De visumplichtige cineast op het IFFR

WOENSDAG 23 JANUARI 2019 Vandaag is het International Film Festival Rotterdam (IFFR) begonnen. Het filmfestival dat films uit de hele wereld vertoont, is er niet alleen voor het publiek, maar ook voor de makers.Vorige week stond een groot interview in de krant met de artistiek directeur, Bero Beyer. Beyer zegt daarin dat cineasten van wie de film zijn (internationale) première beleeft op het festival, een officiële uitnodiging ontvangen om daarbij aanwezig te zijn. Sommige genodigden kunnen Nederland evenwel niet binnenkomen zonder een visum. Wat is een visum? En wat zijn de visumregels?

Visum Het visum waar het hierover gaat, geeft toegang tot Nederland en daarna recht op kort verblijf in ons land. Men komt er dus mee langs de douane en mag vervolgens korte tijd ons land bezoeken.

Sticker Het visum moet worden aangevraagd bij het consulaat in het land waar de aanvrager woont. Als daar geen Nederlands consulaat is, dan kan het meestal bij het consulaat van een ander EU-land worden aangevraagd. In uitzonderlijke gevallen kan een aanvraag ook aan de grens gebeuren. De afgifte van het visum blijkt uit een (ingevulde) sticker die in het paspoort wordt geplakt.

Doel Uiteraard kan een visum ook worden geweigerd, bijvoorbeeld als de aanvrager het doel en de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland niet genoeg heeft aangetoond. Dat doel moet uit documenten blijken. Het doel van een filmmaker die het IFFR wil bezoeken kan bijvoorbeeld blijken uit een officiële uitnodiging van het IFFR. Men mag hier ook komen voor een heel ander doel, bijvoorbeeld een zakenreis. Of een toeristisch doel, zoals een bezoek aan de Keukenhof.

Duur Het visum wordt voor hooguit drie maanden (90 dagen) verleend, maar het kan ook voor een (veel) kortere periode worden verleend.

Paspoort Een visum is nodig maar niet voldoende voor een kort verblijf hier te lande. Men heeft daarvoor bijvoorbeeld ook een geldig paspoort nodig. Het paspoort wordt afgegeven door het land waarvan men de nationaliteit heeft.

EU Bovenstaande regels voor het visum zijn regels van de EU. De EU heeft deze regels gemaakt. Ze zijn gedeeltelijk overigens wel terug te vinden in nationale regels. Diezelfde EU-regels gelden ook in de meeste andere EU-landen. Ze gelden in alle EU-landen die deel uitmaken van de zogenaamde Schengenzone, zoals Duitsland, België en Frankrijk. Groot-Brittannië en Ierland maken geen deel uit van de Schengenzone. Zij kunnen dus hun eigen visumregels maken.

Visumplichtige landen Niet elke buitenlandse bezoeker van ons land (of een ander Schengenland) heeft een visum nodig. Uiteraard is er geen visumplicht voor mensen met de nationaliteit van een ander Schengenland en evenmin voor Britten en Ieren. Er zijn echter nog veel meer landen waarvoor geen visumplicht geldt. Zo hebben ook Amerikanen (VS), Canadezen, Australiërs en Nieuw-Zeelanders geen visum nodig voor een kort verblijf aan ons land. Datzelfde geldt voor mensen met de nationaliteit van Bosnië-Herzegovina, Servië, Oekraïne, Japan of Singapore. Russen zijn wel visumplichtig. Ook Chinezen, Indonesiërs, Surinamers, (mensen met de nationaliteit van) Papoea-Nieuw-Guinea, Zuid-Afrikanen, Marokkanen en Turken zijn dat. De geïnterviewde artistiek directeur van het IFFR vertelde over een Bengaalse cineast; ook voor hem geldt een visumplicht.

Olympische Spelen Voor landen die de Olympische Spelen (of de Paralympische Spelen) organiseren, gelden andere regels. Dat zijn soepelere regels. Deelnemers aan de Spelen kunnen gemakkelijker een visum krijgen. Frankrijk zal deze soepelere regels moeten toepassen in 2024, als het de Olympische Zomerspelen organiseert. Ik weet niet welke regels Groot-Brittannië in 2012 heeft gehanteerd; de EU-visumregels golden hier in elk geval niet.

BRONNEN:

”Visum”

Artikel 1a Vreemdelingenwet luidt (gedeeltelijk): visum: elk der visa voor toegang tot Nederland met het oog op verblijf van niet langer dan 90 dagen, afgegeven door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsmede de onder b en c bedoelde visa.

”Sticker”

Artikel 6 van de VERORDENING (EG) Nr. 810/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) luidt (gedeeltelijk): Een aanvraag wordt onderzocht en er wordt over beslist door het consulaat van de bevoegde lidstaat in het ambtsgebied waarvan de aanvrager legaal woonachtig is.

Artikel 8 luidt (gedeeltelijk): Een lidstaat kan ermee instemmen een andere lidstaat die op grond van artikel 5 bevoegd is, te vertegenwoordigen voor het onderzoeken van aanvragen voor en de afgifte van visa namens die lidstaat.

Artikel 35 luidt (gedeeltelijk): In uitzonderlijke gevallen kan een visum aan een grensdoorlaatpost worden afgegeven indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 20 luidt (gedeeltelijk): Indien een aanvraag ontvankelijk is, stempelt het bevoegde consulaat het reisdocument van de aanvrager af. Het stempel komt overeen met het model als omschreven in bijlage III en wordt in overeenstemming met de bepalingen van die bijlage aangebracht.

Artikel 27 luidt : Bij het invullen van de visumsticker worden de verplichte vermeldingen als omschreven in bijlage VII ingevuld en wordt tevens het machineleesbare gedeelte ingevuld dat wordt omschreven in ICAO-document 9303, deel 2.

Artikel 29 luidt (gedeeltelijk): De geprinte visumsticker met de gegevens als bedoeld in artikel 27 en bijlage VII wordt in het reisdocument aangebracht overeenkomstig de voorschriften van bijlage VIII.

”Doel”

Artikel 32 van de Visumcode luidt (gedeeltelijk): (…) wordt een visum geweigerd: a) indien de aanvrager: i) een vals, nagemaakt of vervalst reisdocument heeft overgelegd; ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond; (..)

Artikel 14 luidt (gedeeltelijk): Van aanvragers van een (..) visum wordt verlangd dat zij het volgende verstrekken:

a) documenten waaruit het doel van de reis blijkt; (..)

Bijlage II van de Visumcode luidt (gedeeltelijk): De in artikel 14 bedoelde bewijsstukken die door visumaanvragers dienen te worden verstrekt, kunnen onder meer zijn:

A. DOCUMENTEN WAARUIT HET DOEL VAN DE REIS BLIJKT

4. voor reizen met het oog op politieke, wetenschappelijke, culturele, sportieve of religieuze evenementen of om andere redenen:

uitnodigingen, toegangsbewijzen, inschrijvingen of programma’s, (zo mogelijk) met vermelding van de naam van de uitnodigende instantie en de duur van het verblijf dan wel enig ander geschikt document waaruit het doel van het bezoek blijkt;

Bijlage II luidt (gedeeltelijk): De in artikel 14 bedoelde bewijsstukken die door visumaanvragers dienen te worden verstrekt, kunnen onder meer zijn:

A. DOCUMENTEN WAARUIT HET DOEL VAN DE REIS BLIJKT

1. bij zakenreizen: (..)

3. voor reizen in het kader van toerisme of met een privékarakter: (..)

”Duur”

Artikel 1a van de Vreemdelingenwet luidt (gedeeltelijk): visum: elk der visa voor toegang tot Nederland met het oog op verblijf van niet langer dan 90 dagen, afgegeven door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsmede de onder b en c bedoelde visa.

”Paspoort”

Artikel 6 van de VERORDENING (EU) 2016/399 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) luidt (gedeeltelijk): Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:

a) in het bezit zijn van een geldig reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op grensoverschrijding en dat aan de volgende criteria voldoet:

i) het is geldig tot minstens drie maanden na de voorgenomen datum van vertrek uit het grondgebied van de lidstaten. In gemotiveerde spoedeisende gevallen mag echter van deze verplichting worden afgezien;

ii) het is afgegeven in de voorafgaande tien jaar;

”Visumplichtige landen”

Artikel 4 van de VERORDENING (EU) 2018/1806 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld luidt (gedeeltelijk): De onderdanen van de in de lijst van bijlage II opgenomen derde landen zijn van de in artikel 3, lid 1, bedoelde visumplicht vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

BIJLAGE II LIJST VAN DERDE LANDEN WAARVAN DE ONDERDANEN BIJ OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE VISUMPLICHT ZIJN VRIJGESTELD VOOR EEN VERBLIJF VAN MAXIMAAL 90 DAGEN BINNEN EEN PERIODE VAN 180 DAGEN luidt (gedeeltelijk):

Australië

Bosnië-Herzegovina

Canada

Japan

Mexico

Nieuw-Zeeland

Servië

Singapore

Oekraïne

Verenigde Staten

Heilige Stoel

Venezuela

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): De onderdanen van de in de lijst van bijlage I opgenomen derde landen dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum.

