Ambtelijke fusies in Zuid-Holland

DONDERDAG 17 MEI 2018. De Statencommissie Bestuur en Middelen heeft in februari vergaderd over ambtelijke fusies tussen gemeenten (1). Aanleiding was het rapport dat organisatieadviesbureau Berenschot in opdracht van de provincie in januari had uitgebracht: ”Een vlucht naar voren of een duurzaam perspectief? De effecten, kansen en risico’s van ambtelijke fusies in kaart gebracht.”

Ambtelijke fusie De (klassieke) ambtelijke fusie is een fusie tussen ambtenarenapparaten. De ambtelijke fusie tussen twee (of meer) gemeenten is dan de fusie tussen hun ambtenarenapparaten. Het rapport definieert het als volgt (2): ”de samenwerking waarbij twee of meer gemeenten hun ambtelijke organisatie onderbrengen in één gemeenschappelijke entiteit met een eigen directie, die vervolgens de beleidsvoorbereiding, -uitvoering en ondersteuning verzorgt voor de deelnemende gemeenten.” .

Twee voorbeelden Voorbeelden van Zuid-Hollandse gemeenten die hun ambtenarenapparaten hebben gefuseerd zijn Barendrecht/Albrandswaard/Ridderkerk en Voorschoten/Wassenaar (3).

Andere samenwerkingsvormen De ambtelijke fusie is dus een vergaande vorm van gemeentelijke samenwerking. Samenwerking kan ook minder ver gaan. Het rapport (4) geeft als voorbeelden informele samenwerking (tussen ambtenaren) en afstemming (tussen ambtenaren). Samenwerking die verder gaat dan de ambtelijke fusie is de gemeentelijke fusie: de gemeentelijke herindeling.

Zelfstandige organisatie De gemeenten hebben na hun ambtelijke fusie geen eigen ambtenarenapparaat meer. Er is nu een gezamenlijk ambtenarenapparaat. Bovendien is dat ondergebracht in een zelfstandige organisatie (5). Deze zelfstandige en gemeenschappelijke ambtenarenorganisatie kan twee juridische vormen aannemen: een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie. De gemeenten maken gezamenlijk de keuze voor een juridische vorm. Beide vormen zijn geregeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In beide gevallen is de organisatie een rechtspersoon (6). Bovengenoemde Zuid-Hollandse gemeenten hebben trouwens gekozen voor het openbaar lichaam (7).

Openbaar lichaam Het zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die het openbaar lichaam hebben ingesteld (8), na instemming van de gemeenteraden (9). Een openbaar lichaam heeft een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (10). Bestuursleden zijn wethouders en/of burgemeesters. Elk college kiest uit zijn midden een of meer bestuursleden voor het algemeen bestuur, tenzij anders is afgesproken (11). Het algemeen bestuur kiest in beginsel uit zijn midden het dagelijks bestuur en de voorzitter (12). De bedrijfsvoeringsorganisatie heeft alleen een algemeen bestuur (13). Een wethouder of burgemeester kan geen bestuurslid blijven zodra hij wethouder of burgemeester af is (14).

Invloed van het gemeentebestuur Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen moet de wethouder en/of burgemeester die bestuurslid is, zich verantwoorden aan zijn gemeenteraad. Hij moet ook de inlichtingen verstrekken die een individueel raadslid uit zijn gemeente vraagt. Het college kan hem eventueel ontslaan.(15). Ook in de gemeente die geen eigen wethouder of burgemeester in het bestuur heeft, heeft de raad volgens deze wet er recht op dat aan haar verantwoording wordt afgelegd en de gevraagde inlichtingen worden verschaft (16). Bij de instelling van de zelfstandige en gemeenschappelijke ambtenarenorganisatie moeten de colleges afspraken maken over wijze waarop een bestuurslid verantwoording en inlichtingen moet verschaffen aan de gemeenteraad (17).

Provinciale rol bij kwaliteit gemeentebesturen Het rapport van Berenschot schrijft over deze rol: ”De provincie heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het lokaal bestuur. Deze verantwoordelijkheid houdt verband met zowel publieke waarde (maken gemeenten hun taken waar), de legitimiteit (is de democratische rechtstaat geborgd) als besturing en organisatie (kunnen gemeenten het aan, onder financiële randvoorwaarden).” (18) Ik beperk me hier tot de provinciale verantwoordelijkheid voor de legitimiteit: de borging van de democratische rechtsstaat. Daarvoor is in elk geval nodig (19) dat de zelfstandige en gemeenschappelijke ambtenarenorganisatie ”bereid en in staat is om meerdere heren te dienen”. Alleen dan wordt ”adequate uitvoering van lokale beslissingen” mogelijk. Er moeten daarom ”voldoende mechanismen zijn voor sturing, controle en verantwoording” door elk college en elke raad afzonderlijk. Met andere woorden: er moet voldoende invloed van de afzonderlijke gemeentebesturen op het ambtenarenapparaat blijven. Daaraan kan volgens mij een bijdrage worden geleverd door het maken van goede afspraken over de wijze waarop een bestuurslid van de ambtenarenorganisatie verantwoording en inlichtingen moet geven aan een gemeenteraad.

Bespreking in Statencommissie De Statencommissie Bestuur en Middelen heeft in februari over dit rapport gesproken (20). Weliswaar werd daarin ook de rol van de gemeentebesturen genoemd, maar zonder een (mogelijke) invulling van hun rol te geven. Een mogelijke invulling is het volgende. De provincie zou ”regels” kunnen opstellen voor het maken van goede afspraken over de wijze waarop een bestuurslid van de ambtenarenorganisatie verantwoording en inlichtingen moet geven aan een gemeenteraad. Fracties zouden daarover ideeën kunnen opperen. Dat is bij mijn weten in februari niet gebeurd.

NOTEN

1: officieel verslag Statencommissie Bestuur en Middelen van 14 februari 2018

2: p 12 rapport (Berenschot)

3: p 31 rapport

4: p 13 rapport

5: p 15 rapport

6: Artikel 8 Wet gemeenschappelijke regelingen luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Bij de regeling kan een openbaar lichaam worden ingesteld. Het openbaar lichaam is rechtspersoon. Lid 3. Bij de regeling waaraan uitsluitend colleges van burgemeesters en wethouders deelnemen, kan een bedrijfsvoeringsorganisatie worden ingesteld in het geval de regeling uitsluitend wordt getroffen ter behartiging van de sturing en beheersing van ondersteunende processen en van uitvoeringstaken van de deelnemers. De bedrijfsvoeringsorganisatie is rechtspersoon.

