die het hebben overtreden strafbaar zijn.

Morgen volgt hier een tweede en laatste bijdrage over het Rotterdamse vonnis. Daarin krijgt de laatste zin van de vorige alinea uitwerking.

BRONNEN:

”APV:”

Artikel 108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

”Uitleg:”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip ‘lastigvallen’.

”Bovengrens:”

Artikel 121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn strafbaar gesteld. De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever worden uitgegaan.

Uitjouwen:

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.

Het kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere strafbaarstellingen.

Artikel 266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

”Lastigvallen:”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het (be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.

BTW

WOENSDAG 2 JANUARI 2019 De btw – de belasting over de toegevoegde waarde – is sinds gisteren hoger. De btw is een omzetbelasting; de belasting bestaat uit een percentage van de omzet. Dat percentage is 21%; dat is niet veranderd. Voor sommige goederen en diensten geldt echter een lager percentage. Dat lagere percentage bedroeg tot 1 januari 6% maar bedraagt sinds gisteren 9%. Anderhalf keer zoveel dus! Wat valt er zoal onder het lage tarief? En wie heeft het verhoogd en waarom?

Inclusief De consument die goederen en diensten afneemt van een ondernemer, betaalt daarvoor een prijs inclusief btw. De ondernemer die de goederen en diensten verstrekt, draagt de btw enige tijd later af aan de belastingdienst.

Boeken Het lage percentage gold en geldt onder andere voor boeken. De prijs van een nieuw boek dat in de winkel ligt voor 43,60 euro bestaat dus voor 3,60 euro uit btw (of te wel omzetbelasting). Datzelfde boek was tot 1 januari te koop voor 42,40 euro.

Zwembad Ook de ticket voor een zwembad of het abonnement voor een sportschool viel en valt onder het lage tarief.

Kopje Dat geldt net zo goed voor het kopje koffie op een (verwarmd) terras of in het café.

Schouwburg En voor de toneelvoorstelling in de schouwburg, de dierentuin, het museum, het attractiepark en de bioscoop.

Fietsenmaker Ook het herstellen van fietsen, schoenen en kleren viel en valt onder het lage percentage. Ook hun klanten krijgen dus te maken met een prijsverhoging.

Kapper Daarmee krijgt ook de clientèle van de kapper te maken. Maar ook de btw voor de (witte) schoonmaker en de (winter)schilder is van 6 naar 9% gegaan.

Wet Voor deze verhoging van het btw-tarief was een wetswijziging nodig. Het gaat hier om de Wet op de Omzetbelasting 1968. Dat is een parlementaire wet. Voor een wijziging daarvan is de medewerking van het parlement nodig. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben dus ingestemd met de wetswijziging. Het voorstel voor de wetswijziging komt van de regering. De regering stelde deze verhoging voor ter compensatie van een belastingverlaging op inkomen uit arbeid, zo staat het in de toelichting.

Boeken De winkelprijs van een Nederlands boek dat in de afgelopen maanden op de markt is gekomen, mag niet zomaar worden verhoogd. De uitgever moet daarvoor namelijk een vaste prijs vaststellen, en die prijs mag pas na een half jaar worden veranderd. Dat is zo wettelijk geregeld, in de Wet op de vaste boekenprijs. Daarom is deze wet tegelijkertijd met de Wet op de Omzetbelasting 1968 gewijzigd. De wetswijziging laat toe dat ook de prijs van een Nederlands boek waarvoor in het afgelopen half jaar al een vaste prijs is vastgesteld wordt verhoogd, maar alleen ter compensatie van het hogere btw-tarief.

BRONNEN:

Inclusief”:

Artikel 1 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 luidt (gedeeltelijk): Onder de naam ‘omzetbelasting’ wordt een belasting geheven ter zake van: a. leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht;

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): Leveringen van goederen zijn: a. de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken;

Artikel 4 luidt (gedeeltelijk): Diensten zijn alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen in de zin van artikel 3.