BIJLAGE I LIJST VAN DERDE LANDEN WAARVAN DE ONDERDANEN BIJ OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZEN VAN DE LIDSTATEN IN HET BEZIT MOETEN ZIJN VAN EEN VISUM luidt (gedeeltelijk):

Bangladesh

China

Indonesië

Papoea-Nieuw-Guinea

Marokko

Rusland

Suriname

Turkije

Zuid-Afrika

”Olympische Spelen”

Artikel 49 van de Visumcode luidt: Lidstaten die optreden als gastland voor de Olympische of de Paralympische Spelen passen de bijzondere procedures en voorwaarden van bijlage XI toe, die de afgifte van visa vergemakkelijken.

Energiecoöperatie Betuwewind

MAANDAG 21 JANUARI 2019 Vorige week stond er een interview in de krant met de voorzitter van energiecoöperatie Betuwewind. Het interview ging over problemen met de energietransitie in Nederland, zoals dat sommige regionale netbeheerders onvoldoende capaciteit hebben om alle lokale initiatieven voor teruggeleverde stroom uit zonneweiden en windparken af te nemen (zie https://staatsrechtpraktijk.nl/?p=609). Wat doet energiecoöperatie Betuwewind en hoe is het (juridisch) ingericht?

Burgerwind Energiecoöperatie Burgerwind – dat is de officiële naam – gaat zeven windmolens bouwen in (de buurt van) het Gelderse Geldermalsen. De molens gaan naar verwachting eind dit jaar stroom leveren. Overigens is Geldermalsen sinds begin dit jaar deel gaan uitmaken van de nieuwe gemeente West Betuwe.

Coöperatie Burgerwind is een coöperatie. Dat is een vereniging. De coöperatie heeft als elke vereniging leden. Burgerwind heeft 900 leden. Een coöperatie is een bijzondere vereniging. Het heeft namelijk een bedrijf dat met elk lid een overeenkomst sluit en op die manier voorziet in een stoffelijke behoefte van hen. De stoffelijke behoefte waarin Burgerwind voorziet bij haar leden is het leveren van door de molens opgewekte windenergie. De eventuele winst wordt onder de leden verdeeld.

Lenen De overeenkomst die Burgerwind met leden tekent, is een overeenkomst van geldlening: een lid leent (aan) Burgerwind minstens 50 euro en ontvangt daarover (van Burgerwind) jaarlijks een rentevergoeding. Leden mogen ook (veel) meer dan 50 euro lenen, al dan niet verspreid over een langere periode. De rentevergoeding is een bepaald percentage van het geleende bedrag. Dat kan nul zijn: geen rentevergoeding dat jaar dan!

Leden Zowel particulieren als ondernemingen kunnen lid worden. Het bestuur beslist over hun aanvraag. Dit zijn de leden die spreekrecht én stemrecht hebben in de algemene vergadering. Elk van hen heeft één stem, ongeacht het geleende bedrag; of een lid 5.000 euro of 50 euro heeft geleend, hij heeft maar één stem.

ALV Leden oefenen hun stemrecht uit in de algemene vergadering, de ALV. Besluiten worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Er geldt geen quorumeis. Voldoende is dat van de aanwezige leden de helft plus een vóór een voorstel stemt. De algemene vergadering besluit bijvoorbeeld wat het te vergoeden rentepercentage is van het voorbije jaar. Ook mag het voor de toekomst een maximum leenbedrag per lid instellen. Het besluit tevens over het geleende bedrag dat op korte termijn gaat worden afgelost. Én natuurlijk kiest en benoemt het het bestuur van de coöperatie. Bestuursleden moeten lid zijn. Het bestuur doet de ALV voorstellen voor het te vergoeden rentepercentage en voor het bedrag dat gaat worden afgelost.

B.A. Leden van een coöperatie zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor de eventuele financiële tekorten van de coöperatie. Zij kunnen na faillissement worden aangesproken om de resterende schulden uit hun privégelden te voldoen. Ze lopen dus niet alleen het risico dat ze hun lening niet terugkrijgen! Deze privé-aansprakelijkheid is in beginsel onbeperkt. Echter, in de statuten van de coöperatie kan ze worden beperkt. De leden mogen daarop t.z.t. bij faillissement een beroep doen, mits in de naam van de coöperatie de letters B.A. voorkomen. Dat is de afkorting voor beperkte aansprakelijkheid. Burgerwind heeft de ledenaansprakelijkheid statutair beperkt én haar officiële naam is Burgerwindcoöperatie West-Betuwe B.A. Particulieren zijn statutair aansprakelijk tot 1.000 euro en ondernemingen zijn het tot 10.000 euro. Het maakt daarbij niet uit hoeveel een particulier (of onderneming) heeft geleend: de aansprakelijkheid is altijd tot 1.000 euro (of 10.000 euro).

BRONNEN:

”Coöperatie ”

Artikel 53 van het Burgerlijk Wetboek (Tweede Boek) luidt (gedeeltelijk): De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen.

Zie verder artikel 2.3 van de Statuten van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe.

”Lenen”

Zie artikelen 1 en 2 van het Leningreglement van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe.

‘Leden”

Zie artikelen 4.1 en 4.3 en 4.4 en 16.1 van de Statuten van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe.

”ALV”

Zie artikelen 1 en 2 en 3 en 4 en 7 en 8 en 9 en 10 en 12 van het Leningreglement van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe.

Zie artikel 16.3 van de Statuten van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe..

Artikel 37 van het Burgerlijk Wetboek (Tweede Boek) luidt (gedeeltelijk): Het bestuur wordt uit de leden benoemd, De statuten kunnen echter bepalen dat bestuurders ook buiten de leden kunnen worden benoemd.

Artikel 53a luidt (gedeeltelijk): De bepalingen van de vorige titel zijn (..) op de coöperatie van toepassing, voor zover daarvan in deze titel niet wordt afgeweken.

Zie verder artikel 10 van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe.

”B.A.”

Artikel 55 van het Burgerlijk Wetboek (Tweede Boek) luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Zij die bij de ontbinding leden waren, of minder dan een jaar te voren hebben opgehouden leden te zijn, zijn tegenover de rechtspersoon naar de in de statuten aangegeven maatstaf voor een tekort aansprakelijk; wordt een coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij ontbonden door haar insolventie nadat zij in staat van faillissement is verklaard, dan wordt de termijn van een jaar niet van de dag der ontbinding, maar van de dag der faillietverklaring gerekend. De statuten kunnen een langere termijn dan een jaar vaststellen. Lid 2. Bevatten de statuten niet een maatstaf voor ieders aansprakelijkheid, dan zijn allen voor gelijke delen aansprakelijk. Lid 3. Kan op een of meer van de leden of oud-leden het bedrag van zijn aandeel in het tekort niet worden verhaald, dan zijn voor het ontbrekende de overige leden en oud-leden, ieder naar evenredigheid van zijn aandeel, aansprakelijk. Deze aansprakelijkheid bestaat ook, indien de vereffenaars afzien van verhaal op een of meer leden of oud-leden, op grond dat door de uitoefening van het verhaalsrecht een bate voor de boedel niet zou worden verkregen. Indien de vereffening geschiedt onder toezicht van personen, door de wet met dat toezicht belast, kunnen de vereffenaars van dat verhaal slechts afzien met machtiging van deze personen.

Artikel 56 luidt (gedeeltelijk): Een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij kan in afwijking van het in het vorige artikel bepaalde in haar statuten iedere verplichting van haar leden of oud-leden om in een tekort bij te dragen, uitsluiten of tot een maximum beperken. De leden kunnen hierop slechts een beroep doen, indien de rechtspersoon aan het slot van zijn naam in het eerste geval de letters U.A. (uitsluiting van aansprakelijkheid), en in het tweede geval de letters B.A. (beperkte aansprakelijkheid) heeft geplaatst. Een rechtspersoon waarop de eerste zin niet is toegepast, plaatst de letters W.A. (wettelijke aansprakelijkheid) aan het slot van zijn naam.