7: p 39 rapport

8: p 15/16 rapport

9: Artikel 1 Wet gemeenschappelijke regelingen luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten kunnen afzonderlijk of te zamen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten. Lid 2. De colleges van burgemeester en wethouders gaan niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

10: Artikel 12 luidt: Lid 1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Lid 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam. Lid 3. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

11: Artikel 13 luidt (gedeeltelijk): Lid 4. De regeling kan inhouden, dat: a. de aantallen leden, die door de raden van de deelnemende gemeenten worden aangewezen, onderling verschillen; b. leden, aangewezen door de raden van bepaalde deelnemende gemeenten, meervoudig stemrecht hebben. Lid 5. De regeling kan tevens inhouden, dat: a. de raden van niet alle, doch ten minste twee deelnemende gemeenten leden van het algemeen bestuur aanwijzen; b. de raden van twee of meer deelnemende gemeenten gezamenlijk leden van het algemeen bestuur aanwijzen. Lid 6. Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders, bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Het tweede tot en met het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing. Lid 9. De voorzitter van het openbaar lichaam wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde.

12: Artikel 14 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente. Lid 2. Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.

13: Artikel 14a luidt: Het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Artikel 13, tweede tot en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

14: Artikel 13 luidt (gedeeltelijk): Lid 2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt voorzitter te zijn van de raad uit wiens midden men is aangewezen dan wel ophoudt wethouder van de desbetreffende deelnemende gemeente te zijn.

15: Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 19 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders is artikel 16, eerste, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden respectievelijk een of meer leden van die raden, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam door de raad die dit lid heeft aangewezen, ter verantwoording kan worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid. Lid 2. De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam aan de raad die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken.

16: Artikel 18 luidt (gedeeltelijk): Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 19 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders is artikel 16, derde lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden respectievelijk een of meer leden van die raden, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): Lid 3. Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 13, vijfde lid, onder a, houdt de regeling bepalingen in omtrent de wijze waarop aan de raad die geen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam aanwijst, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen worden verstrekt en de door die raad gevraagde verantwoording wordt afgelegd voor het door dat bestuur gevoerde beleid.

Artikel 13 luidt (gedeeltelijk): Lid 5. De regeling kan tevens inhouden, dat: a. de raden van niet alle, doch ten minste twee deelnemende gemeenten leden van het algemeen bestuur aanwijzen.

17: zie de vorige twee noten

18: p 80 rapport

19: p 85 rapport

20: officiële verslag Statencommissie Bestuur en Middelen van 14 februari 2018

Raad van State

MAANDAG 14 MEI 2018. De Raad van State krijgt de laatste dagen veel media-aandacht. Er komt een vacature voor het vicevoorzitterschap, het gezag dat het in de politiek heeft zou zijn afgenomen en er is het intern rapport uit 2016 dat kritisch zou zijn en waar tot op heden weinig mee zou zijn gedaan. Wat staat er zoal in de Grondwet over de Raad van State? Bijvoorbeeld: De regering moet de raad in beginsel om advies vragen over wetsvoorstellen. Die adviezen zijn openbaar. De leden van de raad worden in beginsel voor hun leven benoemd. De regering beslist wie in de raad komt te zitten. Voorzitter van de raad is de Koning. De Kroonprinses is vanaf haar achttiende lid. Allerhande details moeten bij wet worden geregeld: die wettelijke regeling heeft grotendeels haar beslag gekregen in de Wet op de Raad van State. Daarin staat bijvoorbeeld dat er hooguit tien leden kunnen zijn die adviseren over wetsvoorstellen. Naast deze leden zijn er staatsraden. Er zijn hooguit twintig staatsraden. Zij hebben dezelfde bevoegdheden als leden, zoals het recht om mee te praten en mee te beslissen over de adviezen. Er zijn ”staatsraden” en ”staatsraden in buitengewone dienst”, van elk hooguit tien. De beslissingen over hoe een advies komt te luiden, wordt genomen bij meerderheid van de stemmen van leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst.

Artikel 73 Grondwet luidt (gedeeltelijk): De Raad van State of een afdeling van de Raad wordt gehoord over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, alsmede over voorstellen tot goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal. In bij de wet te bepalen gevallen kan het horen achterwege blijven.

Artikel 80 luidt (gedeeltelijk): De adviezen worden openbaar gemaakt volgens regels bij de wet te stellen. Adviezen, uitgebracht ter zake van voorstellen van wet die door of vanwege de Koning worden ingediend, worden, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, aan de Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 74 luidt: De Koning is voorzitter van de Raad van State. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege zitting in de Raad. Bij of krachtens de wet kan aan andere leden van het koninklijk huis zitting in de Raad worden verleend. De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de Raad worden geschorst of ontslagen. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

Artikel 47 luidt (gedeeltelijk): Alle koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Artikel 75 luidt (gedeeltelijk): De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State.

Artikel 2 derde lid Wet op de Raad van State luidt (gedeeltelijk): Het aantal leden bedraagt ten hoogste 10.

Artikel 8 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Er kunnen staatsraden worden benoemd. Lid 2. Zij worden gekozen uit hen, die bekwaamheid of deskundigheid hebben bewezen op het gebied van wetgeving (of) bestuur dan wel in aangelegenheden die daaraan raken. Lid 3. De staatsraden worden bij koninklijk besluit voor een bepaalde tijd van ten minste drie jaren worden benoemd. Lid 4. De artikelen 2, derde lid, (is) op hen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 luidt: De staatsraden hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden van een lid van de Raad.

Artikel 10 luidt (gedeeltelijk): Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd. Een staatsraad in buitengewone dienst neemt slechts deel aan de werkzaamheden van de Raad of van een van zijn afdelingen, voorzover hij daartoe door de vice-president is opgeroepen. De artikelen 2, derde lid, 8 tweede en derde lid (en) 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27a luidt (gedeeltelijk): De Afdeling advisering beslist bij meerderheid van stemmen.

Wetsvoorstel wijziging amendementsrecht Franse parlement

VENDREDI, LE 11 MAI 2018. Op 30 maart berichtte ik (Verlaging aantal leden Franse parlement: deel I) dat de Franse regering een wetsvoorstel voorbereidt waarin het amendementsrecht van het parlement aanzienlijk wordt beperkt. Een amendement is een wijziging van een wetsvoorstel zoals dat door de regering is ingediend. In het Franse parlement hebben beide kamers een amendementsrecht. Een kleine week later deelt de regering mee dat het plan voor een aanzienlijke beperking wordt geschrapt (1). Afgelopen woensdag is het wetsvoorstel ingediend bij de Assemblée nationale: Projet de loi constitutionnelle pour une démocratie plus représentative, responsable et efficace (no 911). Daarin wordt het amendementsrecht weliswaar verder beperkt, maar minder ver dan oorspronkelijk was gepland.

Grondwetswijziging Beperking van het amendementsrecht is slechts een deel van de institutionele hervormingen (réforme des institutions) die de regering wil doorvoeren. Voor een beperking van het amendementsrecht is een grondwetswijziging nodig, zie de bijdrage van 30 maart. Het wetsvoorstel bevat dan ook een voorstel om de Grondwet te wijzigen.

