Rechtszaak tegen provincie Zuid-Holland ivm ”bemoeienis” met bestemmingsplan

VRIJDAG 27 APRIL EN 4 MEI 2018. In de Statencommissie Bestuur en Middelen werd in januari kort gesproken over de rechtszaken tegen de provincie. Dat gebeurde naar aanleiding van een van de agendastukken voor punt 5a: de brief van de gedeputeerde inzake het Overzicht beroepsprocedures 2016.

Overzicht beroepsprocedures In die commissievergadering vraagt de VVD-fractie waarom de provincie in 34% van alle rechtszaken die tegen haar worden gevoerd in het ongelijk wordt gesteld. De gedeputeerde (mevrouw Baljeu) antwoordt dat het percentage bij de andere provincies vrijwel hetzelfde is maar dat ze bij de volgende rapportage uitgebreider zal ingaan op de oorzaken (1). Een van die rechtszaken uit 2016 gaat over de reactieve aanwijzing die de provincie gaf op een bestemmingsplan van de gemeente Sliedrecht, ”Nijverwaard” geheten. De rechter heeft de provincie hier in het ongelijk gesteld (2). Deze bijdrage gaat over die rechtszaak en over wat eraan voorafging.

Bestemmingsplannen en gebruiksregels Laat ik beginnen bij het begin: bestemmingsplannen. In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld (3) dat elke gemeente voor het hele grondgebied bestemmingsplannen moet maken. Een bestemmingsplan voor het hele grondgebied. Of meerdere bestemmingsplannen, elk voor een ander deel van het grondgebied. In zo’n bestemmingsplan is voor elk stukje grond (kavel) binnen het gebied de bestemming aangewezen. De bestemming voor zo’n kavel kan bijvoorbeeld zijn wonen, verkeer, natuur, cultuur, ontspanning, horeca, bedrijf of detailhandel. Bestemmingsplannen worden vastgesteld door de gemeenteraad. Het vastgestelde bestemmingsplan bestaat uit verschillende onderdelen, zoals bestemmingen maar ook regels die met het oog op een bestemming zijn gegeven. Bij die regels kan bijvoorbeeld worden gedacht aan regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Bestemmingsplan Nijverwaard en gebruiksregels Het Bestemmingsplan Nijverwaard van de gemeente Sliedrecht is een bestemmingsplan voor een deel van het gemeentelijk grondgebied, namelijk het gedeelte ten noorden van de kern Sliedrecht. Het gebied heet nu Bedrijventerrein Nijverwaard. De gemeenteraad heeft dat bestemmingsplan vastgesteld op 23 juni 2015. De meeste kavels in dit gebied hebben of de bestemming bedrijf of de bestemming detailhandel gekregen. Op percelen met bestemming detailhandel mogen volgens de regels omtrent het gebruik (4) uitsluitend grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven komen of zijn. Grootschalige tuincentra, bouwmarkten enzovoorts hebben per vestiging een brutovloeroppervlak van minstens 1.000 vierkante meter. Bestaande detailhandel in elektronica mag blijven.

Reactieve aanwijzingen Een provincie mag op grond van de Wet ruimtelijke ordening (5) een gemeente een aanwijzing geven over een of meer onderdelen van het bestemmingsplan, zoals een of meer regels omtrent het gebruik. Zo’n aanwijzing leidt ertoe dat die onderdelen geen deel meer uitmaken van het bestemmingsplan, en dus komen te vervallen. Een provincie mag zo’n aanwijzing geven als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Bevoegd tot het geven van aanwijzingen zijn gedeputeerde staten.

Reactieve aanwijzing Zuid-Holland Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 7 juli 2015 een reactieve aanwijzing gegeven op Bestemmingsplan Nijverwaard. Die aanwijzing betreft onder andere de gebruiksregel dat uitsluitend grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven zijn toegestaan. De aanwijzing leidt ertoe dat deze gebruiksregel niet langer deel uitmaakt van het bestemmingsplan. De provinciale belangen die deze aanwijzing noodzakelijk maakt met het oog op een goede ruimtelijke ordening, bestaan eruit dat met deze gebruiksregel de Verordening ruimte wordt geschonden.

Verordening ruimte De Verordening ruimte is een provinciale verordening die provinciale staten op 9 juli 2014 hebben vastgesteld. In deze verordening staat (6) dat buiten het centrum van een stad of wijk alleen dan grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven mogen komen nadat is aangetoond dat hun komst noch het woon- en leefklimaat onevenredig zal aantasten noch tot onaanvaardbare leegstand zal leiden. De gemeente Sliedrecht heeft dat volgens gedeputeerde staten niet aangetoond. Voor zover ik kan nagaan, is in provinciale staten of in de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving niet over deze reactieve aanwijzing gesproken.

Beroep bij Raad van State De gemeenteraad van Sliedrecht wilde zich niet neerleggen bij de aanwijzing, en stapte daarom naar de rechter: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gemeenteraad voerde in deze rechtszaak aan dat wel degelijk is aangetoond dat de komst van grootschalige tuincentra, bouwmarkten, meubelbedrijven en woninginrichtingsbedrijven noch het woon- en leefklimaat onevenredig zal aantasten noch zal leiden tot onaanvaardbare leegstand (7).

Uitspraak Raad van State De rechter deed op 22 juni 2016 uitspraak (8). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat gedeputeerde staten niet deugdelijk hebben gemotiveerd dat de gemeenteraad niet heeft aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Het beroep van de gemeenteraad is dus gegrond. De reactieve aanwijzing van gedeputeerde staten wordt vernietigd omdat gedeputeerde staten hun reactieve aanwijzing onvoldoende hebben gemotiveerd. De gebruiksregel die door de reactieve aanwijzing was komen te vervallen, maakt weer deel uit van het bestemmingsplan.

Vaker onvoldoende motivering Mijn vorige bijdrage over het provinciebestuur ging over de bezwarencommissie van de provincie Zuid-Holland (hyperlink). Ook de bezwarencommissie concludeert in haar laatste jaarverslag dat gedeputeerde staten hun besluiten onvoldoende motiveren (9).

NOTEN

1: Officieel verslag van de Statencommissie Bestuur en Middelen van 24 januari 2018, p 3

2: De brief van de gedeputeerde van 13 oktober 2017 inzake het Overzicht beroepsprocedures 2016, bijlage 1

3: Artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.

4: Bestemmingsplan Nijverwaard. Regels. Bestemmingsregels. Detailhandel. Bestemmingsomschrijving. Artikel 4.1 lid a en b bestemmingsomschrijving luidt (gedeeltelijk):

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grootschalige detailhandel in de branches:
    • 1. tuincentra met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
    • 2. bouwmarkten met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
    • 3. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, tevens bestaande detailhandel in elektronica;

5: Artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Gedeputeerde staten (kunnen) met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Artikel 4.2 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.

6: Verordening ruimte 2014. Artikel 2.1.4 Detailhandel luidt (gedeeltelijk):

Lid 1 Detailhandel binnen de centra

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:

a. binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden,

dorpen en wijken;

b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;

c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van

herallocatie.

Lid 2 Omvang van ontwikkelingen binnen de centra

De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

d. grootschalige meubelbedrijven met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak,

inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, en

detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s, voor

zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties waarvan de

plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 2 Detailhandel’;

e. tuincentra met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, en

f. bouwmarkten met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak.