Zie verder artikelen 1.1 en 9.1 en 9.3 van de Statuten van de Burgerwindcoöperatie West-Betuwe: De Coöperatie draagt de naam: Burgerwindcoöperatie West-Betuwe B.A.

Statuten

https://www.betuwewind.nl/wp-content/uploads/2018/04/20180404-Statuten-BBC-W-B-B.A.-publiek-.pdf

Leningreglement

https://www.betuwewind.nl/wp-content/uploads/2018/05/Leenreglement-BWCWB-ALV-20180220-1.pdf

Jeremy Corbyn’s motie van wantrouwen

WOENSDAG 16 JANUARI 2019 Gisterenavond heeft het Britse lagerhuis May’s Brexit-deal weggevaagd. Even later diende Jeremy Corbyn een motie van wantrouwen in. Die wordt vandaag in stemming gebracht. Wat is een Britse motie van wantrouwen?

House of Commons Het voltallige Britse Lagerhuis bestaat uit 650 leden, Members of Parliament (MP’s) geheten. De zittingsduur is vijf jaar. De huidige zittingsperiode loopt af in mei 2020.

Mays Brexit-deal 432 MP’s stemden gisterenavond rond half acht tégen de European Union Withdrawal Act; 202 MP’s stemden vóór. Met deze 432 Noes en 202 Ayes is Mays Brexit-deal verworpen.

Motie van wantrouwen Jeremy Corbyn – fractieleider van de Labour Party en Leader of the Opposition – diende enkele minuten na de stemming een motie van wantrouwen in. Stemming over de motie staat vandaag op de agenda. Bij mijn weten is er nog niet gestemd.

Gevolg Het aannemen van een motie van wantrouwen leidt altijd tot vervroegde verkiezingen voor het Lagerhuis; daarna wordt een nieuw kabinet gevormd. In Nederland leidt het aannemen van een motie van wantrouwen meestal niet tot vervroegde verkiezingen, ook niet als de aangenomen motie gevolgen heeft voor het hele kabinet. Het leidt er dan toe dat het kabinet ontslag aanbiedt aan de Koning (en demissionair wordt).

Niet één maar twee Een Britse motie van wantrouwen – motion of no confidence – komt voor in twee soorten, met verschillende consequenties. De consequentie van het aannemen van de ene motie – ik noem hem gemakshalve motie A – is dat er zonder meer vervroegde verkiezingen worden gehouden. De consequentie van de andere motie – gemakshalve hier motie B genoemd – is dat hij kan worden overruled, namelijk als binnen twee weken een motie van vertrouwen wordt aangenomen (motion of confidence). Vervroegde verkiezingen blijven dan uit; dan leidt de eerder aangenomen motie van wantrouwen (motion of no confidence) toch niet tot vervroegde verkiezingen! Voor het aannemen van motie A is een gekwalificeerde meerderheid nodig: minstens 434 Lagerhuisleden (van de 650) moeten altijd vóór stemmen. Voor het aannemen van motie B voldoet een gewone meerderheid: slechts 326 Lagerhuisleden hoeven vóór te stemmen en dat mogen er zelfs nog minder zijn als niet alle Lagerhuisleden stemmen.

Woorden Hoe is duidelijk wat voor motie van wantrouwen is ingediend: motie A of motie B? Welnu, dat wordt duidelijk aan de hand van de formulering. In motie A moet staan That there shall be an early parliamentary general election. In motie B moet staan That this House has no confidence in Her Majesty’s government.

Corbyn’s motie van wantrouwen De motie van wantrouwen die Jeremy Corbyn gisteren heeft ingediend en waarover dus vandaag wordt gestemd is een motie B. Oppositieleider Corbyn zei gisteren namelijk tegen de Kamervoorzitter: Mr Speaker, that I have now tabled a motion of no confidence in this Government. Voor het aannemen ervan voldoet een gewone meerderheid. Als deze motion of no confidence vandaag wordt aangenomen, kan hij tot eind januari worden overruled door een motion of confidence als die wordt aangenomen. Als Corbyn de andere motie van wantrouwen zou hebben ingediend – door mij motie A genoemd – waren minstens 434 vóór stemmers nodig. May’s Brexit-deal is gisteren afgewezen door 432 Lagerhuisleden, terwijl het Lagerhuis niet voltallig (aanwezig) was. Dat zijn er weliswaar slechts twee minder, maar een stem uitgebracht tegen of voor May’s Brexit-deal betekent niet automatisch een stem uitbrengen voor respectievelijk tegen Corbyn’s motie van wantrouwen.

BRONNEN:

”House of Commons”

Artikel 1 van de Fixed-term Parliaments Act 2011 luidt (gedeeltelijk): The polling day for the next parliamentary general election after the passing of this Act is to be 7 May 2015. The polling day for each subsequent parliamentary general election is to be the first Thursday in May in the fifth calendar year following that in which the polling day for the previous parliamentary general election fell.

”Motie van wantrouwen”

Voorlopig verslag van de zitting van het Lagerhuis van 15 januari 2019:

https://hansard.parliament.uk/Commons/2019-01-15/debates/2504FA7B-45BE-423D-8971-E451EF0594A9/EuropeanUnion(Withdrawal)Act

”Gevolg”, ”Niet een maar twee” en ”woorden”

Artikel 2 van de Fixed-term Parliaments Act 2011 luidt (gedeeltelijk): (Section 1) Early parliamentary general elections

(Subsection 1)An early parliamentary general election is to take place if—

(a) the House of Commons passes a motion in the form set out in subsection (2), and

(b) if the motion is passed on a division, the number of members who vote in favour of the motion is a number equal to or greater than two thirds of the number of seats in the House (including vacant seats).

(Subsection 2)The form of motion for the purposes of subsection (1)(a) is—

That there shall be an early parliamentary general election.”

(Subsection 3) An early parliamentary general election is also to take place if—

(a) the House of Commons passes a motion in the form set out in subsection (4), and

(b) the period of 14 days after the day on which that motion is passed ends without the House passing a motion in the form set out in subsection (5).

(Subsection 4)The form of motion for the purposes of subsection (3)(a) is—

That this House has no confidence in Her Majesty’s Government.”

(Subsection 5)The form of motion for the purposes of subsection (3)(b) is—

That this House has confidence in Her Majesty’s Government.”

(Subsection 7) If a parliamentary general election is to take place as provided for by subsection (1) or (3), the polling day for the election is to be the day appointed by Her Majesty by proclamation on the recommendation of the Prime Minister (and, accordingly, the appointed day replaces the day which would otherwise have been the polling day for the next election determined under section 1).

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): (Section 1) The Parliament then in existence dissolves at the beginning of the 17th working day before the polling day for the next parliamentary general election as determined under section 1 or appointed under section 2(7). (Section 2) Parliament cannot otherwise be dissolved.

”Corbyn’s motie van wantrouwen”

Uit het voorlopig verslag van de zitting van 15 januari 2019: Jeremy Corbyn: The Prime Minister’s governing principle of delay and denial has reached the end of the line. She cannot seriously believe that after two years of failure, she is capable of negotiating a good deal for the people of this country. The most important issue facing us is that the Government have lost the confidence of this House and this country. I therefore inform you, Mr Speaker, that I have now tabled a motion of no confidence in this Government, and I am pleased that that motion will be debated tomorrow so that this House can give its verdict on the sheer incompetence of this Government and pass that motion of no confidence in the Government.

Netbeheerder Enexis zet FC Nieuw Buinen buiten spel. Terecht?

MAANDAG 14 JANUARI 2019 Een voetbalclub in de Drentse gemeente Borger-Odoorn – vlakbij het Groningse Stadskanaal – moet afzien van haar vergevorderde plannen om met 246 zonnepanelen op de kantine stroom te gaan leveren aan het elektriciteitsnet. De regionale netbeheerder – Enexis – zegt dat zijn net daarvoor te weinig capaciteit heeft, omdat er namelijk ook al vergevorderde plannen zijn voor een groot windpark in de provincie, De Drentse Monden en Oostermoer, en dit windpark haar plannen eerder had aangemeld. De hoeveelheid zonne-energie die voetbalvereniging Nieuw Buinen wilde gaan leveren bedraagt echter nog geen kwart procent van die van het windpark. Wat is de juridische positie van deze grote en kleine spelers?