Drie extra beperkingen Ik tel drie extra beperkingen ten opzichte van de bestaande situatie (2). Een gaat over het moment van indiening van een amendement. De andere twee gaan over de inhoud van een amendement. Het amendement mag geen materie bevatten dat de uitvoerende macht per décret (president en premier) of arrêté (minister) mag regelen. Het amendement dat dit toch doet, is ontoelaatbaar. Als ik het goed zie, is deze tweede ”extra” beperking vooral een aangescherpte formulering van een bestaande beperking. In deze bijdrage ga ik nu uitgebreider in op de derde extra beperking.

Direct verband In het voorstel wordt de Grondwet zodanig gewijzigd dat het amendement een direct verband moet hebben met het wetsvoorstel zoals dat door de regering is ingediend. Het amendement dat daaraan niet voldoet, is ontoelaatbaar(3). Nu eist de Grondwet slechts dat het amendement een verband heeft met het wetsvoorstel. Dat verband mag ook indirect zijn (4).

Motivering De Franse regering wil met deze grondwetswijziging bijdragen aan een beter parlementair debat en daardoor aan betere wetten (5).

Nederland Het Nederlandse amendementsrecht van de Tweede Kamer is evenmin onbeperkt, maar de beperkingen gaan minder ver dan in de huidige Franse situatie, zie de bijdrage van 30 maart. De voorgestelde Franse grondwetswijziging zal ertoe leiden dat die verschillen nog groter worden.

NOTEN

1: Dagblad Le Figaro 5 april 2018

2: Zie de voorgestelde artikelen 41 en 42 Constitution

3: Artikel 41 Constitution zoals het in het wetsvoorstel luidt (gedeeltelijk): ”Les amendements qui sont sans lien direct avec le texte déposé ne sont pas recevables.”

4: Artikel 45 Constitution zoals het nu luidt (gedeeltelijk): ”Tout amendement est recevable en première lecture dès lors qu’il présente un lien, même indirect, avec le texte déposé.”

5: Exposé des motifs, bladzijde 6 luidt (gedeeltelijk):” Le texte propose de mieux définir la notion de ”cavalier législatif” afin que le débat législatif se tienne sur le projet en discussion et non sur des éléments périphériques. Ce faisant, le Parlement pourra débattre de manière plus approfondie sur les amendements qui ont une réelle portée et la loi adoptée sera de meilleure qualité.”

Eigenaren van Schiphol

DINSDAG 8 MEI 2018. Op Schiphol starten en landen elk jaar een half miljoen vliegtuigen. Volgens milieuorganisaties is daarmee de grens bereikt. Zij roepen het kabinet in hun luchtvaartmanifest van afgelopen zaterdag op om de luchthaven niet nog verder te laten groeien. Wie is eigenlijk eigenaar van Schiphol? Volgens de statuten is Schiphol eigendom van een naamloze vennootschap (N.V.). Deze naamloze vennootschap heet Royal Schiphol Group. Het kapitaal van een naamloze vennootschap is op grond van het Burgerlijk Wetboek verdeeld in aandelen. Wie een of meer aandelen koopt en daarop een zeker bedrag stort, is aandeelhouder. Royal Schiphol Group heeft volgens het Jaarverslag 2017 vier aandeelhouders: de Nederlandse staat, de gemeente Amsterdam, de gemeente Rotterdam en Aéroports de Paris. De staat houdt bijna 70% van alle aandelen, Amsterdam 20%, Rotterdam iets meer dan 2% en de Fransen 8%. Aandeelhouders kunnen volgens de statuten alleen publiekrechtelijke lichamen zijn die bovendien in Nederland gevestigd zijn. De Nederlandse staat en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam voldoen daaraan natuurlijk. Aéroports de Paris is volgens haar eigen jaarverslag 2017 (Document de référence, p 29) een Société anonyme die in elk geval het hoofdkantoor in Frankrijk heeft. Kan het dan toch aandeelhouder zijn? Ja, dat is volgens de statuten mogelijk met toestemming van de aandeelhoudersvergadering (algemene vergadering), raad van commissarissen en directie, maar alleen voor zover het de B aandelen betreft. En de B aandelen vormen slechts 5% van alle aandelen, niet 8%. Maar wellicht heb ik een statutaire bepaling over het hoofd gezien!

Artikel 2 van de Schiphol Statuten (april 2017) luidt (gedeeltelijk): De vennootschap draagt de naam: Royal Schiphol Group N.V.

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): Het doel van de vennootschap is het (doen) aanleggen van (een) luchthaven(s), alsmede het doen uitoefenen van een luchthavenbedrijf.

Artikel 64 Burgerlijk Wetboek Tweede Boek luidt (gedeeltelijk): De naamloze vennootschap is een rechtspersoon met een in overdraagbare aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal.

Artikel 79 luidt (gedeeltelijk): Aandelen zijn de gedeelten, waarin het maatschappelijk kapitaal bij de statuten is verdeeld.

Artikel 4 van de Schiphol Statuten luidt (gedeeltelijk): Het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap is verdeeld in aandelen A (300.000) en aandelen B (bijna 15.000).

Artikel 80 Burgerlijk Wetboek Tweede Boek luidt (gedeeltelijk): Bij het nemen van het aandeel moet daarop het nominale bedrag worden gestort. Een aandeelhouder kan niet geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de verplichting tot storting.

Artikel 4 van de Schiphol Statuten luidt (gedeeltelijk): De aandelen A en B kunnen uitsluitend worden uitgegeven en overgedragen aan en gehouden worden door in Nederland gevestigde publiekrechtelijke lichamen. De Algemene Vergadering kan uitsluitend ten aanzien van de uitgifte, overdracht en het houden van aandelen B, op voorstel van de directie met goedkeuring van de raad van commissarissen, onherroepelijk ontheffing verlenen van het vereiste aan een of meer in haar besluit daartoe met name genoemde personen, onder in dat besluit gestelde voorwaarden.

Johan Cruijffplein en het staatsrecht

MAANDAG 7 MEI 2018. Het Stadionplein in Amsterdam gaat een nieuwe naam krijgen: Johan Cruijffplein. Dat heeft het gemeentebestuur bekendgemaakt. Niet iedereen is daar blij mee. Maar de gemeente zegt dat ”alles juridisch in orde is” verlopen. Wat zijn de juridische regels voor de naamgeving van straten en pleinen? Uit de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en het (daarop gebaseerde) Besluit basisregistraties adressen en gebouwen volgt dat de gemeenteraad beslist over de namen van straten en pleinen. Uit de Gemeentewet volgt dat de gemeenteraad die bevoegdheid mag overdragen aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeente Amsterdam heeft dat gedaan in de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011. Daarin is de beslissing over de naamgeving en naamswijziging overgedragen aan B&W. Daarin is ook vastgelegd dat B&W voor elke beslissing advies moet vragen aan de (Amsterdamse) Commissie naamgeving openbare ruimten, en dat B&W in beginsel conform dit advies beslissen. Het advies wordt schriftelijk gegeven.