Lid 4 Ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 buiten de centra

Voor zover de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder d, e en f, een omvang heeft van

meer dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, voorziet het bestemmingsplan hier uitsluitend in als is

aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Mede met het oog hierop is advies gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg en is zo nodig een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd.

7: Rechtsoverweging 14 van de uitspraak luidt: De raad kan zich met name niet verenigen met de reactieve aanwijzing, omdat volgens de raad wel degelijk is aangetoond dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare leegstand of onaanvaardbare effecten op het woon- en leefklimaat.

8: Vindplaats uitspraak op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2016:1741

Rechtsoverweging 16.5 luidt (gedeeltelijk): Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen door de raad is aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de raad in strijd met artikel 2.1.4, vierde lid, van de verordening niet heeft aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.

Rechtsoverweging 18 luidt (gedeeltelijk): De beroepen van de raad zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Rechtsoverweging 20 luidt: Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de onderdelen van het plan die zijn geraakt door de reactieve aanwijzing alsnog bekend kunnen worden gemaakt, waarna daartegen zo nodig rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Beslissing luidt (gedeeltelijk): Vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 7 juli 2015, waarbij aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot het

bestemmingsplan “Nijverwaard” dat door de raad van de gemeente Sliedrecht bij besluit van 23 juni 2015 is vastgesteld.

9: Jaarverslag bezwarencommissie 2016, provincie Zuid-Holland, p 25

Bezwarencommissie Zuid-Holland

VRIJDAG 13 APRIL EN 20 APRIL 2018. In 2016 is 225 keer bezwaar gemaakt tegen besluiten van gedeputeerde staten van Zuid-Holland; de meeste bezwaren gaan over vergunningen (1).

Bezwaar maken Iedereen die daarbij belang heeft kan tegen elk besluit van gedeputeerde staten bezwaar maken (2), uitzonderingen daargelaten (3). Men maakt bezwaar door tijdige indiening van een bezwaarschrift (4).

Bezwaar gemaakt Gevolg van het gemaakte bezwaar is dat gedeputeerde staten het besluit moeten heroverwegen (5). Die heroverweging kan ertoe leiden dat zij beslissen om het besluit te herroepen en zo nodig een nieuw besluit nemen (6). Heroverweging kan er echter ook toe leiden dat gedeputeerde staten beslissen om het besluit in stand te laten.

Bezwaar maken hoe? Bezwaar maken gebeurt door indiening van een bezwaarschrift bij de provincie (7).

Hoorrecht De bezwaarmaker heeft er meestal recht op dat hij wordt gehoord, voordat gedeputeerde staten een beslissing nemen op het bezwaar (8). Hij wordt óf gehoord door een of meer ambtenaren óf door een adviescommissie. Als hij wordt gehoord door een of meer ambtenaren, mogen de (meeste) hoorambtenaren niet bij de voorbereiding van het besluit zijn betrokken geweest (9).

Horen door adviescommissie Als er een adviescommissie is in de zin van de wet, dan mag hij niet door ambtenaren worden gehoord. Hij moet dan worden gehoord door de adviescommissie (10). Bovendien geeft de adviescommissie na het horen schriftelijk advies aan gedeputeerde staten (10). De adviescommissie kan adviseren om het besluit in stand te laten, maar ook om het besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen. Bijvoorbeeld het besluit dat de bezwaarmaker graag ziet. De adviescommissie geeft slechts advies; gedeputeerde staten nemen de beslissing. Maar bij een beslissing die afwijkt van het advies, moet de reden van de afwijking worden vermeld (10).

Bezwarencommissie Zuid-Holland De provincie Zuid-Holland heeft een commissie van advies voor de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van gedeputeerde staten ingesteld (11a). In Zuid-Holland gebeurt het horen van bezwaarmakers door deze bezwarencommissie, die vervolgens schriftelijk advies geeft aan gedeputeerde staten.

Bezwarencommissie Zuid-Holland een adviescommissie? De provincie ziet deze commissie als een adviescommissie in de zin van de wet (11b). Maar is dat terecht? De wet stelt voorwaarden aan een adviescommissie: ze moet bestaan uit een voorzitter en minstens twee leden en de voorzitter mag niet werkzaam zijn voor gedeputeerde staten of zelf een gedeputeerde (12). Gedeputeerde staten hebben een reglement vastgesteld voor de bezwarencommissie. Artikel 3 van dit reglement luidt (voor zover hier relevant): De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste 15 leden. De leden van de commissie worden benoemd door gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten benoemen de voorzitter. Leden van provinciale staten, leden van gedeputeerde staten en personen werkzaam onder hun verantwoordelijkheid zijn geen lid van de commissie.” Volgens dit artikel mogen dus de leden niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. De wet stelt echter als voorwaarde dat de voorzitter niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. In het reglement staat nergens dat (ook) de voorzitter niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten, tenzij de voorzitter in dit artikel tot de leden wordt gerekend. Maar zou dat een juiste uitleg zijn? Zo nee, dan is het reglement niet conform de wet.

Bezwarencommissie Zuid-Holland een adviescommissie? De wet stelt ook als voorwaarde dat de adviescommissie naast de voorzitter uit minstens twee leden bestaat. Volgens het Zuid-Hollandse reglement moet de bezwarencommissie bij het uitbrengen van het advies bestaan uit een voorzitter en minstens twee leden (13). Dat is in orde dus. Echter: tijdens de hoorzitting moet het bestaan uit een voorzitter en minstens een lid (14). Is dat conform de wet? Wat verder opvalt aan deze artikelen, is dat hierin de voorzitter uitdrukkelijk tot de leden wordt gerekend (15).

Analyse adviezen bezwarencommissie Niet elk ingediend bezwaar leidde in 2016 tot een advies van de bezwarencommissie; zo werden 91 bezwaren weer ingetrokken door de indiener ervan (16). De bezwarencommissie heeft 121 keer advies uitgebracht; het advies was in de helft van de gevallen positief voor de indiener, dat wil zeggen door de bezwarencommissie gegrond verklaard! (17). Gedeputeerde staten namen het advies in veruit de meeste gevallen over (18). Het jaarverslag is besproken in de statencommissie Bestuur en Middelen van 24 januari 2018 (19).

NOTEN

1: Jaarverslag bezwarencommissie provincie Zuid-Holland, verslagjaar 2016, p 10 en 13

2: artikelen 7:1 en 8:1 Algemene wet bestuursrecht

3: artikelen 7:1 en 8:3-8:5 Algemene wet bestuursrecht

4: artikelen 6:4 en 6:7 Algemene wet bestuursrecht

5: artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht

6: artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht

7: artikel 6:4 Algemene wet bestuursrecht

8: artikelen 7:2 en 7:3 Algemene wet bestuursrecht

9: artikel 7:5 Algemene wet bestuursrecht

10: artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht

11a: artikel 2 Reglement behandeling bezwaarschriften Zuid-Holland, 2014

11b: considerans (aanhef) Reglement behandeling bezwaarschriften Zuid-Holland, 2014

12: artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht

13: artikel 16 Reglement behandeling bezwaarschriften Zuid-Holland, 2014: ”Het advies wordt uitgebracht door ten minste drie leden van de commissie, waaronder de voorzitter.”