TenneT Waar TenneT enig beheerder is van de (landelijke) hoogspanningskabels – 110 kV en hoger – zijn er zeven beheerders van regionale middenspannings- en laagspanningskabels, elk met een eigen regio. Enexis verzorgt het beheer in Groningen, Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. Andere regionale netbeheerders zijn bijvoorbeeld Liander in onder andere Gelderland en Noord-Holland en Stedin in de Randstad.

Wet verplicht tot aansluiten Netbeheerders hebben een wettelijke plicht om iedereen die daarom verzoekt aan te sluiten op hun net. Dat staat in de Elektriciteitswet 1998. Op die plicht bestaan geen uitzonderingen. Bovendien moet die aansluiting binnen een redelijke termijn worden aangelegd. Dankzij de aansluiting kan de aangeslotene gebruik maken van de elektriciteit op het net. De aansluiting maakt het bovendien technisch mogelijk dat de aangeslotene elektriciteit gaat leveren aan datzelfde net.

Wet verplicht ook tot afname Netbeheerders hebben ook de wettelijke plicht om van iedereen die daarom verzoekt elektriciteit af te nemen. Zoals van de particulier met zonnepanelen op zijn woonhuis of van de voetbalclub met zonnepanelen op het dak van haar kantine.

Maar met uitzondering Echter, op deze wettelijke plicht bestaat wel een uitzondering: als de netbeheerder voor de aangeboden elektriciteit ”redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Het is trouwens óók zijn wettelijke plicht om ”voldoende reservecapaciteit aan te houden”; net als het zijn wettelijke plicht is om zijn net tijdig uit te breiden. Aan een beroep op die uitzondering zijn voor de netbeheerder drie wettelijke voorwaarden verbonden.

Motiveren Toegespitst op de situatie voor voetbalvereniging Nieuw Buinen: Ten eerste moet hij uitleggen dát en waaróm hij redelijkerwijs geen capaciteit heeft voor haar zonnestroom. Netbeheerder Enexis zegt in de krant dat er geen capaciteit meer is vanwege de komst van een windpark op land. Kan die uitleg wel voldoen als de elektriciteit van de zonnepanelen van de voetbalvereniging minder dan een kwart procent is dan de elektriciteit van het windpark, met andere woorden minder dan een kwart van een honderdste?

Niet discrimineren Ten tweede mag een beheerder niet discrimineren tussen degenen die elektriciteit willen leveren aan zijn net. Hij moet zich van ”iedere vorm van discriminatie” tussen hen onthouden. Wanneer is daarvan sprake? Van discriminatie is in elk sprake als de ene aangeslotene op een andere wijze wordt behandeld dan de andere in een vergelijkbare situatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Deze discriminatie wordt al verboden in de Algemene wet gelijke behandeling (en deels ook in de Grondwet). De Elektriciteitswet 1998 verbiedt ”iedere vorm van discriminatie”. Gaat dit niet (veel) verder? Is daardoor bijvoorbeeld niet evenzeer discriminatie tussen grootschalige professionele windparken en kleinschalige amateuristische zonneparken verboden? In de krant staat dat het windpark na haar aanmelding zijn geplande elektriciteitsleveranties met bijna 20% heeft uitgebreid. Als de aanmelding van de voetbalclub dateert van vóór deze uitbreiding, zou dit dan geen verboden discriminatie opleveren? Bovendien: zou een netbeheerder anno 2018 bij het maken van afspraken met grootschalige initiatiefnemers niet gewoon rekening moeten houden met de mogelijkheid dat veel kleinschalige initiatieven in de pipeline zitten?

ACM Ten derde moet Enexis de weigering van vv Nieuw Buinen melden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en bij deze organisatie aangeven welke maatregelen worden genomen om dergelijke weigeringen in de toekomst te voorkomen.

BRONNEN:

”TenneT”

Artikel 1 lid 1 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer;

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: landelijk hoogspanningsnet: het net, bedoeld in artikel 10, eerste lid;

Artikel 10 eerste lid luidt: Het landelijk hoogspanningsnet omvat de netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 110 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven, met uitzondering van het net op zee, en landsgrensoverschrijdende netten met wisselstroom.

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: k. netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 10, 13, 14 of 15a is aangewezen voor het beheer van een of meer netten;

”Wet verplicht tot aansluiten”

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak (..)

Artikel 23 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net (..). Lid 2. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt. Lid 3. Een aansluiting wordt door de netbeheerder gerealiseerd binnen een redelijke termijn.

‘Wet verplicht ook tot afname”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..).

”Maar met uitzondering”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..).

Artikel 16 lid 1 luidt (gedeeltelijk): De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem (..) vastgestelde gebied tot taak: de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden, waarbij in overweging worden genomen maatregelen op het gebied van duurzame elektriciteit, energiebesparing en vraagsturing of decentrale elektriciteitsproductie waardoor de noodzaak van vervanging of vergroting van de productiecapaciteit ondervangen kan worden; voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden;

”Motiveren”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..). Lid 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft.

”Niet discrimineren”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..). Lid 3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.

Artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling luidt: Lid 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. onderscheid: direct en indirect onderscheid, alsmede de opdracht daartoe; b. direct onderscheid: indien een persoon op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat; c. indirect onderscheid: indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat in vergelijking met andere personen bijzonder treft. Lid 2. Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.

Artikel 7 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Onderscheid is verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt: a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf; b. door de openbare dienst; c.

Artikel 1 Grondwet luidt: Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

”ACM”

Artikel 24 van de Electriciteitswet 1998 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren (..). Lid 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Indien ten aanzien van duurzame elektriciteit een weigering transport uit te voeren als bedoeld in de eerste volzin plaatsvindt, meldt de netbeheerder dit aan de Autoriteit Consument en Markt, waarbij de netbeheerder aangeeft welke maatregelen worden genomen om toekomstige weigeringen te voorkomen.

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:u. duurzame elektriciteit: elektriciteit, opgewekt in productie-installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride productie-installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, met inbegrip van elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen en die wordt gebruikt voor accumulatiesystemen, en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;

Artikel 1 lid 1 luidt (gedeeltelijk): 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:t. hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, omgevingslucht-, oppervlaktewater- en aardwarmte, energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

Roemenië voorzitter van de EU

VRIJDAG 11 JANUARI 2019 Sinds 1 januari is Roemenië voorzitter van de Raad van de Europese Unie. Dat voorzitterschap is een inhoudelijk voorzitterschap – met allerhande extra mogelijkheden tot beïnvloeding van nieuw EU beleid. Het is dus zeker geen technisch voorzitterschap. Maar waarvan is Roemenië eigenlijk voorzitter geworden? En wie besloot daartoe? En hoe lang gaat het duren? En wat is het verschil met de Europese Raad?

Raad versus Europese Raad: de deelnemers De Raad van de Europese Unie wordt ook wel Raad van Ministers genoemd of kortweg aangeduid met Raad. De Raad bestaat meestal uit gewone ministers of staatssecretarissen, van elk land één. De Europese Raad bestaat daarentegen uit regeringsleiders. Zo ”stuurt” Nederland premier Mark Rutte, Duitsland bondskanselier Angela Merkel, Frankrijk president Emmanuel Macron en Groot-Brittannië Prime MinisterTheresa May. De Europese Raad wordt ook wel Europese Top genoemd.

Raad versus Europese Raad: de taken De Raad is samen met het Europees Parlement de wetgever van de Europese Unie. De Europese Raad is dat niet, is geen wetgever, maar bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten.

Raad versus Europese Raad: de voorzitter De voorzitter van de Europese Raad wordt steeds voor tweeënhalf jaar gekozen, en is herverkiesbaar voor nog zo’n periode. De voorzitter mag geen regeringsleider of minister zijn. De Pool Donald Tusk is sinds eind 2014 voorzitter; eind dit jaar loopt zijn voorzitterschap dus definitief af. Vóór hem was de Belg Herman van Rompuy voorzitter. Hoe verschillend is dit alles bij de voorzitter van de Raad. Dat voorzitterschap duurt slechts een half jaar, niet langer en niet korter. Deze voorzitter is geen mens van vlees en bloed maar een land. Alle landen – groot of klein – komen even vaak aan de beurt voor het voorzitterschap. Nu is dus Roemenië aan de beurt. Roemenië heeft het stokje op 1 januari overgenomen van Oostenrijk en zal het op 1 juli weer doorgeven aan Finland. De landenvolgorde wordt bepaald door de Europese Raad. Voor Roemenië is het nu de eerste keer; het land is ook pas sinds 2007 lid van de EU. Nederland was onder andere al in 2016 en 2004 voorzitter en is weer aan de beurt in 2029.