Artikel 6 Wet basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt de openbare ruimten vast.

Artikel 3 Besluit basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte bevat in ieder geval:

a. de officiële schrijfwijze van de naam van de openbare ruimte;

b. de vermelding van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen.

Artikel 156 Gemeentewet luidt: De raad kan aan het college en aan een door hem ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

Artikel 4 Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het college stelt de openbare ruimten vast, kent namen daaraan toe en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen. Lid 2. Voordat het college een naam toekent aan een openbare ruimte als bedoeld in het eerste lid, onder b, vraagt het advies aan de Commissie naamgeving openbare ruimten. Het college besluit conform dit advies, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn dat niet te doen. Lid 3. De Commissie naamgeving openbare ruimten adviseert schriftelijk na ontvangst van het verzoek van het college. Lid 4. Onder vaststellen, indelen en toekennen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Rechtszaak tegen provincie Zuid-Holland ivm ”bemoeienis” met bestemmingsplan

VRIJDAG 27 APRIL EN 4 MEI 2018. In de Statencommissie Bestuur en Middelen werd in januari kort gesproken over de rechtszaken tegen de provincie. Dat gebeurde naar aanleiding van een van de agendastukken voor punt 5a: de brief van de gedeputeerde inzake het Overzicht beroepsprocedures 2016.

Overzicht beroepsprocedures In die commissievergadering vraagt de VVD-fractie waarom de provincie in 34% van alle rechtszaken die tegen haar worden gevoerd in het ongelijk wordt gesteld. De gedeputeerde (mevrouw Baljeu) antwoordt dat het percentage bij de andere provincies vrijwel hetzelfde is maar dat ze bij de volgende rapportage uitgebreider zal ingaan op de oorzaken (1). Een van die rechtszaken uit 2016 gaat over de reactieve aanwijzing die de provincie gaf op een bestemmingsplan van de gemeente Sliedrecht, ”Nijverwaard” geheten. De rechter heeft de provincie hier in het ongelijk gesteld (2). Deze bijdrage gaat over die rechtszaak en over wat eraan voorafging.

Bestemmingsplannen en gebruiksregels Laat ik beginnen bij het begin: bestemmingsplannen. In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld (3) dat elke gemeente voor het hele grondgebied bestemmingsplannen moet maken. Een bestemmingsplan voor het hele grondgebied. Of meerdere bestemmingsplannen, elk voor een ander deel van het grondgebied. In zo’n bestemmingsplan is voor elk stukje grond (kavel) binnen het gebied de bestemming aangewezen. De bestemming voor zo’n kavel kan bijvoorbeeld zijn wonen, verkeer, natuur, cultuur, ontspanning, horeca, bedrijf of detailhandel. Bestemmingsplannen worden vastgesteld door de gemeenteraad. Het vastgestelde bestemmingsplan bestaat uit verschillende onderdelen, zoals bestemmingen maar ook regels die met het oog op een bestemming zijn gegeven. Bij die regels kan bijvoorbeeld worden gedacht aan regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Bestemmingsplan Nijverwaard en gebruiksregels Het Bestemmingsplan Nijverwaard van de gemeente Sliedrecht is een bestemmingsplan voor een deel van het gemeentelijk grondgebied, namelijk het gedeelte ten noorden van de kern Sliedrecht. Het gebied heet nu Bedrijventerrein Nijverwaard. De gemeenteraad heeft dat bestemmingsplan vastgesteld op 23 juni 2015. De meeste kavels in dit gebied hebben of de bestemming bedrijf of de bestemming detailhandel gekregen. Op percelen met bestemming detailhandel mogen volgens de regels omtrent het gebruik (4) uitsluitend grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven komen of zijn. Grootschalige tuincentra, bouwmarkten enzovoorts hebben per vestiging een brutovloeroppervlak van minstens 1.000 vierkante meter. Bestaande detailhandel in elektronica mag blijven.

Reactieve aanwijzingen Een provincie mag op grond van de Wet ruimtelijke ordening (5) een gemeente een aanwijzing geven over een of meer onderdelen van het bestemmingsplan, zoals een of meer regels omtrent het gebruik. Zo’n aanwijzing leidt ertoe dat die onderdelen geen deel meer uitmaken van het bestemmingsplan, en dus komen te vervallen. Een provincie mag zo’n aanwijzing geven als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Bevoegd tot het geven van aanwijzingen zijn gedeputeerde staten.

Reactieve aanwijzing Zuid-Holland Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 7 juli 2015 een reactieve aanwijzing gegeven op Bestemmingsplan Nijverwaard. Die aanwijzing betreft onder andere de gebruiksregel dat uitsluitend grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven zijn toegestaan. De aanwijzing leidt ertoe dat deze gebruiksregel niet langer deel uitmaakt van het bestemmingsplan. De provinciale belangen die deze aanwijzing noodzakelijk maakt met het oog op een goede ruimtelijke ordening, bestaan eruit dat met deze gebruiksregel de Verordening ruimte wordt geschonden.

Verordening ruimte De Verordening ruimte is een provinciale verordening die provinciale staten op 9 juli 2014 hebben vastgesteld. In deze verordening staat (6) dat buiten het centrum van een stad of wijk alleen dan grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven mogen komen nadat is aangetoond dat hun komst noch het woon- en leefklimaat onevenredig zal aantasten noch tot onaanvaardbare leegstand zal leiden. De gemeente Sliedrecht heeft dat volgens gedeputeerde staten niet aangetoond. Voor zover ik kan nagaan, is in provinciale staten of in de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving niet over deze reactieve aanwijzing gesproken.

Beroep bij Raad van State De gemeenteraad van Sliedrecht wilde zich niet neerleggen bij de aanwijzing, en stapte daarom naar de rechter: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gemeenteraad voerde in deze rechtszaak aan dat wel degelijk is aangetoond dat de komst van grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven noch het woon- en leefklimaat onevenredig zal aantasten noch zal leiden tot onaanvaardbare leegstand (7).

Uitspraak Raad van State De rechter deed op 22 juni 2016 uitspraak (8). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat gedeputeerde staten niet deugdelijk hebben gemotiveerd dat de gemeenteraad niet heeft aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Het beroep van de gemeenteraad is dus gegrond. De reactieve aanwijzing van gedeputeerde staten wordt vernietigd omdat gedeputeerde staten hun reactieve aanwijzing onvoldoende hebben gemotiveerd. De gebruiksregel die door de reactieve aanwijzing was komen te vervallen, maakt weer deel uit van het bestemmingsplan.

Vaker onvoldoende motivering Mijn vorige bijdrage over het provinciebestuur ging over de bezwarencommissie van de provincie Zuid-Holland (hyperlink). Ook de bezwarencommissie concludeert in haar laatste jaarverslag dat gedeputeerde staten hun besluiten onvoldoende motiveren (9).