14: artikel 12 Reglement behandeling bezwaarschriften Zuid-Holland, 2014: Voor een zitting van de commissie is vereist dat minimaal twee leden, waaronder de voorzitter, aanwezig zijn.”

15: zie de voorgaande twee noten

16: jaarverslag bezwarencommissie provincie Zuid-Holland, verslagjaar 2016, p 14

17: jaarverslag bezwarencommissie provincie Zuid-Holland, verslagjaar 2016, p 14

18: jaarverslag bezwarencommissie provincie Zuid-Holland, verslagjaar 2016, p16

19: officieel verslag statencommissie Bestuur en Middelen.

Helikopterhaven Den Haag en de provincie

Vrijdag 30 maart en 6 april 2018. Op 1 april verliep de toestemming die de provincie Zuid-Holland enkele jaren geleden had gegeven voor de exploitatie van de helikopterluchthaven in Den Haag. De luchthaven is er voor helikoptervluchten, ook voor commerciële, al zijn commerciële rondvluchten uitgezonderd (1). De luchthaven ligt aan de Spoorlaan in de zuidoostelijke oksel van het Prins Clausplein en op enkele kilometers ten westen van treinstation Ypenburg. De provincie heeft de toestemming op 30 maart met twee jaar verlengd (2).

Overheidstoestemming voor exploitatie luchthavens Het is verboden om met een vliegtuig of helikopter op te stijgen of te landen, anders dan van of op een luchthaven (3). Wie een luchthaven wil exploiteren, heeft daarvoor toestemming nodig van de overheid (4). Welke overheid dat is, hangt af van de soort luchthaven en de gevolgen die de luchthaven heeft voor het gebied eromheen, zoals de geluidsbelasting (5). Er is natuurlijk Schiphol, er zijn luchthavens van nationale betekenis (zoals Rotterdam The Hague Airport/Zestienhoven), maar er zijn ook luchthavens die slechts een regionale betekenis hebben (6).

Provinciale toestemming Voor luchthavens die slechts een regionale betekenis hebben, is toestemming nodig van de provincie. De helikopterluchthaven in Den Haag is zo’n luchthaven. Voor sommige van de luchthavens met slechts regionale betekenis is toestemming nodig van provinciale staten; provinciale staten geven hun toestemming in de vorm van een luchthavenbesluit (7). Voor de andere luchthavens van regionale betekenis is toestemming nodig van gedeputeerde staten; gedeputeerde staten geven hun toestemming in de vorm van een luchthavenregeling (8). Of toestemming nodig is van provinciale staten (luchthavenbesluit) is onder andere afhankelijk van de geluidbelasting in het gebied rond de luchthaven (9) die wordt veroorzaakt door de starts en landingen op de luchthaven (10). Als dat 56 decibel dB(A) of hoger is, is toestemming van provinciale staten nodig (11); als het overal lager is 56 decibel, is toestemming van gedeputeerde staten nodig (11). Ik merk volledigheidshalve op dat geluidbelasting niet het enige criterium is; het is bijvoorbeeld mogelijk dat vanwege de externe veiligheid toch toestemming van provinciale staten nodig is (11).

Toestemming helikopterluchthaven Den Haag De provincie heeft in oktober 2015 besloten om tijdelijk toestemming te geven, namelijk tot 1 april 2018 (13). Toestemming is gegeven voor maximaal 400 helikoptervluchten per kalenderjaar, dat wil zeggen 400 starts en 400 landingen (14), en voor maximaal 10 vluchten per dag, dat wil zeggen 10 starts en 10 landingen (14). Bovendien: alleen overdag en niet elke helikopter mag er starten of landen, maar alleen helikopters van het type 010 of 011 (15). Bij deze aantallen wordt de geluidbelasting die dit type helikopters veroorzaken in het gebied rond de luchthaven nergens hoger dan 56 dB(A), volgens de berekening van de provincie (16). Voor deze luchthaven is daarom geen toestemming van provinciale staten nodig, maar wel toestemming van gedeputeerde staten, in de vorm van een luchthavenregeling.

Geen toestemming van provinciale staten, maar wel betrokkenheid Toestemming van provinciale staten is hier niet alleen niet nodig maar zou ook niet voldoende zijn; uitsluitend toestemming van gedeputeerde staten is hier nodig en voldoende (17). Gedeputeerde staten mogen natuurlijk provinciale staten of een statencommissie om advies vragen, voordat zij overgaan tot het nemen van het definitieve besluit over de toestemming. Staten en statencommissie zijn evenwel niet verplicht om advies te geven; de staten en hun commissies bepalen zelf wat er op hun agenda staat (18). Gedeputeerde staten hebben hun ontwerp-besluit onlangs voor advies voorgelegd aan de statencommissie Verkeer en Milieu. Het ontwerp-besluit verschilt van het besluit van oktober 2015. Het verschilt door een wijziging van de in- en uitvliegroutes, of in ieder geval is de formulering gewijzigd. Het verschilt ook doordat de toestemming wordt verlengd met twee jaar tot 1 april 2020. De statencommissie Verkeer en Milieu heeft op 7 februari 2018 over het ontwerp-besluit gesproken. Eenduidig advies over de verlenging is evenwel niet gegeven. CDA en VVD steunen het, maar zij vormen geen meerderheid. SP, GroenLinks en 50PLUS steunen het niet, maar ook zij vormen geen meerderheid. Partij voor de Dieren, PvdA en D66 twijfelen in meer of mindere mate (19). Locatie, nut van commerciële helikoptervaart in Zuid-Holland, overtreding in 2017 door exploitant en dat gedeputeerde staten de in- en uitvliegroutes (zouden) wijzigen waren belangrijke argumenten. Gedeputeerde staten hebben het definitieve besluit van 30 maart niet veranderd ten opzichte van het ontwerp-besluit. Met uitzondering van de wijziging van de in- en uitvliegroutes: die wijziging komt in het definitieve besluit van 30 maart 2018 niet meer voor. Maar zoals gezegd weet ik niet of dit een inhoudelijke wijziging betrof of slechts een andere formulering.

NOTEN

1: artikel 8 Luchthavenregeling Helikopterluchthaven Spoorlaan Den Haag, oktober 2015

2: gepubliceerd in het Provinciaal Blad onder nummer 2389

3: artikel 8.1a Wet luchtvaart

4: artikel 8.1a Wet luchtvaart

5: artikel 8.1a Wet luchtvaart

6: artikel 8.1 Wet luchtvaart

7: artikel 8.43 Wet luchtvaart; over provinciale in het algemeen Provinciale staten

8: artikel 8.64 Wet luchtvaart; over gedeputeerde staten in het algemeen Gedeputeerde staten

9: artikel 8.1a lid 3 Wet luchtvaart

10: artikel 1 lid 1 en artikel 3 Besluit burgerluchthavens en Deel I paragraaf 1.2 van de officiële toelichting op de ministeriële Regeling burgerluchthavens

11: artikel 5 Besluit burgerluchthavens

13: artikel 5 Luchthavenregeling Helikopterluchthaven Spoorlaan Den Haag, oktober 2015

14: artikel 8 Luchthavenregeling Helikopterluchthaven Spoorlaan Den Haag, oktober 2015

15: artikel 7 lid 1 Luchthavenregeling Helikopterluchthaven Spoorlaan Den Haag, oktober 2015

16: toelichting op de Luchthavenregeling Helikopterluchthaven Spoorlaan Den Haag, oktober 2015