10 Raden Men spreekt van de Raad van Ministers, maar eigenlijk zijn het er tien. Men kan ook zeggen dat de Raad in tien verschillende formaties vergadert. Elk van die tien heeft een eigen beleidsterrein, verschillend van de andere negen. Zo is er onder andere een Raad voor Milieu, voor Justitie en Binnenlandse Zaken, voor Landbouw en Visserij en een voor Buitenlandse Zaken. Elk land stuurt één minister of staatssecretaris naar elke Raad; in het algemeen is dat degene die het geagendeerde onderwerp in zijn of haar portefeuille houdt. Roemenië zal hetzelfde doen, met dit verschil dat de Roemeense portefeuillehouder altijd de voorzitter is van de Raad in kwestie.

Raad voor Buitenlandse Zaken Daarop is één uitzondering: de Raad voor Buitenlandse Zaken. Deze Raad – waaraan meestal de ministers voor Buitenlandse Zaken deelnemen, in Nederland Stef Blok – wordt voorgezeten door de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, ook wel de minister van Buitenlandse Zaken van de EU genoemd. Hij of zij wordt benoemd door de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie gezamenlijk. Sinds eind 2014 is de Italiaanse Federica Mogherini in de functie benoemd.

Boekarest Gisteren vond de ceremonie plaats waarmee het voorzitterschap van Roemenië werd geopend, uiteraard in hoofdstad Boekarest. Roemenië wil haar voorzitterschap onder andere aanwenden voor betere sociale rechten binnen de EU, zoals kleinere verschillen in de beloning tussen mannen en vrouwen. Uiteraard is dit maar een enkel puntje uit de Roemeense Agenda Priorities.

BRONNEN:

Raad versus Europese Raad: deelnemers

Artikel 16 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om de regering van de lidstaat die hij vertegenwoordigt, te binden en om het stemrecht uit te oefenen.

Artikel 15 luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, zijn voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid neemt deel aan de werkzaamheden van de Europese Raad.

”Raad versus Europese Raad: de taken ”

Artikel 16 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Hij oefent onder de bij de Verdragen bepaalde voorwaarden beleidsbepalende en coördinerende taken uit.

Artikel 15 luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Hij oefent geen wetgevingstaak uit.

”Raad versus Europese Raad: de voorzitter”

Artikel 15 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad kiest zijn voorzitter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een periode van tweeënhalf jaar. De voorzitter is eenmaal herkiesbaar. Indien de voorzitter verhinderd is of op ernstige wijze tekortschiet, kan de Europese Raad volgens dezelfde procedure zijn mandaat beëindigen. De voorzitter van de Europese Raad kan geen nationaal mandaat uitoefenen.

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): Het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken wordt volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid uitgeoefend door de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad, onder de overeenkomstig artikel 236 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde voorwaarden.

Artikel 236 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen: een besluit betreffende het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan die van buitenlandse zaken, overeenkomstig 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast.

‘Raad voor Buitenlandse Zaken”

Artikel 16 Verdrag betreffende de Europese Unie luidt (gedeeltelijk): De Raad komt in verschillende formaties bijeen; de lijst ervan wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 236 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): De Europese Raad benoemt met instemming van de voorzitter van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. De Europese Raad kan zijn mandaat volgens dezelfde procedure beëindigen. De hoge vertegenwoordiger zit de Raad Buitenlandse Zaken voor.

De inspraakverordening van waterschappen (2): waarover inspraak en hoe?

DONDERDAG 10 JANUARI 2019 Over twee maanden zijn er weer verkiezingen voor de waterschappen. Waterschappen worden ook wel hoogheemraadschappen genoemd. Wekelijks staat hier een bijdrage over waterschappen of de verkiezingen daarvoor. De bijdrage van deze week gaat over inspraak bij het algemeen bestuur, niet te verwarren met inspreken in een vergadering van het algemeen bestuur. Inspraak kan per waterschap verschillen. Hoe is dat geregeld in het (Zuid-Hollandse) hoogheemraadschap Delfland en in het (grotendeels) Gelderse Rivierenland? Gisteren ging het over de personen die inspraak hebben, vandaag over omvang van en regels voor de inspraak. Naar volledigheid is niet gestreefd.

Algemeen bestuur Het algemeen bestuur bestaat niet alleen uit vertegenwoordigers van de (meerderjarige) mensen die in het waterschap wonen (de ingezetenen), maar ook uit vertegenwoordigers van andere belanghebbenden. Die andere belanghebbenden zijn de bezitters van land- of tuinbouwgronden en van natuurterreinen en het bedrijfsleven (de ondernemers), die hun onderneming of bezit (o.a.) in het waterschap hebben. Het algemeen bestuur is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de gemeenteraad in de gemeente. In Delfland heet het algemeen bestuur verenigde vergadering (VV). In Rivierenland heet het algemeen bestuur.

Taken Het algemeen bestuur maakt onder andere verordeningen, waaronder de keur en de belastingverordening, stelt de jaarlijkse begroting en rekening vast, heft belastingen, stelt peilbesluiten en tal van plannen vast, waaronder de projectplannen uit de Waterwet.

Inspraak Ingezetenen en belanghebbenden hebben op grond van de Waterschapswet recht op inspraak bij het algemeen bestuur, dat wil zeggen dat zij er recht op hebben om bij de voorbereiding van zijn beleid betrokken te worden. Voor hun inspraakrechten moet elk waterschap een verordening maken, de inspraakverordening. Soms heeft men trouwens ook via andere wegen inspraakrechten, maar die blijven hier buiten beschouwing. Het algemeen bestuur stelt zelf de inspraakverordening vast. Daarin legt het regels voor de inspraak vast. Voor zover die regels niet alles regelen wat nodig is, zijn de wettelijke regels voor de openbare uniforme voorbereidingsprocedure toepasselijk; deze ouv-procedure is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Voorbereiding van beleid van het algemeen bestuur. Wat is dat in algemene zin? In de inspraakverordening van Delfland is sprake van te nemen besluiten (ontwerpbesluiten). In die van Rivierenland is sprake van beleidsvoornemens en voorgenomen besluiten. Ik denk niet dat te nemen besluiten en voorgenomen besluiten in de praktijk uiteenlopen. Maar Rivierenland creëert met zijn toevoeging beleidsvoornemens ruimere inspraak dan Delfland. Rivierenland sluit met ruimere inspraakmogelijkheden beter aan bij wat de Waterschapswet verlangt, namelijk: betrokkenheid bij de voorbereiding van beleid.

Uitzonderingen Beide waterschappen hebben geregeld dat het dagelijks bestuur kan afzien van inspraak als aard of belang van het (voorgenomen) beleid of besluit in kwestie zich daartegen verzetten. In Rivierenland is dat altijd het geval met beleidsvoornemens over begroting en belastingtarieven en met voorgenomen besluiten over belastingverordeningen en subsidieverordeningen. In Delfland is dat altijd het geval met te nemen besluiten die slechts interne werking hebben of die slechts een beperkte groep personen raken. Wat is eigenlijk de juridische basis voor deze uitzonderingen? Ik laat het hier bij een vraag.

Ongeregeld hebben beide waterschappen hoe men kan inspreken: of dat mondeling of schriftelijk moet danwel of de inspreker de keuze heeft. Dan zijn de regels uit de aov-procedure toepasselijk. Volgens die regels kan men zijn zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling geven. Ook ongeregeld is hoe lang men zienswijzen kan indienen. Dan geldt weer de termijn uit de aov-procedure: zes weken. De overheid moet in de aov-procedure ook een schriftelijk verslag maken van een mondelinge zienswijze. Weliswaar hebben zowel Delfland als Rivierenland geregeld dat het dagelijks bestuur schriftelijk reageert op de ingebrachte zienswijzen, maar betekent dit automatisch dat er ook een schriftelijk verslag wordt gemaakt van de mondelingen zienswijzen?

Andere inspraakprocedure Beide waterschappen regelen dat het dagelijks bestuur een andere inspraakprocedure kan vaststellen, die afwijkt van de ouv-procedure.