Artikel 7 luidt (gedeeltelijk): Ondernemer is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Waar in deze wet wordt gesproken van bedrijf, wordt daaronder mede verstaan: a. beroep;

Artikel 8 luidt (gedeeltelijk): De (omzet)belasting wordt berekend over de vergoeding. De vergoeding is het totale bedrag dat ter zake van de levering of de dienst in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.

Artikel 12 luidt (gedeeltelijk): De belasting wordt geheven van de ondernemer die de levering of de dienst verricht.

”Boeken tot en met kapper”:

Artikel 9 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 luidt: Lid 1. De belasting bedraagt 21 percent. Lid 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting: a. 9 percent voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel I; b. nihil voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel II, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden.

Tabel I. behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 luidt (gedeeltelijk):

a.

1. voedingsmiddelen, te weten: a. eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;

30. boeken (..); dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven;

b.

3. het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden;

4. het herstellen van fietsen;

5. het herstellen van schoeisel en lederwaren;

6. het herstellen en vermaken van kleding en huishoudlinnen;

7. de diensten die door kappers als zodanig worden verricht;

8. het schilderen en stukadoren van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming;

14. het verlenen van toegang tot: a. circussen; b. dierentuinen; c. openbare musea of verzamelingen, daaronder begrepen nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen, zoals catalogi, foto’s en fotokopieën; d. muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair zijn gericht op erotisch vermaak; e. bioscopen; f. sportwedstrijden, sportdemonstraties en dergelijke; g. attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen;

19. het aanbrengen van op energiebesparing gericht isolatiemateriaal aan vloeren, muren en daken van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten;

20. het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen.

”Wet”:

Artikel 81 Grondwet luidt: De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.

Artikel 51 Grondwet luidt (gedeeltelijk): De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.

Memorie van toelichting bladzijden 22 en 23 bij het wetsontwerp: Het kabinet stelt voor het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6 naar 9 percent. Deze maatregel past in het streven dat is gericht op een schuif in de belastingmix van directe naar indirecte belastingen. De verhoging van het verlaagde btw-tarief is direct verbonden met de voorstellen die zien op de structurele verlaging van de belastingen op inkomen. Door het samenstel van fiscale maatregelen gaan alle inkomensgroepen er de komende jaren in koopkracht op vooruit. Het belasten van consumptie is economisch minder verstorend dan het belasten van inkomen.

”Boeken”:

Artikel 5: Lid 1. De uitgever en de importeur kunnen de vaste prijs telkens na verloop van een half jaar aanpassen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip. Lid 3. In afwijking van het eerste lid kunnen de uitgever en de importeur de vaste prijs eerder dan na verloop van een half jaar aanpassen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip ter verdiscontering van een wijziging van het belastingpercentage, genoemd in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968. (De toevoeging van lid 3 is de wijziging van deze wet.)

Havens gesloten voor schip met drenkelingen

VRIJDAG 28 DECEMBER 2018 Gisteren stond in de Frankfurter Allgemeine Zeitung het bericht dat een schip vorige week zaterdag enkele tientallen drenkelingen heeft gered uit de Middellandse Zee, en sindsdien op zoek is naar een haven waar ze aan land mogen gaan. Italië en Malta lagen het meest voor de hand, maar de autoriteiten van deze landen hebben het verzoek afgewezen. De drenkelingen zijn migranten die ergens voor de Libische kust op volle zee aan boord zijn gekomen. Hierbij enige staatsrechtelijke helderheid bij deze problematiek.

Duitse vlag Het schip heet Sea-Watch. Het is een in Enkhuizen gebouwd schip dat sinds enkele jaren wordt gebruikt door een ngo, Mare Liberum. Het vaart tegenwoordig onder Duitse vlag. Over de betekenis van de vlag: zie https://staatsrechtpraktijk.nl/?p=535.

Territoriale wateren Het schip moet om een haven van een land aan te doen de territoriale wateren van dat land in. Territoriale wateren worden ook wel territoriale zee genoemd. De territoriale wateren strekken zich uit over een strook van ongeveer 20 km langs de kust. Deze wateren vallen onder de soevereiniteit van de kuststaat. Italië en Malta hebben territoriale wateren, net als bijvoorbeeld Nederland.