17: artikel 143 en 105 Provinciewet

18: artikel 104 Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland

19: officieel verslag van de commissievergadering, zoals vastgesteld in de commissie van 4 april 2018; over statencommissies in het algemeen Commissies

Regionale woonvisie Haaglanden

Vrijdagen 16 en 23 maart 2018. In de Zuid-Hollandse statencommissie Ruimte en Leefomgeving van 7 maart j.l. zijn onder andere de regionale woonvisies van Goeree-Overflakkee en Drechtsteden besproken. Een half jaar eerder (oktober 2017) is de regionale woonvisie van Haaglanden besproken: ”Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017 -2021” (1). De negen gemeenten die daaraan een bijdrage leverden, zien hun regio als ongedeelde woningmarkt. Het zijn Den Haag, Westland, Rijswijk, Wassenaar, Midden-Delfland, Zoetermeer, Delft, Pijnacker-Nootdorp en Leidschendam-Voorburg. In de komende zeven jaar groeit het aantal huishoudens in die regio met ongeveer 50.000. Om in de regionale behoefte te voorzien, moeten er ongeveer 45.000 woningen bij komen. Meer flats dan eengezinswoningen. Het merendeel zou al in 2021 moeten zijn gebouwd. Den Haag neemt de meeste woningbouw voor zijn rekening (19.000) terwijl Westland (8000), Zoetermeer (6000), Rijswijk (5000) en Delft (5000) een middenpositie innemen.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling In termen van ruimtelijk bestuursrecht gaat het hier om (voornemens voor) een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat is een stedelijke ontwikkeling die nieuw is. Wat stedelijke ontwikkeling is, is in de wet gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (2). Wat nieuwe stedelijke ontwikkeling is, is in uitspraken van de Raad van State gedefinieerd. Kort geformuleerd staat in deze rechterlijke uitspraken dat bij een stedelijke ontwikkeling die nieuw is sprake moet zijn van functiewijziging en/of ander ruimtelijk beslag (3).

(Regionale) woonvisie geen wettelijke plicht Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om een woonvisie te maken. Maar zonder woonvisie heeft een gemeente minder invloed op de woningcorporaties (4).

Ladder(s) voor duurzame verstedelijking De negen Haaglandse gemeenten zullen hun regionale woonvisie moeten gaan vertalen in bestemmingsplannen. Een wettelijke regeling – het Besluit ruimtelijke ordening – stelt allerhande eisen aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo moet een bestemmingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking; de gemeente moet in de toelichting op het bestemmingsplan duidelijk maken dat aan de ladder is voldaan (5). De provincie mag in een provinciale verordening regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (6). Zuid-Holland heeft dat gedaan. Dat is gebeurd in de Verordening ruimte 2014. Daarin is onder andere geregeld dat bestemmingsplannen moeten voldoen aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking en dat dit duidelijk moet worden uit de plantoelichting. De provinciale ladder lijkt op die uit de wettelijke regeling, maar er zijn verschillen (7).

Woningbouwbehoefte Zoals elke ladder hebben ook deze twee ladders meer treden. De eerste trede van de wettelijke regeling houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte (8). De eerste trede van de provinciale verordening houdt in dat nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd (9). Gemeenten moeten dat dus in de toelichting op hun bestemmingsplan duidelijk maken. In de (regionale) woonvisie staat dat er behoefte is aan 45.000 nieuwe woningen in de regio en dat dit is vanwege de groei van het aantal huishoudens. Uit de brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017 blijkt dat deze uitleg voldoet en dat hiermee is voldaan aan de eerste trede van de ladder, zie bladzijde 2. Dat is een belangrijke mededeling van gedeputeerde staten, want daardoor hoeven de (negen) gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen niet meer duidelijk te maken dat aan de eerste trede is voldaan; volstaan kan daarin worden volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie (10). Gedeputeerde staten hadden in hun brief bovendien kunnen mededelen dat ook aan andere treden van de ladder is voldaan; in dat geval hadden de gemeenten in hun toelichting op de bestemmingsplannen ook voor die andere treden kunnen volstaan met een verwijzing naar de regionale woonvisie. Gedeputeerde staten hebben dat echter uitdrukkelijk niet gedaan, zie bladzijde 2.

Aanvaarding Gedeputeerde staten hebben blijkens hun brief van 26 september 2017 de regionale woonvisie en het bijbehorend woningbouwprogramma ”aanvaard”. Het al dan niet ”aanvaarden” of ”aannemen” van de regionale woonvisie door de provincie is een bevoegdheid die is opgenomen in de (provinciale) Verordening ruimte 2014 (11). Hoe het woord ”aanvaarding” hier moet worden uitgelegd, is niet helemaal duidelijk; ook de toelichting op de verordening maakt dat niet duidelijk (12).

Goedkeuring? Kan met ”aanvaarding” zijn bedoeld dat de provincie een goedkeuringsbevoegdheid heeft voor (regionale) woonvisies, zodat een woonvisie zonder die goedkeuring niet in werking kan treden? Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen besluiten (13) slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen (14), met andere woorden: er is een wettelijke basis nodig voor een goedkeuringsvereiste. De wettelijke basis van deze provinciale verordening is artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (15). Ik denk dat deze bepaling geen wettelijke basis vormt voor zo’n goedkeuringsvereiste (16) en dat daarom met ”aanvaarding” in de Verordening ruimte 2014 (17) geen goedkeuringsvereiste kan zijn bedoeld. Ik denk ook niet dat in deze bepaling een goedkeuringsvereiste is bedoeld. Bedoeld is slechts dat een ”aanvaarding” een of meer voorwaarden die wet en provinciale verordening aan de toelichting op de bestemmingsplannen stellen versoepelt. Uit de brief van 26 september 2017 van gedeputeerde staten blijkt dat slechts de eerste trede van de ladder is versoepeld.

Bevoegdheid gedeputeerde staten De al dan niet ”aanvaarding” van een regionale woonvisie is een bevoegdheid van gedeputeerde staten en niet van provinciale staten, omdat het hier gaat om een bevoegdheid uit de Wet ruimtelijke ordening (een medebewindswet) en de bevoegdheid evenmin in het Besluit ruimtelijke ordening (een regeling gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening) aan provinciale staten is toegekend (18).

Toch worden provinciale staten vooraf betrokken Provinciale staten hebben enkele jaren geleden uitgesproken dat ze vooraf betrokken willen worden bij het al dan niet ”aanvaarden” door gedeputeerde staten (19). Aan die wens wordt gehoor gegeven door bespreking van de brief van gedeputeerde staten in de statencommissie Ruimte en Leefomgeving, voordat hij wordt verzonden. Gedeputeerde staten wegen de opmerkingen van de commissie mee in hun verdere besluitvorming, bijvoorbeeld door aanpassing van de brief (20). De brief van gedeputeerde staten van 26 september 2017, die over de regionale woonvisie van Haaglanden gaat, is in de statencommissie van 25 oktober 2017 besproken. Vanuit de commissie zijn geen kritische opmerkingen gemaakt (21). Gedeputeerde staten hadden dus geen reden om de brief aan te passen en hebben hem daarom (ongewijzigd) aan de contactpersoon voor de regio gestuurd, de Zoetermeerse wethouder Taco Kuiper.