BRONNEN:

”Algemeen bestuur”

Artikel 12 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel B 2a van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Artikel B 4 luidt (gedeeltelijk): Onder ingezetenen van Nederland, van de provincie, van het waterschap en van de gemeente verstaat deze wet hen die onderscheidenlijk in Nederland, in de provincie, in het waterschap en in de gemeente werkelijke woonplaats hebben.

”Taken”

Artikel 78 van de Waterschapswet luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. Lid 2. Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Artikel 83 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet. Lid 2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot: a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;b. het vaststellen van de rekening; d. het heffen van belastingen of rechten; e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het derde lid; f. het vaststellen van peilbesluiten; g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten, met uitzondering van projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Lid 3. De bevoegdheid tot het maken van keuren kan het algemeen bestuur slechts overdragen voorzover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

‘Inspraak”

Artikel 79 van de Waterschapswet luidt:Lid 1. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. Lid 2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

Inspraakverordening Delfland 2011:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Actueel/Hoogheemraadschap%20van%20Delfland/CVDR271735.html

Inspraakverordening Waterschap Rivierenland 2010: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/actueel/Waterschap%20Rivierenland/CVDR272798.html

‘Voorbereiding van beleid”

Artikel 79 van de Waterschapswet luidt:Lid 1. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. Lid 2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

”Ongeregeld en Andere inspraakprocedure”

Artikel 3:10 Algemene wet bestuursrecht luidt: Deze afdeling (3.4) is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 1:3 luidt (gedeeltelijk): Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 3:11 luidt (gedeeltelijk): Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

Artikel 3:12 luidt (gedeeltelijk): Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Artikel 3:13 luidt (gedeeltelijk): Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Artikel 3:15 luidt (gedeeltelijk): Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

Artikel 3:16 luidt (gedeeltelijk): De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen (..) bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Artikel 3:17 luidt (gedeeltelijk): Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

De inspraakverordening van waterschappen (1): wie krijgt inspraak?

WOENSDAG 9 JANUARI 2019 Over twee maanden zijn er weer verkiezingen voor de waterschappen. Waterschappen worden ook wel hoogheemraadschappen genoemd. Wekelijks staat hier een bijdrage over waterschappen of de verkiezingen daarvoor. De bijdrage van deze week gaat over inspraak bij het algemeen bestuur, niet te verwarren met inspreken in een vergadering van het algemeen bestuur. Inspraak kan per waterschap verschillen. Hoe is dat geregeld in het (Zuid-Hollandse) hoogheemraadschap Delfland en in het (grotendeels) Gelderse Rivierenland? Vandaag beperk ik me tot de personen die inspraak hebben. Morgen komen ook andere aspecten van de inspraak ter sprake.

Algemeen bestuur Het algemeen bestuur bestaat niet alleen uit vertegenwoordigers van de (meerderjarige) mensen die in het waterschap wonen (de ingezetenen), maar ook uit vertegenwoordigers van andere belanghebbenden. Die andere belanghebbenden zijn de bezitters van land- of tuinbouwgronden en van natuurterreinen en het bedrijfsleven (de ondernemers), die hun onderneming of bezit (o.a.) in het waterschap hebben. Het algemeen bestuur is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de gemeenteraad in de gemeente. In Delfland heet het algemeen bestuur verenigde vergadering (VV). In Rivierenland heet het algemeen bestuur.

Taken Het algemeen bestuur maakt onder andere verordeningen, waaronder de keur en de belastingverordening, stelt de jaarlijkse begroting en rekening vast, heft belastingen, stelt peilbesluiten en tal van plannen vast, waaronder de projectplannen uit de Waterwet.

Inspraak Ingezetenen en belanghebbenden hebben recht op inspraak bij het algemeen bestuur, dat wil zeggen dat zij er recht op hebben om bij zijn beleidsvoorbereiding betrokken te worden. Voor hun inspraakrechten moet elk waterschap een verordening maken, de inspraakverordening. Soms heeft men trouwens ook via andere wegen inspraakrechten, maar die blijven hier buiten beschouwing. Het algemeen bestuur stelt zelf de inspraakverordening vast.

Waterschapswet Het is de Waterschapswet die ingezetenen en belanghebbenden recht geven op inspraak. Wie zijn dat hier? De wet is hierover niet expliciet, maar ik neem aan dat belanghebbenden hier dezelfde zijn als de belanghebbenden die stemrecht hebben bij de verkiezingen voor het algemeen bestuur. Dat zijn dus de bezitters van land- of tuinbouwgronden, het bedrijfsleven (de ondernemers), de bezitters van natuurterreinen en de meerderjarigen. De wet geeft inspraak aan belanghebbenden én ingezetenen. Ik neem aan dat daarom ook de ingezetenen zonder stemrecht inspraak hebben, waaronder – in beginsel – de minderjarigen.

Waterschapswet en Awb Mogen waterschappen ook aan anderen een recht op inspraak geven? Ik denk van niet, tenminste niet in de inspraakverordening. Degenen aan wie het waterschap hierin inspraak moet geven, zijn dus ook meteen de enigen aan wie het hierin inspraak mag geven. Nu is het zo dat er in de Waterschapswet staat dat het waterschap op deze inspraak de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing mag verklaren. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is een inspraakprocedure uit een andere wet, namelijk de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De overheid mag volgens deze laatste procedure aan iedereen inspraak geven. Ik denk echter dat de regels die gaan over wie inspraakrecht heeft niet toepasselijk mogen worden verklaard in de inspraakverordening. Dat lees ik zo in de Waterschapswet.

Rivierenland Aan wie is in de inspraakverordeningen van Delfland en Rivierenland inspraak gegeven? Ik begin met Rivierenland. Dit waterschap verleent in zijn verordening inspraak aan ”ingezetenen en belanghebbenden”. In de verordening staat niet wie daartoe worden gerekend. We kunnen er daarom van uitgaan dat het de ondernemers en bezitters van land- of tuinbouwgronden of natuurterreinen en bewoners (al dan niet meerderjarig) zijn. De groep personen aan wie inspraak wordt verleend, is in Rivierenland dus in overeenstemming met de wet.

Delfland: ingezetenen In de inspraakverordening van Delfland staat wel een omschrijving van wie tot ingezetenen en tot belanghebbenden worden gerekend. Laat ik beginnen met de ingezetenen. Voor hun omschrijving wordt in de verordening verwezen naar een wetsartikel uit de Waterschapswet. Een beetje onzorgvuldig, want dat wetsartikel bestaat niet meer. In dat wetsartikel was vroeger de ingezetene gedefinieerd als degene die in het waterschap woont. Uitgaande van deze vroegere wettekst is de omschrijving van ingezetenen in overeenstemming met de wet.

Delfland: belanghebbenden De omschrijving van belanghebbenden in de inspraakverordening zou echter wel eens strijdig met de wet kunnen zijn. Ten eerste wordt in Delfland namelijk tot de belanghebbenden gerekend iedereen van wie het belang rechtstreeks is betrokken bij een voorgenomen besluit van het algemeen bestuur. Niet uitgesloten is dat hieronder óók een persoon valt die geen ingezetene is en evenmin ondernemer of bezitter van land- of tuinbouwgrond of natuurterrein is. Ten tweede worden in Delfland bovendien tot de belanghebbenden gerekend andere overheden. Andere overheden zijn hier nimmer ingezetene of ondernemer of bezitter van land- of tuinbouwgrond of natuurterrein. Ten derde ten slotte worden in Delfland tot de belanghebbenden gerekend rechtspersonen (zoals stichtingen en verenigingen) die algemene en collectieve belangen behartigen, zoals bijvoorbeeld een milieuorganisatie, een vakbond of een huurdersvereniging. Ook deze rechtspersonen hoeven geen ingezetene, ondernemer of bezitter van land- en tuinbouwgrond of natuurterrein te zijn. Mijn conclusie is daarom dat de omschrijving die Delfland aan belanghebbenden geeft te ruim is en niet in overeenstemming is met de wet. Ik moet hieraan wel toevoegen dat in de inspraakverordening weliswaar een omschrijving wordt gegeven van belanghebbenden maar er nergens expliciet staat aan wie inspraak wordt verleend. Evenmin zorgvuldig!

BRONNEN:

”Algemeen bestuur”

Artikel 12 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel B 2a van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Artikel B 4 luidt (gedeeltelijk): Onder ingezetenen van Nederland, van de provincie, van het waterschap en van de gemeente verstaat deze wet hen die onderscheidenlijk in Nederland, in de provincie, in het waterschap en in de gemeente werkelijke woonplaats hebben.