NOTEN

1: Officieel verslag van de Statencommissie Bestuur en Middelen van 24 januari 2018, p 3

2: De brief van de gedeputeerde van 13 oktober 2017 inzake het Overzicht beroepsprocedures 2016, bijlage 1

3: Artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.

4: Bestemmingsplan Nijverwaard. Regels. Bestemmingsregels. Detailhandel. Bestemmingsomschrijving. Artikel 4.1 lid a en b bestemmingsomschrijving luidt (gedeeltelijk):

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grootschalige detailhandel in de branches:
    • 1. tuincentra met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
    • 2. bouwmarkten met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
    • 3. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, tevens bestaande detailhandel in elektronica;

5: Artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Gedeputeerde staten (kunnen) met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Artikel 4.2 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.

6: Verordening ruimte 2014. Artikel 2.1.4 Detailhandel luidt (gedeeltelijk):

Lid 1 Detailhandel binnen de centra

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:

a. binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden,

dorpen en wijken;

b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;

c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van

herallocatie.

Lid 2 Omvang van ontwikkelingen binnen de centra

De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

d. grootschalige meubelbedrijven met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak,

inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, en

detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s, voor

zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties waarvan de

plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 2 Detailhandel’;

e. tuincentra met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, en

f. bouwmarkten met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak.

Lid 4 Ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 buiten de centra

Voor zover de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder d, e en f, een omvang heeft van

meer dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, voorziet het bestemmingsplan hier uitsluitend in als is

aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Mede met het oog hierop is advies gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg en is zo nodig een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd.

7: Rechtsoverweging 14 van de uitspraak luidt: De raad kan zich met name niet verenigen met de reactieve aanwijzing, omdat volgens de raad wel degelijk is aangetoond dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare leegstand of onaanvaardbare effecten op het woon- en leefklimaat.

8: Vindplaats uitspraak op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2016:1741

Rechtsoverweging 16.5 luidt (gedeeltelijk): Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen door de raad is aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de raad in strijd met artikel 2.1.4, vierde lid, van de verordening niet heeft aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.

Rechtsoverweging 18 luidt (gedeeltelijk): De beroepen van de raad zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Rechtsoverweging 20 luidt: Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de onderdelen van het plan die zijn geraakt door de reactieve aanwijzing alsnog bekend kunnen worden gemaakt, waarna daartegen zo nodig rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Beslissing luidt (gedeeltelijk): Vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 7 juli 2015, waarbij aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot het

bestemmingsplan “Nijverwaard” dat door de raad van de gemeente Sliedrecht bij besluit van 23 juni 2015 is vastgesteld.

9: Jaarverslag bezwarencommissie 2016, provincie Zuid-Holland, p 25

Lintjesregen

DINSDAG 1 MEI 2018. Afgelopen vrijdag was het Koningsdag, met in de krant en andere media veel aandacht voor de koninklijke onderscheidingen in de Orde van Oranje-Nassau (de lintjesregen). Elke koninklijke onderscheiding wordt op grond van de Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau door de koning ondertekend. Voor zo’n onderscheiding komt iemand op grond van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau in aanmerking als hij zich geruime tijd voor de samenleving heeft ingespannen of een opvallende prestatie heeft geleverd die voor de samenleving bijzondere waarde heeft. Er zijn zes koninklijke onderscheidingen, ze worden graden genoemd: Ridder Grootkruis, Grootofficier, Commandeur, Officier, Ridder en Lid. De eerste graad (Ridder Grootkruis) is de hoogste onderscheiding; de zesde graad (Lid) is de laagste onderscheiding. Veruit de meeste gedecoreerden zijn Officier, Ridder of Lid. Bij de verlening van die drie graden wordt een kruis en een lint(je) overhandigd, waarvan de grootte varieert: kruis en lintje van een Officier en Ridder zijn groter dan van een Lid. Het lintje voor een vrouw die Officier of Ridder wordt, is kleiner dan dat van een man (en even groot als dat van een Lid). Politici (zoals gemeenteraadsleden) met een lange staat van dienst krijgen automatisch een koninklijke onderscheiding. Iedereen moet zijn koninklijke onderscheiding teruggeven na veroordeling tot een gevangenisstraf van een jaar.

Artikel 1 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt: Er wordt een Orde ingesteld, strekkende tot vererende onderscheiding van Onze onderdanen of vreemdelingen, die zich jegens Ons en de staat of jegens de maatschappij op bijzondere wijze hebben verdienstelijk gemaakt.

Artikel 2 luidt: Deze Orde draagt de naam van “de Orde van Oranje-Nassau”.

Artikel 5 luidt: Alle benoemingen in deze Orde geschieden bij koninklijk besluit.

Artikel 47 Grondwet luidt (gedeeltelijk). Alle koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Artikel 2 Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau luidt: . Lid 1. De Orde van Oranje-Nassau strekt tot onderscheiding van personen wegens bijzondere verdiensten jegens de samenleving. Lid 2. Van verdiensten als bedoeld in het eerste lid is sprake, indien: a. iemand zich geruime tijd ten bate van de samenleving heeft ingespannen of anderen heeft gestimuleerd; b. iemand een of meer opvallende prestaties heeft geleverd of werkzaamheden heeft verricht die voor de samenleving een bijzondere waarde hebben. Lid 3. Bij de vaststelling van de bijzondere verdiensten, bedoeld in het tweede lid, kan in aanmerking worden genomen dat iemand geruime tijd werkzaamheden heeft verricht op een wijze die betrokkene onderscheidt van anderen en die getuigt van een karaktervolle en voorbeeldige plichtsvervulling.

Artikel 6 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt: De Ridders van de eerste graad van deze Orde dragen de naam van Ridder Grootkruis. De Ridders van de tweede graad van deze Orde dragen de naam van Grootofficier. De Ridders van de derde graad van deze Orde dragen de naam van Commandeur. De Ridders van de vierde graad van deze Orde dragen de naam van Officier. De Ridders van de vijfde graad van deze Orde dragen de naam van Ridder. De Ridders van de zesde graad van deze Orde dragen de naam van Lid.

Artikel 7 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt (gedeeltelijk): Het versiersel dezer Orde bestaat in een kruis met acht geparelde punten en een doorlopende laurierkrans tussen de armen en gedekt met een koninklijke kroon.