NOTEN

(1)Haaglanden heeft de brief op 30.06.2017 aan de provincie gestuurd

(2)Artikel 1.1.1. lid 1 sub i Besluit ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Bro)

(3)Raad van State 31.08.2016 rechtsoverweging 32 (ECLI:NL:RVS:2016:2364)

(4)Artikel 42 en 44 Woningwet; artikel 39 Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting

(5)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(6)Artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (hieronder afgekort tot: Wro)

(7)Artikel 2.1.1 Verordening ruimte 2014

(8)Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

(9)Artikel 2.1.1 lid 1 sub a Verordening ruimte 2014

(10)Artikel 2.1.1 lid 2 Verordening ruimte 2014

(11)Zie artikel 2.2.1: GS kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen.

(12)Artikelsgewijze toelichting, bladzijde 40 e.v..

(13)Ik ga ervan uit dat een regionale woonvisie een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht

(14)Artikel 10:26 Algemene wet bestuursrecht

(15)Algemene toelichting, blz 37

(16)In artikel 4.1 lid 1 Wro staat (onder andere): Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen (en) omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing

(17)Artikel 2.2.1

(18)Artikel 147 juncto 105 Provinciewet; zie ook artikel 2.1.1 Verordening ruimte

(19)Aldus de officiële toelichting op agendapunt 5b van de vergadering van 25 oktober 2017 van de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving

(20)Zie de brief van gedeputeerde staten aan Provinciale Staten van Zuid-Holland, 13 februari 2018

(21)Officieel commissieverslag.

(Categorale) aanwijzing toezichthouders DCMR Milieudienst Rijnmond

Vrijdag 9 maart 2018. Krimpen aan den IJssel is een gemeente met ongeveer 30.000 inwoners in de Zuid-Hollandse Krimpenerwaard. Het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente mag toezichthouders aanwijzen. Toezichthouders zijn ambtenaren die toezicht houden op de naleving van een of meer bepaalde wetten, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. In deze wetten wordt de bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthouders gegeven aan het college van burgemeester en wethouders (1).

Toezicht houden De bevoegdheden van de toezichthouder zijn onder andere geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Hij of zij mag elke plaats betreden (uitgezonderd woningen) en daarbij zo nodig politiebijstand inschakelen (2); hij mag kopieën maken van zakelijke administraties en ze om die reden zo nodig meenemen (3); hij mag ook monsters van zaken nemen (4). Een ieder is verplicht om hem op zijn verzoek medewerking te verlenen (5).

Mandaat Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel hebben de bevoegdheid om de toezichthouders aan te wijzen eind 2017 gemandateerd aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond. Dat is gebeurd in een schriftelijk besluit: het Mandaatbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond (6). Ik noem het hieronder soms Mandaatbesluit. DCMR Milieudienst Rijnmond (hieronder: DCMR) is een samenwerkingsverband van de provincie Zuid-Holland en 15 Zuid-Hollandse gemeenten, waaronder Rotterdam, Brielle, Schiedam en Krimpen aan den IJssel. Mandaat is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het is de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen (7). De directeur van DCMR is dus bevoegd om in naam van het (bestuursorgaan) college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel het besluit te nemen om een toezichthouder aan te wijzen voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Zijn besluit geldt dan als een besluit van het college van burgemeester en wethouders (8). Dat blijkt ook uit de verplichte wijze van ondertekening van dat besluit zoals dat in het Mandaatbesluit is geregeld: ”Het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel. Namens deze: de directeur van DCMR Milieudienst Rijnmond” (9).

Ondermandaat? Mag de directeur van DCMR een andere medewerker van DCMR de bevoegdheid geven om het besluit namens het college van burgemeester en wethouders te nemen? Met andere woorden: mag de directeur ondermandaat verlenen aan die medewerker (al dan niet leidinggevende)? Ook dat is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht: ja, dat mag, indien en voor zover het college van burgemeester en wethouders dat heeft toegestaan (10). Wordt het toegestaan in het Mandaatbesluit? Nee, niet voor de aanwijzing van toezichthouders. Alleen de directeur mag dus die toezichthouders aanwijzen.

Categorale aanwijzing De DCMR heeft in juli 2017 besloten om alle ambtenaren die werken bij de afdeling Inspectie en Handhaving van de DCMR aan te wijzen als toezichthouder op de naleving van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming (11). Dat geldt meteen voor ambtenaren die er al werkten in juli 2017 maar gaat ook gelden voor andere ambtenaren zodra zij bij die afdeling komen werken. Dat besluit is genomen door de (plaatsvervangend) directeur van DCMR. Een categorale aanwijzing lijkt me juridisch geen probleem; ook de omstandigheid dat de plaatsvervangend directeur het aanwijzingsbesluit neemt, lijkt me dat niet.

Juridisch probleem? Waar ik wel een juridisch probleem zie, is in de tijd. Het categorale aanwijzingsbesluit van de (plaatsvervangend) directeur DCMR is op 4 juli 2017 genomen. Het toen geldende Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders is op 19 december 2017 ingetrokken; het college heeft toen namelijk het nieuwe Mandaatbesluit genomen en daarin alle oude Mandaatbesluiten ingetrokken (12). De categorale aanwijzing van de (plaatsvervangend) directeur DCMR moet zijn gebaseerd op een (geldig) mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders. Dat is niet het geval met de ambtenaren die na 19 december zijn gaan werken bij de afdeling Inspectie en Handhaving van de DCMR. De categorale aanwijzing is voor deze ambtenaren namelijk gebaseerd op het oude Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders, en dat gold toen niet meer. De (plaatsvervangend) directeur moet alle ambtenaren van na 19 december individueel aanwijzen als toezichthouder, en zo snel mogelijk een nieuw categoraal aanwijzingsbesluit nemen op basis van het nieuwe Mandaatbesluit.

NOTEN

1: artikel 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 5.1 en 5.10 Wabo juncto 18.1a Wet milieubeheer, artikel 5.1 en 5.10 Wabo juncto artikel 95 Wet bodembescherming

2: artikel 5.15 Algemene wet bestuursrecht

3: artikel 5.17 Algemene wet bestuursrecht

4: artikel 5.18 Algemene wet bestuursrecht

5: artikel 5.20 Algemene wet bestuursrecht

6: voluit: het Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017, zie met name artikel 1

7: artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht

8: artikel 10:2 Algemene wet bestuursrecht

9: artikel 6 Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017; zie ook artikel 10.10 Algemene wet bestuursrecht

10: artikel 10:9 Algemene wet bestuursrecht

11: Categoraal aanwijzingsbesluit toezichthouders DCMR Milieudienst Rijnmond juli 2017, 4 juli 2017

12: artikel 7 Mandaat- en machtigingsbesluit gemeente Krimpen aan den IJssel voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2017.

Provinciale Staten van Zuid-Holland maakt halve ton vrij voor vangen zwerfkatten

Vrijdag 2 maart 2018. In de vergadering van Provinciale Staten van Zuid-Holland (1a) van 21 februari 2018 is een amendement ingediend om 50.000 euro te reserveren voor het vangen, neutraliseren (onvruchtbaar maken) en weer uitzetten van verwilderde katten en zwerfkatten. Doel is bescherming van de weidevogels.