”Taken”

Artikel 78 van de Waterschapswet luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. Lid 2. Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Artikel 83 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet. Lid 2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot: a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;b. het vaststellen van de rekening; d. het heffen van belastingen of rechten; e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het derde lid; f. het vaststellen van peilbesluiten; g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten, met uitzondering van projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Lid 3. De bevoegdheid tot het maken van keuren kan het algemeen bestuur slechts overdragen voorzover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

”Inspraak”

Artikel 79 luidt (gedeeltelijk): Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken.

”Waterschapswet”

Artikel 12 Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel B 2a van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Artikel B 4 luidt (gedeeltelijk): Onder ingezetenen van Nederland, van de provincie, van het waterschap en van de gemeente verstaat deze wet hen die onderscheidenlijk in Nederland, in de provincie, in het waterschap en in de gemeente werkelijke woonplaats hebben.

Waterschapswet en Awb”

Artikel 79 van de Waterschapswet luidt:Lid 1. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. Lid 2. De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

Artikel 3:15 (uit afdeling 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen. Lid 2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

”Rivierenland”

Artikel 4 van de Inspraakverordening waterschap Rivierenland 2010 luidt: Inspraakgerechtigden. Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

”Delfland: ingezetenen”

Artikel 1 van de Inspraakverordening Delfland 2011 luidt: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. inspraak: een door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden geboden gelegenheid voor ingezetenen en belanghebbenden om hun mening over te nemen besluiten van de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland kenbaar te maken; b. ingezetenen: ingezeten als bedoeld in artikel 11 Waterschapswet; c. belanghebbenden: belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht.

”Delfland: belanghebbenden”

Artikel 1 van de Inspraakverordening Delfland 2011 luidt: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. inspraak: een door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden geboden gelegenheid voor ingezetenen en belanghebbenden om hun mening over te nemen besluiten van de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland kenbaar te maken; b. ingezetenen: ingezeten als bedoeld in artikel 11 Waterschapswet; c. belanghebbenden: belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht luidt: Lid 1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Lid 2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. Lid 3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Eerste Rotterdamse veroordeling voor straatintimidatie (2): het uitjouwverbod en het lastigvallenverbod

DINSDAG 8 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer. Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen? De bijdrage van vandaag is het vervolg op die van gisteren. De bijdrage van gisteren is hierin helemaal opgenomen en een beetje uitgebreid.

APV Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV) waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Straatintimidatie Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

Uitleg Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts een invulling zijn van het laatste begrip.

Feiten Wat is er feitelijk gebeurd? De rechtbank zegt hierover het volgende. Het gebeurde afgelopen zomer, in de openbare ruimte in het centrum van Rotterdam. Feit 1. De dader roept tegen enkele vrouwen die hem passeren: ‘Hey, mooie dames. Waar gaan jullie naartoe?’ Hij brengt zijn linkerhand in de richting van zijn mond en tuit zijn lippen en maakt kusgebaren in de richting van de vrouwen. Een van de vrouwen zegt: ‘Kom we gaan weg hier’. Hierop lopen de vrouwen terug in de richting van het Binnenwegplein. De verdachte roept hen na: ‘Waar komen jullie vandaan? Kom mee naar de South-Side’ De vrouwen reageren niet en lopen door. Een andere vrouw komt uit de richting van het Binnenwegplein. De verdachte zegt tegen haar: ‘Hey schatje, ga je nu al weg? Blijf nog even met me’. De vrouw reageert niet en loopt door. Feit 2. De dader kijkt in de richting van een vrouw die ergens zit. Hij gaat naast de vrouw zitten en blijft in de richting van de vrouw kijken. De vrouw schuift een meter op. De dader spreekt de vrouw aan en roept: ‘Hey mooie dame, je ziet er goed uit.’ De vrouw reageert en zegt: ‘Dankjewel’ en negeert hem. Hij tuit zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouw. Hij loopt weg en spreekt drie andere vrouwen aan. De vrouwen reageren niet. Hij tuit zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouwen en zegt: ‘Doei schatjes, fijne avond’. De rechtbank zegt dat de dader zich door deze feiten heeft schuldig gemaakt aan straatintimidatie, en – preciezer gezegd – aan lastigvallen.

Bovengrens 1Terug naar de APV. Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.

Uitjouwen De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over opzettelijke belediging (zoals artikel 266) en bedreiging (zoals artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling. Het uitjouwverbod in de Rotterdamse APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee onverbindend (ongeldig).

Lastigvallen De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet. Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen die het hebben overtreden strafbaar zijn.

Bovengrens 2 Parlementaire wetten – zoals het Wetboek van Strafrecht – zijn niet de enige bovengrens van een APV. Alle hogere regelingen zijn bovengrens voor een APV. Een APV mag bijvoorbeeld evenmin in strijd zijn met de provinciale verordening, de Grondwet en een verdrag.

Grondwet De rechtbank gaat na of het onderdeel lastigvallen uit het APV-artikel strijdt met een verdrag (het Europees mensenrechtenverdrag) of de Grondwet. En concludeert dat er geen strijd is met het verdrag, maar wél met de Grondwet. Het onderdeel lastigvallen is namelijk in strijd met de vrijheid van meningsuiting. Dat is een grondrecht of te wel mensenrecht dat is geregeld in artikel 7 (lid 3) van de Grondwet. Daarin staat onder andere: Voor het openbaren van gedachten of gevoelens (..) heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De rechtbank zegt dat met mondelinge uitlatingen (zoals die van de dader) gedachten of gevoelens worden geuit. Die uitlatingen vallen daardoor onder de vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod beperkt dus de vrijheid van meningsuiting. Een beperking van deze vrijheid levert niet per se strijd op met het grondrecht. Het grondrecht geldt namelijk niet onbeperkt. Het mag beperkt worden: dat volgt uit de woorden behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Met wet wordt hier bedoeld een parlementaire wet: de vrijheid van meningsuiting mag dus alleen beperkt worden in een parlementaire wet. Een APV is géén parlementaire wet. De Rotterdamse APV waarin het straatintimidatieverbod staat, is géén geldige beperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank concludeert dat het in strijd is met de Grondwet. Voor zover een APV-artikel in strijd is met de Grondwet, is het onverbindend, anders gezegd: geldt het niet.

Toch veroordeeld En toch komt de rechtbank in deze rechtszaak tot een veroordeling en een strafoplegging wegens overtreding van het straatintimidatieverbod uit de APV. Is hier sprake van een foutje van de rechtbank? Een bureaucratische verschrijving? Neen. Hij wordt namelijk niet veroordeeld voor zijn mondelinge uitlatingen, want die vallen onder het openbaren van gedachten en gevoelens. Hij wordt wél veroordeeld voor zijn kus- en handgebaren, want die vallen in deze situatie niet onder het openbaren van gedachten of gevoelens. De kus- en handgebaren zijn hier dus geen beperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod verbiedt niet alleen mondelinge uitlatingen maar ook dergelijke kus- en handgebaren.

Dus het mag slechts beetje wel Is het Rotterdams straatintimidatieverbod geldig? Het uitjouwverbod is ongeldig. Het lastigvallenverbod is ongeldig voor wat betreft mondelinge uitlatingen; het is echter geldig voor wat betreft andere uitlatingen. Kusgebaren zijn (hier) geen mondelinge uitlatingen!

BRONNEN:

”APV”

Artikel 108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

”Uitleg”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip ‘lastigvallen’.

”Bovengrens”

Artikel 121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn strafbaar gesteld.De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever worden uitgegaan.

”Uitjouwen”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.

Het kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere strafbaarstellingen.

Artikel 266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

”Lastigvallen”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het (be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.

”Grondwet”

Artikel 7 Grondwet. Lid 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Lid 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending. Lid 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Het tweede zinsdeel van artikel 7 lid 3 Gw luidt: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Dit zinsdeel duidt erop dat dit grondrecht mag worden beperkt maar alleen bij wet in formele zin. De vraag die zich hier opdringt is daarom of de strafbaarstelling zoals deze in artikel 2:1a van de APV is geformuleerd niet op gespannen voet staat met dit uitgangspunt. Dat is het geval als in een concrete zaak de ten laste gelegde handelingen als het openbaren van gedachten of gevoelens moeten worden aangemerkt. Het gevolg daarvan is dat artikel 2:1a APV – voor dat deel – onverbindend is en bewezenverklaarde feiten (deels) niet strafbaar zullen zijn.