Artikel 7 Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau luidt (gedeeltelijk): De uit te reiken onderscheidingstekens zijn voor de onderscheiden graden van:

Officier: 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, voorzien van een rozet in de kleuren van het lint, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen 27 millimeter breed. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik; 2°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

e. Ridder: 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen 27 millimeter. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;
2;. het draagteken, zijnde het lint, opgemaakt in de vorm van een strik, waaraan is toegevoegd een kleine zilveren kroon. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

f. Lid: 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 35 millimeter, hangende aan het lint met een breedte van 27 millimeter, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;
2°. het draagteken, zijnde het lint, opgemaakt in de vorm van een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

Artikel 14 luidt: Lid 1. De volgende personen worden geacht aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen:
a. de leden van de Staten-Generaal, van de Staten van de Nederlandse Antillen en van de Staten van Aruba die ten minste tweemaal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben gehad;
b. de Nederlandse leden van het Europees Parlement die ten minste een maal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben gehad;
c. de leden van de provinciale staten en van de gemeenteraden in Nederland en van de eilandsraden van de Nederlandse Antillen die ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad;
d. de ministers en staatssecretarissen van de landen van het Koninkrijk die hun ambt ten minste een jaar hebben bekleed.
Lid 2. Indien personen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet voldoen aan de daarin gestelde vereisten, worden zij geacht aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, indien zij ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad in twee of meer verschillende van de in de onderdelen a, b of c genoemde organen.

Artikel 11 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt (gedeeltelijk): Een onderscheiding in deze Orde vervalt, indien degene aan wie de onderscheiding is verleend, onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar.

Wijziging kiesstelsel Franse parlement: deel I

VENDREDI LE 27 AVRIL 2018. De Franse regering heeft begin april haar plannen voor staatsrechtelijke hervormingen, réforme des institutions, verder uiteengezet. Er zijn onder andere plannen voor de invoering van een kiesstelsel met beperkte evenredige vertegenwoordiging. De wetsvoorstellen hiervoor worden in mei ingediend (1). Wat voor stelsel is er nu? Welke parlementaire steun is er nodig voor wijzigingen via de parlementaire weg?

Parlement Het Franse parlement zetelt in Parijs en bestaat uit twee kamers: Assemblée nationale en Sénat (2). Voor parlementaire wetswijzigingen is altijd steun nodig in de Assemblée nationale maar niet altijd in de Sénat. In de Assemblée nationale heeft de grootste regeringspartij La République En Marche (LREM) de absolute meerderheid. Wetsvoorstellen van de regering zullen hier dus op voldoende steun kunnen rekenen. In de Sénat is LREM een kleine partij, terwijl oppositiepartij Les Républicains met stip de grootste is; het is afwachten of en in hoeverre wetsvoorstellen ook hier op voldoende steun kunnen rekenen (3).

Stelsel Assemblée nationale In de Grondwet is geregeld (4) dat de burgers de kiezers zijn van de députés: het zijn dus rechtstreekse verkiezingen. In de Kieswet is geregeld (5) dat voor de verkiezing van de députés Frankrijk verdeeld is over honderden kiesdistricten, circonscriptions geheten. Er zijn er 577, dat is inclusief de districten buiten Europa. Voor die verkiezing geldt dus een districtenstelsel. In elk kiesdistrict wordt slechts één député gekozen. Heel af en toe valt het kiesdistrict samen met een departement. De meeste departementen bestaan echter uit meerdere kiesdistricten, sommige departementen hebben er zelfs meer dan 20. Vaker valt het kiesdistrict samen met een gemeente. Een gemeente kan ook uit meerdere kiesdistricten bestaan. De burgers in een district zijn de kiezers.

In de Kieswet is ook geregeld (6) dat de député in het kiesdistrict wordt gekozen door middel van een meerderheidsstelsel, scrutin majoritaire. Gekozen is de député die de meerderheid van de stemmen krijgt. Soms is er al een winnaar na één verkiezingsronde; in andere gevallen is een tweede ronde nodig. Voor een overwinning in de eerste ronde moet de kandidaat in elk geval 50% van de stemmen halen, dat heet de absolute meerderheid. Als dat niet lukt en een tweede ronde nodig is, hoeft de winnaar in de tweede ronde slechts de meeste stemmen te halen, dat heet de relatieve meerderheid.

Parlementaire steun nodig voor wijziging Assemblée nationale? Voor wijziging/afschaffing van de rechtstreekse verkiezing is steun nodig van beide kamers, omdat daarvoor een grondwetswijziging nodig is (7). Voor wijziging/afschaffing van het districtenstelsel en het meerderheidsstelsel is uiteindelijk alleen steun nodig van de Assemblée nationale, omdat daarvoor slechts de Kieswet moet worden gewijzigd (8).

Stelsel Sénat In de Grondwet is geregeld (9) dat de senatoren – anders dan de députés – niet rechtstreeks door de burgers worden gekozen maar dat zij in getrapte verkiezingen worden gekozen. Ook is daarin geregeld (10) dat de senaat de vertegenwoordiging van de lagere overheden is. In de Kieswet is geregeld (11) dat voor de verkiezing van de senatoren Frankrijk is verdeeld in kiesdistricten, net als voor de verkiezing van de députés, maar wel in veel minder kiesdistricten: ongeveer 100 kiesdistricten. Het overgrote deel van die districten valt samen met een departement. Het departement is dus meestal ook een kiesdistrict. In bijna alle departementen worden niet 1 maar minstens 2 senatoren gekozen.

In de Kieswet staat (12) dat het vooral gemeenteraadsleden zijn of afgevaardigden van gemeenteraden die een senator kiezen. Het gaat hier om raadsleden of raden van gemeenten die in het kiesdistrict liggen. De burgers hebben op hun beurt die gemeenteraadsleden gekozen.

In de Kieswet staat verder (13) dat sommige kiesdistricten slechts 1 of 2 senatoren kiezen; in de andere kiesdistricten worden 3 of meer senatoren gekozen. In het kiesdistrict waarin 1 of 2 senatoren worden gekozen, geldt het meerderheidsstelsel, scrutin majoritaire. Alleen de senator die de meerderheid van de stemmen haalt, is gekozen.

De meeste senatoren worden echter gekozen in kiesdistricten die 3 of meer senatoren leveren. In de Kieswet is geregeld (14) dat in die kiesdistricten het stelsel van evenredige vertegenwoordiging geldt, représentation proportionnelle. Een kandidaat heeft dan geen meerderheid van de stemmen nodig om gekozen te worden. Hij is gekozen als hij een bepaald percentage van de stemmen haalt die in het district zijn uitgebracht: elke senator die de kiesdeler haalt, is gekozen. De kiesdeler is het quotiënt van het totaal aantal uitgebrachte stemmen in het district en het totaal aantal senatoren dat het district levert.

Parlementaire steun nodig voor wijziging senaat? Voor wijziging van de getrapte verkiezing is een grondwetswijziging nodig, en dus altijd de steun van beide kamers nodig (15). Voor uitbreiding (of beperking) van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, lijkt mij geen steun van de senaat nodig, omdat daarvoor slechts de Kieswet gewijzigd hoeft te worden en deze Kieswet bepalingen geen bijzondere status hebben. Die wetsbepalingen zijn met name geen loi organique (15). En wat er nodig is voor wijzigingen in de samenstelling van de kiezers (nu: vooral gemeenteraadsleden) en voor wijziging/afschaffing van het districtenstelsel? Als ik me beperk tot de bewoordingen van de Grondwet en de Kieswet, denk ik dat ook hiervoor de steun nodig is van de senaat, maar ik heb zo mijn twijfels.