Amendement en motie Een amendement is volgens het Reglement van Orde van Provinciale Staten een voorstel tot wijziging van een ontwerpbesluit dat naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen (1b). Het amendement voor het vangen, neutraliseren en weer uitzetten van verwilderde katten en zwerfkatten (Amendement 603) wijzigt het ontwerpbesluit Uitvoering Motie 725 Miljoenen voor Winst en Weidevogels. Dit ontwerpbesluit van gedeputeerde staten (1c) is genomen naar aanleiding van de Motie Miljoenen voor Winst en Weidevogels (Motie 725). Deze motie is op 28 juni 2017 ingediend door CDA Statenlid Paul Rijken en mede ondertekend door 6 andere fracties. Provinciale Staten hebben de motie op diezelfde dag aangenomen, met alleen de stem van PVV tegen. Volgens het Reglement van Orde is een motie een verklaring over een onderwerp waarmee een opdracht of oordeel wordt uitgesproken (2); in Motie 725 gaat het over beide. In deze motie wordt namelijk geoordeeld dat Provinciale Staten (onder voorwaarden) bereid zijn om extra middelen vanuit de bestaande groenbudgetten beschikbaar te stellen voor weidevogels en wordt gedeputeerde staten opdracht gegeven om daartoe concrete voorstellen te doen. In Uitvoering Motie 725 nemen gedeputeerde staten een ontwerpbesluit dat in principe 3,1 miljoen euro vanuit de bestaande groenbudgetten beschikbaar stelt voor weidevogels. In Amendement 603 wordt voorgesteld om dit zo te wijzigen dat 50.000 euro daarvan specifiek beschikbaar komt voor het vangen, neutraliseren en weer uitzetten van verwilderde katten en zwerfkatten. Iets minder dan 2% van het budget dus.

Amendement en agenda Een amendement kan worden ingediend over elk voorstel dat aan de orde is en aan de leden van Provinciale Staten is bekendgemaakt (3a). Ontwerpbesluit Uitvoering Motie 725 is een voorstel dat aan de orde en bekendgemaakt was, want het stond als bespreekstuk op de agenda van Provinciale Staten van 21 februari 2018 (agendapunt 2a) (3b). Daarover kon dus een amendement worden ingediend.

Amendement is een recht Elk individueel Statenlid mag een amendement indienen (3c). Amendement 603 is ingediend door een Statenlid van de Partij voor de Dieren. Een amendement moet schriftelijk worden ingediend en kan mede worden ondertekend door Statenleden die het ondersteunen (4a). Amendement 603 is mede ondertekend door fractieleden van PvdA, SP en GroenLinks. De eerste ondertekenaar wordt aangemerkt als indiener van het amendement (4b). Dat is hier Carla van Viegen van de Partij voor de Dieren.

Geen stemming maar overname Over Amendement 603 is niet gestemd. Dat was niet nodig, omdat het amendement is overgenomen, nadat het op verzoek van gedeputeerde Han Weber enigszins werd gewijzigd. Die wijziging van het amendement bestond eruit dat Zwerfkattenopvang Nederland er niet meer in wordt vermeld. Een amendement geldt als overgenomen als gedeputeerde staten te kennen geven zich met de inhoud ervan te kunnen verenigen en geen enkel aanwezig Statenlid zich tegen het overnemen van het amendement verzet (5). Ik heb gedeputeerde Weber duidelijk horen zeggen dat hij het amendement wil overnemen, maar ik heb de voorzitter niet horen vragen of dan wel constateren dat geen enkel aanwezig Statenlid zich tegen overneming verzet. Dat laatste is ook niet per se nodig: de voorzitter hoeft zich er alleen maar van te overtuigen dat dit verzet ontbreekt.

NOTEN

1a: zie over provinciale staten mijn eerdere blog Provinciale staten

1b: artikel 1 Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland (hieronder afgekort tot RvO)

1c: zie over gedeputeerde staten mijn eerdere blog Gedeputeerde staten

2: artikel 1 RvO

3a: artikel 55 RvO

3b: zie over de agenda van Provinciale Staten mijn eerdere blog De agenda van provinciale staten van Zuid-Holland

3c: artikel 55 RvO

4a: artikel 55 RvO

4b: artikel 55 RvO

5: artikel 58 RvO

Provincie Zuid-Holland en het treintraject Gouda – Alphen aan den Rijn

Vrijdag 23 februari 2018. Op het treintraject tussen Gouda en Alphen aan den Rijn is half februari een nieuw treinstation officieel geopend: station Waddinxveen Triangel, inclusief fiets- en voetgangerstunnel. Na Gouda stopt de sprinter nu op drie plaatsen in de gemeente Waddinxveen: Waddinxveen Triangel, Waddinxveen en Waddinxveen Noord. Voor Alphen stopt hij vervolgens nog in Boskoop Snijdelwijk en Boskoop. Wie gaat eigenlijk over wat op dit treintraject?

Provincie kiest vervoerder In Nederland is het bieden van openbaar vervoer slechts toegestaan met vergunning van de overheid (1). Op het treintraject tussen Gouda en Alphen is de provincie Zuid-Holland de vergunningverlener. Althans, dat lees ik overal. Echter, in de wet staat dat de minister concessieverlener is voor openbaar vervoer per trein (2), tenzij landelijk is geregeld dat de provincie voor een (regionaal) treintraject concessieverlener is (3). Dat laatste is bij mijn weten niet gebeurd voor het treintraject tussen Gouda en Alphen. Hoe dan ook: de provincie heeft vervoerder NS gekozen, tot eind 2031.

NS is gekozen vervoerder, met monopolie Slechts één vervoerder krijgt de vergunning: hij heeft dus door die vergunning een monopoliepositie. Zo’n vergunning heet concessie. De NS is dus de concessiehouder. De provincie is de concessieverlener, of beter gezegd: gedeputeerde staten zijn de concessieverlener (4).

Programma van Eisen: NS moet zorgen voor voldoende treinen De vervoerder moet zorgen voor voldoende treinen en voor het nodige onderhoud daaraan. Dat staat in het Programma van Eisen dat gedeputeerde staten hebben vastgesteld (5).

Programma van Eisen: moet NS ook zorgen voor toiletten in de trein? In het Programma van Eisen staat ook iets over toiletten in de trein: zodra gedeputeerde staten er om vragen, moet NS een toilet inbouwen in de trein. Bovendien moet dat zonder ingrijpende constructiewijziging van de trein kunnen gebeuren; de provincie neemt dan kosten voor haar rekening (6).

Rol voor Provinciale Staten? Het Programma van Eisen van gedeputeerde staten is gebaseerd op de Nota van Uitgangspunten van Provinciale Staten van 26 juni 2013. Provinciale staten hebben op het gebied van toiletten niet meer gevraagd dan wat gedeputeerde staten eisen van vervoerder. Provinciale Staten hebben bijvoorbeeld expliciet niet gevraagd dat elke trein bij aanvang een toilet heeft. De meerderheid van Provinciale Staten vond dat niet nodig, omdat de maximale reistijd slechts twintig minuten bedraagt en de stations in Gouda en Alphen over toiletten beschikken (7).

Motie Niet elke fractie was het daarmee eens: oppositiepartijen PvdA en Partij voor de Dieren dienden op 26 juni 2013 een motie in waarin gedeputeerde staten werd opgeroepen om van vervoerder te eisen dat elke trein een toilet heeft. Coalitiepartijen CDA en SP steunden de motie, net als oppositiepartij GroenLinks. De motie werd verworpen, zij het met een heel krappe meerderheid: 25 stemmen voor en 26 stemmen tegen (!) (8).