Onschuldige doorvaart Die soevereiniteit moet echter wijken voor schepen die de territoriale wateren gebruiken voor een onschuldige doorvaart. Daarvan is sprake als het schip – eenvoudig gezegd – alleen maar gebruik maakt van de territoriale wateren om er doorheen te varen op weg naar een verder gelegen bestemming. De kuststaat mag die doorvaart niet verbieden, omdat het recht op onschuldige doorvaart in verdragen is geregeld.

Haven aandoen Bij een schip dat van plan is om een haven van de kuststaat aan te doen, bijvoorbeeld om daar drenkelingen aan land te brengen, is geen sprake van onschuldige doorvaart. De kuststaat mag die doorvaart dan ook wel verbieden en er handhavend tegen optreden.

Ontschepening op zee Ook bij een schip dat midden op zee – ver van een haven maar wel ergens in de territoriale wateren – voor anker gaat om de drenkelingen over te brengen naar een ander schip, is geen sprake van onschuldige doorvaart. De kuststaat mag haar de doorvaart verbieden en er handhavend tegen optreden.

Veilige plaats Dat is echter niet het hele verhaal. Volgens een ander verdrag kan een land namelijk verplicht zijn om een schip te helpen met drenkelingen aan boord. Die hulp bestaat er dan uit dat dit land de drenkelingen overneemt en naar een veilige plaats brengt. Die verplichting is er voor het land dat verantwoordelijk is voor de opsporing en redding van drenkelingen in het gebied waar zij aan boord van het reddende schip zijn gekomen. Wat de Middellandse Zee betreft, is er altijd wel een land dat zo’n verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, ook in gebieden die deel uitmaken van de volle zee (high seas).

Plaats versus haven Het verdrag is er niet duidelijk over of onder een veilige plaats altijd moet worden verstaan dat dit ergens aan land is. Een veilige plaats zou dus ook kunnen zijn een ander schip, maar dan wel een met meer faciliteiten, zoals ziekenboeg en genoeg eten en drinken. Ik weet niet welk land verantwoordelijk is voor de opsporing en redding van de drenkelingen die zich aan boord van de Sea-Watch bevinden.

Nederland Italië en Malta willen hun havens in elk geval niet open stellen voor de Sea-Watch. In de Frankfurter Allgemeine Zeitung stond dat Mare Liberum ook aan de Duitse, Franse, Spaanse en Nederlandse autoriteiten toestemming heeft gevraagd om een haven aan te doen zodat de drenkelingen daar aan land kunnen. In het krantenbericht stond dat nog geen enkele autoriteit heeft gereageerd!

BRONNEN:

Territoriale wateren:

Artikel 2 van United Nations Convention on the Law of the Sea – UNCLOS- luidt (gedeeltelijk): The sovereignty of a coastal State extends, beyond its land territory and internal waters and, in the case of an archipelagic State, its archipelagic waters, to an adjacent belt of sea, described as the territorial sea.

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): Every State has the right to establish the breadth of its territorial sea up to a limit not exceeding 12 nautical miles, measured from baselines determined in accordance with this Convention.

Artikel 11 luidt (gedeeltelijk): For the purpose of delimiting the territorial sea, the outermost permanent harbour works which form an integral part of the harbour system are regarded as forming part of the coast. Off-shore installations and artificial islands shall not be considered as permanent harbour works.

Onschuldige doorvaart:

Artikel 17 van United Nations Convention on the Law of the Sea luidt (gedeeltelijk): Subject to this Convention, ships of all States, whether coastal or land-locked, enjoy the right of innocent passage through the territorial sea.