Conclusie: Voor de verkiezing van de Assemblée nationale geldt dus een districtenstelsel. In elk district kiezen de burgers één député door middel van een meerderheidsstelsel. Een departement bestaat uit meerdere districten. Ook voor de verkiezing van de Sénat geldt een districtenstelsel. In veruit de meeste districten worden twee of meer senatoren gekozen. De meeste senatoren worden in hun district niet door middel van een meerderheidsstelsel maar door middel van het stelsel evenredige vertegenwoordiging gekozen. Bij de senaat is dus al sprake van een zekere mate van evenredige vertegenwoordiging, maar dat is dan op het niveau van een kiesdistrict. Kiesdistrict is het departement.

NOTEN

Onderstaande wetsbepalingen zijn afkomstig van DILA. Code electoral 31.03.2018

https://www.legifrance.gouv.fr/affichCode.do?cidTexte=LEGITEXT000006070239

Constitution 06.03.2017 https://www.legifrance.gouv.fr/Droit-francais/Constitution

1: dagblad Le Figaro, 5 april 2018

2: artikel 24 Constitution

3: dagblad Le Figaro, 5 april 2018

4: Artikel 24 Constitution: Les députés à l’Assemblée nationale, dont le nombre ne peut excéder cinq cent soixante-dix-sept, sont élus au suffrage direct.

5: Artikel L 124 Code électoral: Le vote a lieu par circonscription. Artikel L 125 Code électoral (gedeeltelijk): Les circonscriptions sont déterminées conformément aux tableaux n° 1 pour les départements.

6: Artikel L 123 Code électoral: Les députés sont élus au scrutin uninominal majoritaire à deux tours. Artikel 126 Code électoral (gedeeltelijk): Nul n’est élu au premier tour de scrutin s’il n’a réuni :1° La majorité absolue des suffrages exprimés; 2° Un nombre de suffrages égal au quart du nombre des électeurs inscrits. Au deuxième tour la majorité relative suffit.

7: Artikel 89 Constitution (gedeeltelijk): L’initiative de la révision de la Constitution appartient concurremment au Président de la République sur proposition du Premier ministre et aux membres du Parlement. Le projet ou la proposition de révision doit être voté par les deux assemblées en termes identiques.

8: Article 45 Constitution (gedeeltelijk): Tout projet ou proposition de loi est examiné successivement dans les deux Assemblées du Parlement en vue de l’adoption d’un texte identique.

Lorsque, par suite d’un désaccord entre les deux Assemblées, le Premier ministre (a) la faculté de provoquer la réunion d’une commission mixte paritaire chargée de proposer un texte sur les dispositions restant en discussion. Si la commission mixte ne parvient pas à l’adoption d’un texte commun ou si ce texte n’est pas adopté, le Gouvernement peut demander à l’Assemblée nationale de statuer définitivement.

9: Artikel 24 Constitution (gedeeltelijk): Le Sénat, dont le nombre de membres ne peut excéder trois cent quarante-huit, est élu au suffrage indirect.

10: Artikel 24 Constitution (gedeeltelijk): Le Sénat, dont le nombre de membres ne peut excéder trois cent quarante-huit, est élu au suffrage indirect. Il assure la représentation des collectivités territoriales de la République.

11: Artikel L 279 Code électoral: Les sièges des sénateurs représentant les départements sont répartis conformément au tableau n° 6 annexé au présent code. Tableau no 6 Election des sénateurs.

12: Artikel L 280 Code électoral (gedeeltelijk): La composition du collège électoral appelé à élire les sénateurs assure, dans chaque département, la représentation des différentes catégories de collectivités territoriales et de la diversité des communes, en tenant compte de la population qui y réside. Ce collège électoral est composé : 1° Des députés et des sénateurs ; 2° Des conseillers régionaux de la section départementale correspondant au département; 3° Des conseillers départementaux ; 4° Des délégués des conseils municipaux ou des suppléants de ces délégués.

Artikel L 284 Code électoral (gedeeltelijk): Les conseils municipaux élisent parmi leurs membres dans les communes de moins de 9 000 habitants: un délégué pour les conseils municipaux de sept et onze membres; trois délégués pour les conseils municipaux de quinze membres; cinq délégués pour les conseils municipaux de dix-neuf membres; sept délégués pour les conseils municipaux de vingt-trois membres; quinze délégués pour les conseils municipaux de vingt-sept et vingt-neuf membres.

Artikel L 285 Code électoral: Dans les communes de 9 000 habitants et plus, tous les conseillers municipaux sont délégués de droit. En outre, dans les communes de plus de 30 000 habitants, les conseils municipaux élisent des délégués supplémentaires à raison de 1 pour 800 habitants en sus de 30 000.

13: Artikel L 294 Code électoral: Dans les départements où sont élus deux sénateurs ou moins, l’élection a lieu au scrutin majoritaire à deux tours. Nul n’est élu sénateur au premier tour du scrutin s’il n’a réuni: 1° La majorité absolue des suffrages exprimés ; 2° Un nombre de voix égal au quart des électeurs inscrits. Au second tour de scrutin, la majorité relative suffit. En cas d’égalité des suffrages, le plus âgé des candidats est élu.

14: Artikel L 295 Code électoral: Dans les départements où sont élus trois sénateurs ou plus, l’élection a lieu à la représentation proportionnelle suivant la règle de la plus forte moyenne, sans panachage ni vote préférentiel. Sur chaque liste, les sièges sont attribués aux candidats d’après l’ordre de présentation.

15: Artikel 89 Constitution (gedeeltelijk): L’initiative de la révision de la Constitution appartient concurremment au Président de la République sur proposition du Premier ministre et aux membres du Parlement. Le projet ou la proposition de révision doit être voté par les deux assemblées en termes identiques. Article 45 Constitution (gedeeltelijk): Tout projet ou proposition de loi est examiné successivement dans les deux Assemblées du Parlement en vue de l’adoption d’un texte identique. Lorsque, par suite d’un désaccord entre les deux Assemblées, le Premier ministre (a) la faculté de provoquer la réunion d’une commission mixte paritaire chargée de proposer un texte sur les dispositions restant en discussion. Si la commission mixte ne parvient pas à l’adoption d’un texte commun ou si ce texte n’est pas adopté, le Gouvernement peut demander à l’Assemblée nationale de statuer définitivement. Article 46 Constitution (gedeeltelijk): Les lois auxquelles la Constitution confère le caractère de lois organiques sont votées et modifiées dans les conditions suivantes. La procédure de l’article 45 est applicable. Les lois organiques relatives au Sénat doivent être votées dans les mêmes termes par les deux assemblées.