ProRail gaat over het spoor, de perrons en de tunnels De minister heeft ProRail concessie verleend voor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur (9). Het treintraject tussen Gouda en Alphen maakt daarvan deel uit (10). De beheerder is ingevolge de Spoorwegwet niet alleen verantwoordelijk voor spoor en wissels, maar ook bijvoorbeeld voor tunnels en perrons (11).

NOTEN

1: artikel 19 lid 1 Wet Personenvervoer 2000 (hieronder afgekort tot WPV)

2: artikel 20 lid 1 WPV

3: artikel 20 lid 4 WPV

4: artikel 20 WPV.     Zie over gedeputeerde staten in het algemeen mijn blog Gedeputeerde staten

5: artikel 4.3.2 Programma van Eisen Provincie Zuid-Holland voor de Europese aanbesteding concessie openbaar vervoer per spoor van de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda 2016, van 8 oktober 2013 (hieronder afgekort tot PvE)

6: artikel 4.3.9 PvE.      Zie over PvE ook mijn blog Provincie Zuid-Holland en de buschauffeurs

7: Nota van Uitgangspunten van Provinciale Staten voor de Europese aanbesteding van de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda 2016, van 26 juni 2013, bladzijde 20. Zie over provinciale staten in het algemeen mijn blog Provinciale staten

8: notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 26 juni 2013, nr 20191 en volgende

9: artikel 2 Beheerconcessie 2015-2025, minister van Infrastructuur en Milieu

10: Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen, bijlage 1 aanhef en sub 2 b

11: artikel 1 Spoorwegwet juncto richtlijn 2012/34/EU, bijlage I.

Nieuw: algemene Statencommissie in Zuid-Holland. Strijdig met Provinciewet?

Vrijdag 16 februari 2018. Op 7 februari is er een algemene (staten)commissie gehouden over de Krimpenerwaard. Het is de streek tussen Hollandse IJssel en Lek; het omvat plaatsen als Schoonhoven, Lekkerkerk en Krimpen aan den IJssel. Onderwerp van bespreking was een integraal gebiedsprogramma voor de Krimpenerwaard, waarin waterveiligheid, bodemdaling, economie, landbouw, natuur, mobiliteit, wonen en voorzieningen en energietransitie worden meegenomen.

Nieuwe commissie Vanwege dit integrale karakter van het onderwerp gebeurde de commissiebespreking niet in een van de vier bestaande commissies, zoals de commissies Duurzame Ontwikkeling of Ruimte en Leefomgeving. In plaats daarvan werd het besproken in de algemene commissie. Dat is een nieuwe commissie: ze is speciaal ingesteld om over dit onderwerp te vergaderen; ze is bij wijze van proef ingesteld (1).

Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland. Ingevolge dit reglement van orde wordt aan het begin van elke statenperiode beslist over de instelling en de vakgebieden van de commissies (2). De huidige statenperiode loopt al sinds maart 2015, dus bijna drie jaar nu, en duurt nog een jaar, namelijk tot maart 2019: dan zijn er weer provinciale verkiezingen. Het begin van de statenperiode is dus al lang geweest. Instelling van een nieuwe commissie lijkt daardoor in strijd met het reglement van orde. Toch hoeft dit in de praktijk geen probleem te zijn, want van dit reglement mag altijd worden afgeweken, op voorwaarde dat geen enkel Statenlid zich daartegen verzet (3). Ik neem aan dat aan deze voorwaarde is voldaan.

Provinciewet Een praktisch probleem is wel het volgende. De beslissing tot instelling van de algemene commissie is genomen door de Agendacommissie (4). Ingevolge het reglement van orde is het echter niet de Agendacommissie maar provinciale staten die mogen beslissen over de instelling van commissies (5). De afwijkingsmogelijkheid van het reglement (6) biedt hier geen soelaas, omdat ook de Provinciewet eist dat commissies door provinciale staten worden ingesteld (7). De Provinciewet verzet zich overigens niet tegen adviezen van de Agendacommissie aan provinciale staten over de instelling van nieuwe commissies (8).

Agendacommissie De Agendacommissie bestaat naast de commissaris van de koning uit de vier commissievoorzitters en de voorzitter van de commissie voor onderzoek van de rekening (9). Niet elk statenlid is er lid van en zelfs niet elke fractie of groep (10) is vertegenwoordigd: de vijf commissievoorzitters zijn van VVD, CDA, PvdA, D66 en PVV. De Agendacommissie omvat dus niet elk statenlid en kan evenmin als een vertegenwoordiging van alle statenleden worden gezien. Er is dus een goede reden om de beslissing over de instelling van nieuwe commissies niet aan de Agendacommissie over te laten.

Experiment De algemene commissie is bij wijze van proef ingesteld. Er is dus sprake van een experiment. Maakt dat nog verschil? Alleen als er een wettelijke grondslag is om te mogen afwijken van de Provinciewet, bijvoorbeeld in een Experimentenwet of zo. Voor zover ik kan nagaan, bestaat geen zo’n wet.

Praktische oplossing De instelling van de algemene commissie als hamerstuk agenderen voor de vergadering van provinciale staten.

NOTEN

1: zie hierover de toelichting op de agenda van de algemene commissie van 7 februari

2: artikel 63 lid 1 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten, de Statencommissies, het Fractievoorzittersoverleg en de Agendacommissie van de provincie Zuid-Holland (hieronder afgekort tot RvO

3: artikel 117 RvO

4: dat blijkt uit toelichting op de agenda van de algemene commissie. Zie voor Agendacommissie in het algemeen ook mijn blog De agenda van provinciale staten van Zuid-Holland

5: artikel 63 lid 1 RvO

6: artikel 117 RvO

7: artikel 80 Provinciewet

8: die mogelijkheid biedt artikelen 103 en 104 RvO

9: artikel 103 lid 1 RvO

10: zie voor verschil tussen groep en fractie mijn blog Commissies

Aanwijzing zwemwaterlocaties Zuid-Holland

Vrijdag 9 februari 2018. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben voor het komende zwemseizoen 101 locaties in natuurwater aangewezen: de zwemwaterlocaties. Zowel locaties aan zee als locaties landinwaarts. Voorbeelden zijn de zee bij Katwijk, Kijkduin en Ouddorp en meer landinwaarts Kagerplassen, Haringvliet en Vlietland.

Veel zwemmers GS moeten ingevolge de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden elk jaar een oordeel vormen. Ze moeten elk jaar oordelen over het aantal mensen dat in het drukste deel van het seizoen zwemt in natuurwater. Ze moeten dat doen over elke locatie waar in natuurwater wordt gezwommen. Per locatie wordt geoordeeld of daar een groot aantal mensen zwemt. Die locaties komen op een lijst die naar de minister wordt gestuurd. Ze nemen in hun oordeel mee of dit aantal in de loop der jaren is toegenomen of juist gekrompen, ze nemen mee de infrastructuur en faciliteiten die op die locatie aanwezig zijn en de aldaar ter bevordering van het zwemmen getroffen maatregelen (1).