Haven aandoen:

Artikel 18 United Nations Convention on the Law of the Sea luidt (gedeeltelijk): Passage means navigation through the territorial sea for the purpose of: (a) traversing that sea without entering internal waters or calling at a roadstead or port facility outside internal waters; or (b) proceeding to or from internal waters or a call at such roadstead or port facility. Passage shall be continuous and expeditious. However, passage includes stopping and anchoring, but only in so far as the same are incidental to ordinary navigation or are rendered necessary by force majeure or distress or for the purpose of rendering assistance to persons, ships or aircraft in danger or distress.

Ontschepening op zee:

Artikel 19 van United Nations Convention on the Law of the Sea luidt (gedeeltelijk): Passage is innocent so long as it is not prejudicial to the peace, good order or security of the coastal State. Such passage shall take place in conformity with this Convention and with other rules of international law. Passage of a foreign ship shall be considered to be prejudicial to the peace, good order or security of the coastal State if in the territorial sea it engages in any of the following activities: (g) the loading or unloading of any commodity, currency or person contrary to the customs, fiscal, immigration or sanitary laws and regulations of the coastal State; (l) any other activity not having a direct bearing on passage.

Artikel 25: The coastal State may take the necessary steps in its territorial sea to prevent passage which is not innocent.

Artikel 21: The coastal State may adopt laws and regulations, in conformity with the provisions of this Convention and other rules of international law, relating to innocent passage through the territorial sea, in respect of all or any of the following: (h) the prevention of infringement of the customs, fiscal, immigration or sanitary laws and regulations of the coastal State. The coastal State shall give due publicity to all such laws and regulations. Foreign ships exercising the right of innocent passage through the territorial sea shall comply with all such laws and regulations and all generally accepted international regulations relating to the prevention of collisions at sea.

Veilige plaats en plaats versus haven:

Artikel 98 van United Nations Convention on the Law of the Sea luidt (gedeeltelijk): Every State shall require the master of a ship flying its flag, in so far as he can do so without serious danger to the ship, the crew or the passengers: (a) to render assistance to any person found at sea in danger of being lost; (b) to proceed with all possible speed to the rescue of persons in distress, if informed of their need of assistance, in so far as such action may reasonably be expected of him.

Artikel 1.3 van de Annex van de International Convention on maritime search and rescue, 1979 – SAR – luidt (gedeeltelijk): The terms listed below are used in the Annex with the following meanings: .1 ‘Search’. An operation, normally co-ordinated by a rescue co-ordination centre or rescue sub-centre, using available personnel and facilities to locate persons in distress; .2 ‘Rescue’. An operation to retrieve persons in distress, provide for their initial medical or other needs, and deliver them to a place of safety;

Artikel 3.1.9 luidt (gedeeltelijk): Parties shall co-ordinate and co-operate to ensure that masters of ships providing assistance by embarking persons in distress at sea are released from their obligations with minimum further deviation from the ships’ intended voyage, provided that releasing the master of the ship from these obligations does not further endanger the safety of life at sea. The Party responsible for the search and rescue region in which such assistance is rendered shall exercise primary responsibility for ensuring such co-ordination and co-operation occurs, so that survivors assisted are disembarked from the assisting ship and delivered to a place of safety, taking into account the particular circumstances of the case and guidelines developed by the Organization. In these cases, the relevant Parties shall arrange for such disembarkation to be effected as soon as reasonably practicable.

Nederland en de Veiligheidsraad

MAANDAG 24 DECEMBER 2018 Morgen is het Kerstmis. Als ik aan Kerstmis denk, dan denk ik onder andere aan – het is een cliché – vrede op aarde. En ons land heeft het (bijna) afgelopen jaar een bijzondere bijdrage geleverd aan de wereldvrede: het was lid van de Veiligheidsraad van de VN. Hoe werkt de Veiligheidsraad?

VN De Verenigde Naties bestaat sinds 1945. Het overgrote deel van alle landen is er lid van: er zijn nu 193 staten lid. De Veiligheidsraad (Security Council) is net als de Algemene Vergadering (General Assembly) en het Internationaal Gerechtshof (International Court of Justice) een VN-orgaan.