Grote grazers bij de Oostvaardersplassen en de Wet dieren

DONDERDAG 26 APRIL 2018. In het (droge) deel van de Oostvaardersplassen in de provincie Flevoland zijn in de afgelopen maanden veel grote grazers overleden. Er was te weinig voedsel beschikbaar voor de vele konikpaarden, heckrunderen en edelherten. Daardoor leden de dieren honger en stierven uiteindelijk de hongerdood (of werden om humane redenen gedood door de beheerders). De beheerders wilden de dieren om ecologische redenen niet bij voederen, onder andere omdat de natuur haar gang moest kunnen gaan. Velen waren het daar om dierenwelzijnsredenen niet mee eens; zij wijzen bijvoorbeeld naar de Wet dieren. Daarin staat onder andere dat dieren in elk geval gevrijwaard moeten zijn van honger en onjuiste voeding. De beheerders wijzen erop dat deze wet alleen van toepassing is op gehouden dieren en dat de grote grazers in de Oostvaardersplassen in het wild leven en dus geen gehouden dieren zijn in de zin van de wet (ook al staan er hekken om het leefgebied). Wat staat erover in de wet en wat zegt de minister erover bij de behandeling van het wetsvoorstel? De wet is hierover niet erg duidelijk. De minister zegt bij de behandeling van het wetsvoorstel dat tot de gehouden dieren in elk geval de landbouwhuisdieren (bijvoorbeeld melkkoeien) en gezelschapsdieren (hond en kat) worden gerekend. Ik denk niet dat de grote grazers in de Oostvaardersplassen daartoe gerekend kunnen worden. De minister zegt dat ook bij andere dieren sprake kan zijn van het houden van dieren. Of dat zo is, is dan afhankelijk van de verkeersopvattingen. Ter ondersteuning verwijst de minister naar de wettelijke regeling over het houden van dingen (waaronder dieren) in het Burgerlijk Wetboek. Ik heb maar een deel van de parlementaire behandeling bekeken!

Artikel 1.2 Wet dieren luidt (gedeeltelijk): Het bij en krachtens deze wet gestelde over dieren is van toepassing op gehouden dieren, voor zover niet anders is bepaald.

Artikel 1.3 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend. Lid 2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. (Er) wordt in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd. Lid 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van dorst, honger en onjuiste voeding, voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.

De minister schrijft in 2008 in de Memorie van toelichting (paragraaf 3.1) bij het wetsvoorstel: Het doel van het wetsvoorstel is te komen tot een samenhangend stelsel van regels die als kenmerk hebben dat zij direct verband houden met het gehouden dier. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren en overige gehouden dieren. Het wetsvoorstel ziet, behoudens uitzondering niet op in het wild levende dieren en ook niet op dierproeven als bedoeld in de Wet op de dierproeven. De regelgeving voor beide beleidsterreinen staat in een andere context, namelijk die van soortbescherming onderscheidenlijk wetenschappelijk, voornamelijk medisch onderzoek.

De minister schrijft in 2009 in de Nota naar aanleiding van het verslag (pagina 5): Of een dier wordt gehouden wordt, ingevolge artikel 3:107 van het Burgerlijk Wetboek aan de hand van verkeersopvattingen bepaald. Bij dieren wordt in jurisprudentie aangenomen dat sprake is van een gehouden dier als dat dier zich in de beschikkingsmacht van een mens bevindt.

Artikel 107 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt: Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Bezit is onmiddellijk, wanneer iemand bezit zonder dat een ander het goed voor hem houdt. Bezit is middellijk, wanneer iemand bezit door middel van een ander die het goed voor hem houdt. Houderschap is op overeenkomstige wijze onmiddellijk of middellijk.

Artikel 108 luidt: Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.

Toelating tot gemeenteraad van Heerlen

MAANDAG 23 APRIL 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de daarop volgende weken heb ik een staatsrechtelijk onderwerp behandeld dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (restzetelverdeling), Tilburg (ongeldige en blanco stemmen), Zutphen (stemmen met een volmacht) en Harlingen (aannemen van de benoeming) besproken.

De Limburgse gemeente Heerlen is de hekkensluiter. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 37 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 11 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is toelating tot de gemeenteraad. Toelating van de nieuwe 37 gemeenteraadsleden na de verkiezingen is geen automatisme. Een raadslid dat gekozen en benoemd is (en zijn benoeming heeft aangenomen) wordt ingevolge de Kieswet pas toegelaten tot de gemeenteraad na de beslissing dat hij wordt toegelaten. Het is de gemeenteraad in de oude samenstelling die daarover beslist. De oude gemeenteraad neemt die beslissing in een (openbare) vergadering. De oude gemeenteraad onderzoekt daartoe ingevolge de Gemeentewet of het raadslid aan de wettelijke vereisten voor het raadslidmaatschap voldoet en of hij geen openbare betrekkingen bekleedt die onverenigbaar zijn met het raadslidmaatschap. Dat onderzoek gebeurt aan de hand van informatie die het raadslid zelf heeft overhandigd. Het onderzoek heet het onderzoek van de geloofsbrieven. Die beslissing wordt het raadslid terstond meegedeeld door de voorzitter van de oude gemeenteraad. De oude gemeenteraad van Heerlen heeft op 27 maart vergaderd en daarin unaniem besloten om alle 37 raadsleden toe te laten

Artikel V 3 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt, legt de benoemde aan het vertegenwoordigend orgaan een door hem ondertekende verklaring over, vermeldende alle openbare betrekkingen die de benoemde bekleedt. Tenzij de benoemde op het tijdstip van benoeming reeds lid van het vertegenwoordigend orgaan was, legt hij tevens een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen over, waaruit zijn woonplaats, datum en plaats van de geboorte.

Artikel 10 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Voor het lidmaatschap van de raad is vereist dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

Artikel 13 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Een lid van de raad is niet tevens:

  • a. minister;

  • b. staatssecretaris;

  • c. lid van de Raad van State;

  • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

  • e. Nationale ombudsman;

  • f. substituut-ombudsman als bedoeld in de Wet Nationale ombudsman;

  • g. commissaris van de Koning;

  • h. gedeputeerde;

  • i. secretaris van de provincie;

  • j. griffier van de provincie;

  • k. burgemeester;

  • l. wethouder;

  • m. lid van de rekenkamer;

  • n. ombudsman of lid van de ombudscommissie;

  • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

Artikel V 4 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, onderzoekt de geloofsbrief onverwijld en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen.

Artikel V 12 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De beslissing betreffende de toelating van de tot lid van de gemeenteraad benoemden wordt onverwijld genomen.

Artikel V 13 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Elke beslissing betreffende de toelating van de benoemden tot lid van de gemeenteraad, wordt door de voorzitter van de gemeenteraad, terstond aan de benoemde bekendgemaakt.