Conclusie artikel 7 Grondwet

Voor zover onder de strafbaarstelling van artikel 2:1a APV het openbaren van gedachten of gevoelens wordt gebracht is dat artikel onverbindend omdat de APV geen wet in formele zin is. Dit betekent overigens helemaal niet dat het uiten van bepaalde gedachten of gevoelens niet moreel verwerpelijk kan zijn of dat strafbaarstelling van dergelijke uitspraken onmogelijk zou zijn. Het betekent niet meer en niet minder dan dat de manier waarop het nu is geregeld een zekere beperking met zich meebrengt.

De bewezenverklaarde mondelinge uitlatingen van de verdachte vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Die uitlatingen zijn te beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen zoals omschreven in artikel 7 lid 3 Gw.

Uitingen die vallen onder de vrijheid van meningsuiting mogen alleen worden beperkt bij wet in formele zin. De APV is geen wet in formele zin en daarom is artikel 2:1a APV niet-verbindend. Gevolg daarvan is dat de bewezenverklaarde uitspraken van de verdachte als zodanig niet strafbaar zijn en de verdachte in zoverre zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

”Toch veroordeeld”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De bewezenverklaarde kus- en/of handgebaren vallen daarentegen niet onder vrijheid van meningsuiting (..) Ook zijn de kus- en handgebaren binnen de vastgestelde context niet onmiskenbaar te beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen (..)

Eerste Rotterdamse veroordeling voor straatintimidatie (1): het uitjouwverbod

MAANDAG 7 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer. Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen?

APV Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV) waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Straatintimidatie Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

Uitleg Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts een invulling zijn van het laatste begrip.

Bovengrens Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.

Uitjouwen De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over opzettelijke belediging (artikel 266) en bedreiging (artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling. Het uitjouwverbod in de Rotterdamse APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee onverbindend (ongeldig).

Lastigvallen De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet. Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen die het hebben overtreden strafbaar zijn.

Morgen volgt hier een tweede en laatste bijdrage over het Rotterdamse vonnis. Daarin krijgt de laatste zin van de vorige alinea uitwerking.

BRONNEN:

”APV:”

Artikel 108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

”Uitleg:”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip ‘lastigvallen’.

”Bovengrens:”

Artikel 121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn strafbaar gesteld. De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever worden uitgegaan.

Uitjouwen:

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.

Het kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere strafbaarstellingen.

Artikel 266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

”Lastigvallen:”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het (be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.

BTW

WOENSDAG 2 JANUARI 2019 De btw – de belasting over de toegevoegde waarde – is sinds gisteren hoger. De btw is een omzetbelasting; de belasting bestaat uit een percentage van de omzet. Dat percentage is 21%; dat is niet veranderd. Voor sommige goederen en diensten geldt echter een lager percentage. Dat lagere percentage bedroeg tot 1 januari 6% maar bedraagt sinds gisteren 9%. Anderhalf keer zoveel dus! Wat valt er zoal onder het lage tarief? En wie heeft het verhoogd en waarom?

Inclusief De consument die goederen en diensten afneemt van een ondernemer, betaalt daarvoor een prijs inclusief btw. De ondernemer die de goederen en diensten verstrekt, draagt de btw enige tijd later af aan de belastingdienst.

Boeken Het lage percentage gold en geldt onder andere voor boeken. De prijs van een nieuw boek dat in de winkel ligt voor 43,60 euro bestaat dus voor 3,60 euro uit btw (of te wel omzetbelasting). Datzelfde boek was tot 1 januari te koop voor 42,40 euro.

Zwembad Ook de ticket voor een zwembad of het abonnement voor een sportschool viel en valt onder het lage tarief.

Kopje Dat geldt net zo goed voor het kopje koffie op een (verwarmd) terras of in het café.

Schouwburg En voor de toneelvoorstelling in de schouwburg, de dierentuin, het museum, het attractiepark en de bioscoop.

Fietsenmaker Ook het herstellen van fietsen, schoenen en kleren viel en valt onder het lage percentage. Ook hun klanten krijgen dus te maken met een prijsverhoging.

Kapper Daarmee krijgt ook de clientèle van de kapper te maken. Maar ook de btw voor de (witte) schoonmaker en de (winter)schilder is van 6 naar 9% gegaan.

Wet Voor deze verhoging van het btw-tarief was een wetswijziging nodig. Het gaat hier om de Wet op de Omzetbelasting 1968. Dat is een parlementaire wet. Voor een wijziging daarvan is de medewerking van het parlement nodig. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben dus ingestemd met de wetswijziging. Het voorstel voor de wetswijziging komt van de regering. De regering stelde deze verhoging voor ter compensatie van een belastingverlaging op inkomen uit arbeid, zo staat het in de toelichting.

Boeken De winkelprijs van een Nederlands boek dat in de afgelopen maanden op de markt is gekomen, mag niet zomaar worden verhoogd. De uitgever moet daarvoor namelijk een vaste prijs vaststellen, en die prijs mag pas na een half jaar worden veranderd. Dat is zo wettelijk geregeld, in de Wet op de vaste boekenprijs. Daarom is deze wet tegelijkertijd met de Wet op de Omzetbelasting 1968 gewijzigd. De wetswijziging laat toe dat ook de prijs van een Nederlands boek waarvoor in het afgelopen half jaar al een vaste prijs is vastgesteld wordt verhoogd, maar alleen ter compensatie van het hogere btw-tarief.

BRONNEN:

Inclusief”:

Artikel 1 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 luidt (gedeeltelijk): Onder de naam ‘omzetbelasting’ wordt een belasting geheven ter zake van: a. leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht;

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): Leveringen van goederen zijn: a. de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken;

Artikel 4 luidt (gedeeltelijk): Diensten zijn alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen in de zin van artikel 3.

Artikel 7 luidt (gedeeltelijk): Ondernemer is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Waar in deze wet wordt gesproken van bedrijf, wordt daaronder mede verstaan: a. beroep;

Artikel 8 luidt (gedeeltelijk): De (omzet)belasting wordt berekend over de vergoeding. De vergoeding is het totale bedrag dat ter zake van de levering of de dienst in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.

Artikel 12 luidt (gedeeltelijk): De belasting wordt geheven van de ondernemer die de levering of de dienst verricht.

”Boeken tot en met kapper”:

Artikel 9 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 luidt: Lid 1. De belasting bedraagt 21 percent. Lid 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting: a. 9 percent voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel I; b. nihil voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel II, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden.

Tabel I. behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 luidt (gedeeltelijk):

a.

1. voedingsmiddelen, te weten: a. eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;

30. boeken (..); dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven;

b.

3. het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden;

4. het herstellen van fietsen;

5. het herstellen van schoeisel en lederwaren;

6. het herstellen en vermaken van kleding en huishoudlinnen;

7. de diensten die door kappers als zodanig worden verricht;

8. het schilderen en stukadoren van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming;

14. het verlenen van toegang tot: a. circussen; b. dierentuinen; c. openbare musea of verzamelingen, daaronder begrepen nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen, zoals catalogi, foto’s en fotokopieën; d. muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair zijn gericht op erotisch vermaak; e. bioscopen; f. sportwedstrijden, sportdemonstraties en dergelijke; g. attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen;

19. het aanbrengen van op energiebesparing gericht isolatiemateriaal aan vloeren, muren en daken van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten;

20. het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen.

”Wet”:

Artikel 81 Grondwet luidt: De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.

Artikel 51 Grondwet luidt (gedeeltelijk): De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.

Memorie van toelichting bladzijden 22 en 23 bij het wetsontwerp: Het kabinet stelt voor het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6 naar 9 percent. Deze maatregel past in het streven dat is gericht op een schuif in de belastingmix van directe naar indirecte belastingen. De verhoging van het verlaagde btw-tarief is direct verbonden met de voorstellen die zien op de structurele verlaging van de belastingen op inkomen. Door het samenstel van fiscale maatregelen gaan alle inkomensgroepen er de komende jaren in koopkracht op vooruit. Het belasten van consumptie is economisch minder verstorend dan het belasten van inkomen.

”Boeken”:

Artikel 5: Lid 1. De uitgever en de importeur kunnen de vaste prijs telkens na verloop van een half jaar aanpassen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip. Lid 3. In afwijking van het eerste lid kunnen de uitgever en de importeur de vaste prijs eerder dan na verloop van een half jaar aanpassen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip ter verdiscontering van een wijziging van het belastingpercentage, genoemd in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968. (De toevoeging van lid 3 is de wijziging van deze wet.)