Leden van de Algemene Vergadering Alle staten die lid zijn van de VN hebben een zetel in de Algemene Vergadering. Elk lid heeft daarin één stem.

Veiligheidsraad Zijn belangrijkste taak is de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

Leden van de Veiligheidsraad De Veiligheidsraad bestaat uit 5 landen met een vast lidmaatschap (de vijf permanente leden) en 10 landen die tijdelijk lid zijn. China, Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Russische Federatie en Frankrijk zijn de permanente leden.

Niet permanente leden Het tijdelijk lidmaatschap duurt één of twee jaar. Nederland is één jaar lid geweest. Tijdelijke leden worden gekozen door de Algemene Vergadering. Voor een geldige keuze is een gewone meerderheid niet genoeg, maar is een 2/3 meerderheid nodig. Er is geen sprake van een vaste roulatie van tijdelijke leden. Een staat zal moeten ”solliciteren”. En de Veiligheidsraad geeft vooraf zijn oordeel over de geschiktheid van een kandidaat.

Besluiten Veiligheidsraad Elk lid heeft één stem. Voor besluiten over internationale vrede en veiligheid heeft echter elk vast lid vetorecht. Daar komt nog eens bij dat een gewone meerderheid van de (15) stemmen niet genoeg is: er zijn negen stemmen nodig voor een geldig besluit. Dat is een stem meer dan de gewone meerderheid.

Nederland Nederland is één jaar lid geweest. Bolivia, Ivoorkust, Equatoriaal-Guinea, Ethiopië, Kazachstan, Koeweit, Peru, Polen en Zweden waren in 2018 de andere negen tijdelijke leden. Ons voorlaatste lidmaatschap, was in 2000.

2018 De Veiligheidsraad heeft in 2018 heel wat af vergaderd. In november tel ik 13 vergaderdagen, vaak meerdere vergaderingen op een dag. De andere maanden laten geen rustiger beeld zien. In december is er tot begin vorige week op minstens negen dagen vergaderd. Daar komen dan nog enkele vergaderingen bij. Zo staat in de krant van vandaag dat de Veiligheidsraad afgelopen vrijdag besloot om een Nederlandse (oud) militair een VN-waarnemingsmissie in Jemen te laten leiden.

2019 Ivoorkust, Equatoriaal-Guinea, Koeweit, Peru en Polen zijn in 2019 weer tijdelijk lid van de Veiligheidsraad. Indonesië en Zuid-Afrika zijn nieuwe leden, net als buurlanden België en Duitsland. Omdat Groot-Brittannië permanent lid is, zijn al le buurlanden volgend jaar lid van de Veiligheidsraad.

Bronnen:

VN:

Artikel 7 van het Handvest van de Verenigde Naties luidt (gedeeltelijk): There are established as the principal organs of the United Nations: a General Assembly, a Security Council, an Economic and Social Council, a Trusteeship Council, an International Court of Justice, and a Secretariat.

Leden van de Algemene Vergadering:

Artikel 9 luidt (gedeeltelijk): The General Assembly shall consist of all the Members of the United Nations.

Veiligheidsraad:

Artikel 24 van het Handvest van de Verenigde Naties luidt (gedeeltelijk): In order to ensure prompt and effective action by the United Nations, its Members confer on the Security Council primary responsibility for the maintenance of international peace and security, and agree that in carrying out its duties under this responsibility the Security Council acts on their behalf.

Leden van de Veiligheidsraad:

Artikel 23 van het Handvest van de Verenigde Naties luidt (gedeeltelijk): The Security Council shall consist of fifteen Members of the United Nations. The Republic of China, France, the Union of Soviet Socialist Republics, the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, and the United States of America shall be permanent members of the Security Council.

Niet-permanente leden:

Artikel 23 van het Handvest van de Verenigde Naties luidt (gedeeltelijk): The General Assembly shall elect ten other Members of the United Nations to be non-permanent members of the Security Council, due regard being specially paid, in the first instance to the contribution of Members of the United Nations to the maintenance of international peace and security and to the other purposes of the Organization, and also to equitable geographical distribution. The non-permanent members of the Security Council shall be elected for a term of two years. A retiring member shall not be eligible for immediate re-election. Each member of the Security Council shall have one representative.

Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): Decisions of the General Assembly on important questions shall be made by a two-thirds majority of the members present and voting. These questions shall include: the election of the non-permanent members of the Security Council

Rule 58 van de Provisional Rules of Procedure luidt (gedeeltelijk): Any State which desires to become a Member of the United Nations shall submit an application to the Secretary-General. This application shall contain a declaration made in a

Rule 59 luidt (gedeeltelijk): The Security Council shall decide whether in its judgement the applicant is a peace-loving State and is able and willing to carry out the obligations contained in the Charter and, accordingly, whether to recommend the applicant State for membership. If the Security Council recommends the applicant State for membership, it shall forward to the General Assembly the recommendation with a complete record of the discussion. If the Security Council does not recommend the applicant State for membership or postpones the consideration of the application, it shall submit a special report to the General Assembly with a complete record of the discussion.

Besluiten Veiligheidsraad:

Rule 40 luidt (gedeeltelijk): Voting in the Security Council shall be in accordance with the relevant Articles of the Charter and of the Statute of the International Court of Justice.

Artikel 27 van het Handvest van de Verenigde Naties luidt (gedeeltelijk): Each member of the Security Council shall have one vote. Decisions of the Security Council on procedural matters shall be made by an affirmative vote of nine members. Decisions of the Security Council on all other matters shall be made by an affirmative vote of nine members including the concurring votes of the permanent members; provided that, in decisions under Chapter VI, and under paragraph 3 of Article 52, a party to a dispute shall abstain from voting.

Waterschapsinkomsten: taxation!

VRIJDAG 21 DECEMBER 2018 Over enkele maanden zijn er weer verkiezingen voor de waterschappen (maart 2019). Waterschappen worden ook wel hoogheemraadschappen genoemd. Wekelijks staat hier een bijdrage over het waterschap of zijn verkiezing. De laatste drie bijdragen gingen over de (begrote) uitgaven en taken van (het Zuid-Hollandse) Delfland. De bijdrage van deze week gaat over de inkomsten van Delfland en (het grotendeels) Gelderse Rivierenland.

Belastingen en heffingen De inkomsten van een waterschap komen grotendeels uit eigen belastingen en heffingen. Het algemeen bestuur van het waterschap legt die belastingen en heffingen op aan degenen die zij vertegenwoordigt: no representation without taxation!

Algemeen bestuur Het algemeen bestuur bestaat niet alleen uit vertegenwoordigers van de mensen die in het waterschap wonen (de ingezetenen), maar ook uit vertegenwoordigers van de bezitters van land- en tuinbouwgronden en uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Bovendien bestaat het uit vertegenwoordigers van de bezitters van natuurterreinen. In de waterschappen Delfland en Rivierenland telt het algemeen bestuur 30 leden. Het algemeen bestuur van een waterschap – in Delfland Verenigde Vergadering geheten – is enigszins vergelijkbaar met de gemeenteraad.

In Delfland en Rivierenland Het algemeen bestuur in Delfland bestaat uit 21 vertegenwoordigers van de ingezetenen, vier vertegenwoordigers van bezitters van de land- en tuinbouwgronden, vier vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en ten slotte één vertegenwoordiger van de bezitters van natuurterreinen. Het algemeen bestuur in Rivierenland bestaat uit 22 vertegenwoordigers van de ingezetenen, vier vertegenwoordigers van de bezitters van de land- en tuinbouwgronden, drie vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en ten slotte één vertegenwoordiger van de bezitters van natuurterreinen.

Verordeningen Het algemeen bestuur legt de regels voor de belastingen en de heffingen vast in een of meer verordeningen. Het mag die bevoegdheid niet overdragen aan bijvoorbeeld het dagelijks bestuur. Delfland en Rivierenland hebben – als ik het goed zie – voor elke heffing een aparte (waterschaps)verordening gemaakt.

Waterschapswet Er zijn wettelijke grenzen aan de regels die het waterschap voor belastingen en heffingen mag vaststellen. Zo mogen er alleen heffingen worden geheven ter bestrijding van de kosten voor het watersysteem, de afvalwaterzuivering en het wegenbeheer. Mijn bijdragen van 5 december en 28 november gingen over de taken/uitgaven voor afvalwaterzuivering respectievelijk watersysteem in Delfland. Zie: https://staatsrechtpraktijk.nl/?p=546 en https://staatsrechtpraktijk.nl/?p=537

Mogen én moeten Op grond van de Waterschapswet mogen waterschappen niet alleen een heffing vaststellen ter bestrijding van de kosten voor het watersysteem en voor de afvalwaterzuivering, maar moeten ze dat ook doen.

Mogen zonder moeten De heffing voor het wegenbeheer is echter niet verplicht op grond van de Waterschapswet. Delfland heeft bij mijn weten geen heffing voor wegenbeheer. Rivierenland heeft dat echter wel.

Toch weer wel moeten En waterschap Rivierenland moet ook zo’n wegenbeheerheffing opleggen. Weliswaar niet op grond van de Waterschapswet, maar wel op grond van een provinciale verordening. Provinciale Staten stellen bij verordening een reglement vast voor elk waterschap dat in hun provincie ligt. Ze leggen daarin bijvoorbeeld vast uit hoeveel leden het algemeen bestuur bestaat en uit hoeveel leden een categorie vertegenwoordigers bestaat, zie hierboven. Ze kunnen daarin echter veel meer regelen, zoals het waterschap verplichten om een wegenheffing in te voeren. Gelderland heeft dat gedaan voor Rivierenland; Zuid-Holland heeft dat dus niet gedaan voor Delfland.

BRONNEN:

Belastingen en verordeningen:

Artikel 83 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot: a. het vaststellen of wijzigen van de begroting; b. het vaststellen van de rekening; d. het heffen van belastingen of rechten; e. het vaststellen van verordeningen (..).

Artikel 110 luidt (gedeeltelijk): Het algemeen bestuur besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een waterschapsbelasting door het vaststellen van een belastingverordening.

Waterschapswet:

Artikel 113 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Behalve (….) worden door het waterschap geen andere belastingen (..) geheven dan de (..) de heffingen, bedoeld in de artikelen 117, 122a en 122d.

Mogen én moeten:

 Artikel 117 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven (..).

Artikel 122d luidt (gedeeltelijk): Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een heffing ingesteld ter zake van afvoeren.

Mogen zonder moeten:

Artikel 122a Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak ter zake van het wegenbeheer kan, binnen het gebied waar deze taak wordt uitgevoerd, onder de naam wegenheffing een heffing worden geheven.

Toch weer wel moeten:

Artikel 2 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen behoort aan provinciale staten (..). De uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

Artikel 6 luidt (gedeeltelijk): Het opheffen of instellen van een waterschap dan wel het vaststellen van een reglement van een waterschap, waarvan het gebied in twee of meer provincies is gelegen, geschiedt bij gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de desbetreffende provincies. Hetzelfde geldt voor het wijzigen van dat reglement, tenzij deze colleges bij reglement het vaststellen van wijzigingen die naar hun oordeel van beperkte strekking zijn opdragen aan één van hen.

Artikel 27 van het Besluit van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent Waterschap Rivierenland Reglement voor Waterschap Rivierenland luidt (gedeeltelijk): Provinciale Staten van Gelderland zijn bevoegd tot wijziging van dit reglement, tenzij het desbetreffende besluit een regeling bevat van de in artikel 5, eerste lid, van de wet genoemde onderwerpen.

Artikel 20 luidt (gedeeltelijk): Heffing wegentaak. In het op de kaart bedoeld in artikel 2, tweede lid, van dit reglement gearceerd aangegeven gebied, wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan het wegenbeheer, door het waterschap onder de naam wegenheffing een heffing geheven (..).