Beleidsvrijheid Daarmee staat nog niet vast wat de aangewezen zwemwaterlocaties zijn. De aangewezen zwemwaterlocaties zijn namelijk een selectie van deze lijst. Gedeputeerde staten maken die selectie. Zij hebben daarbij een zekere (beleids)vrijheid. In bovengenoemde wet zijn echter nadere voorschriften gegeven. Die voorschriften gaan over de waterplannen, het overleg met andere overheden en de kwaliteit van het zwemwater.

Waterplannen Er mogen alleen locaties worden aangewezen die in overheidsplannen de functie van zwemwater hebben gekregen. De overheidsplannen waarover het hier gaat zijn bijvoorbeeld het nationaal waterplan en de regionale waterplannen. Het nationaal waterplan is gemaakt door enkele ministers; de aangewezen zwemwaterlocaties aan de kust zullen daarin moeten staan als locaties met zwemwaterfunctie. Het regionaal waterplan is gemaakt door provinciale staten van Zuid-Holland; de aangewezen zwemwaterlocaties landinwaarts zullen hier in (kunnen) staan. Een aangewezen zwemwaterlocatie moet dus in een van de waterplannen de functie van zwemwater hebben (2).

Visie Ruimte en Mobiliteit Provinciale staten van Zuid-Holland hebben het geldend regionaal waterplan vastgesteld op 29 juni 2016. Het heet Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit waterplan bestaat uit verschillende onderdelen. Sommige onderdelen zijn al eerder vastgesteld; daarnaar wordt in het waterplan verwezen. Als ik het goed begrijp, dan staan de wateren met zwemwaterfunctie in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Dat is een van de onderdelen waarnaar wordt verwezen in het waterplan. Provinciale staten hebben de Visie op 9 juli 2014 vastgesteld. Op Kaart 12 (bijlage bij de Visie) zijn alle locaties zoetwatervoorzieningen en oppervlaktewater aangegeven. Als ik de toelichting in het waterplan goed begrijp, dan hebben al deze locaties tevens de functie van zwemwater.

Overleg met andere overheden Gedeputeerde staten moeten over de te maken selectie eerst overleggen met de beheerders van de locaties, zoals Rijkswaterstaat en de waterschappen (3).

Kwaliteit van het zwemwater Het is gedeputeerde staten verboden om locaties aan te wijzen waarvan de zwemwaterkwaliteit al sinds vijf jaren ”slecht” is (4). (Zwem)waterkwaliteit wordt na de officiële (jaarlijkse) controle geclassificeerd als uitstekend, goed, aanvaardbaar of slecht. De classificatie als slecht is dus de laagste (5). Gedeputeerde staten mogen bovendien de locaties uitzonderen waarvan de kwaliteit niet ”aanvaardbaar” is en kwaliteitsverbetering onmogelijk of te duur is, maar ze zijn daartoe niet wettelijk verplicht (6).

Bezwaar maken De zwemwaterlocaties zijn nog niet definitief aangewezen. Gedeputeerde staten hebben slechts een ontwerpbesluit genomen. Men kan daartegen tot en met 19 maart zienswijzen indienen, zowel schriftelijk als mondeling.

NOTEN

1: artikel 10b lid 1 Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

2: artikel 10b lid 2 Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden juncto artikelen 4.1 en 4.4 Waterwet

3: artikel 10b lid 2 Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

4: artikel 10b lid 3 Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

5: artikel 44b lid 1 Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

6: artikel 10b lid 4 Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden juncto artikel 45a Besluit hygiene en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

Provincie Zuid-Holland en bestemmingsplan Teylingen (uitbreiding sportpark Voorhout)

Vrijdag 2 februari 2018. In de vergadering van 17 januari is in de commissie Ruimte en Leefomgeving (1a) een verzoek van de gemeente Teylingen besproken voor een ontheffing van een provinciale verordening (1b). Teylingen is de fusiegemeente van Warmond, Sassenheim en Voorhout. De gemeente wil haar bestemmingsplan zo wijzigen dat een sportpark in Voorhout kan worden uitgebreid. Het uitgebreide sportpark komt te liggen in een gebied dat de provincie enkele jaren geleden heeft aangewezen als ”beschermd grasland in de Bollenstreek”. Het gebied heeft dus een zekere bescherming gekregen van de provincie.

Verordening ruimte 2014 Die provinciale aanwijzing is gebeurd in de Verordening ruimte 2014. Deze verordening wordt mogelijk gemaakt door de Wet ruimtelijke ordening (2). In de verordening staan regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen waarin de ruimtelijke ontwikkeling van een gebied verandert (3). Een sportpark is een andere ruimtelijke ontwikkeling dan grasland. Bij het gemeentelijke uitbreidingsplan voor het sportpark gaat het dus om een andere ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de verordening. Of een ruimtelijke ontwikkeling in een gebied volgens de verordening is toegestaan, hangt af van drie factoren: de soort ruimtelijke ontwikkeling, de beschermingscategorie en een belangenafweging.

Soorten ruimtelijke ontwikkeling Er zijn drie soorten ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied: inpassing, aanpassing en transformatie van een gebied (4). Inpassing is in principe altijd toegestaan; aanpassing is toegestaan voor een gebied met beschermingscategorie 2 maar is niet toegestaan voor een gebied met beschermingscategorie 1; transformatie is alleen toegestaan als een gebied onder geen enkele beschermingcategorie valt (5). Beschermingscategorie 1 geeft dus de hoogste bescherming.

Beschermingscategorie Wat volgens de verordening is toegestaan, verschilt dus naar gelang de bescherming die de provincie aan het gebied geeft. Er zijn twee soorten provinciale bescherming: beschermingscategorie 1 en beschermingscategorie 2. Aanwijzing als ”Beschermd grasland in de Bollenstreek” valt onder beschermingscategorie 1. Onder die beschermingscategorie vallen bijvoorbeeld ook gebieden die de provincie aanwijst als NatuurNetwerk Nederland of als Kasteelbiotoop. Onder beschermingscategorie 2 vallen bijvoorbeeld gebieden die de provincie aanwijst als Groene buffer of als Belangrijk weidevogelgebied. Of een gebied onder een beschermingscategorie valt en zo ja onder welke, staat op een van de kaarten die bij de verordening horen (6).

Belangenafweging De uitbreiding van het sportpark in de gemeente Teylingen betreft een gebied dat de provincie heeft aangewezen als ”Beschermd grasland in de Bollenstreek”, dus als beschermingscategorie 1. De ontwikkeling waarbij grasland wordt veranderd in sportpark wordt gezien als aanpassing, ook al gaat het om verandering van grasland in een voetbalveld met natuurgras! Dat is dus niet toegestaan, tenzij de provincie bereid is om een ontheffing te verlenen. Ontheffing wordt verleend voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen (7). Dit is de derde factor: de belangenafweging.

Beslissing van GS Gedeputeerde staten zijn bevoegd om over zo’n ontheffingsverzoek een besluit te nemen. Gedeputeerde staten, dus niet provinciale staten (8a). Zij hebben die bevoegdheid gekregen in de Wet ruimtelijke ordening (8b). Ze hebben op 19 december beslist om de gevraagde ontheffing te verlenen. Het was echter geen definitief besluit; en ze konden de gemeente nog niet formeel van hun beslissing op de hoogte stellen.

Protocolafspraken Ze waren namelijk verplicht om eerst de bespreking van het ontheffingsverzoek in de commissie Ruimte en Leefomgeving af te wachten. Die verplichting staat niet in de Wet ruimtelijke ordening en evenmin in een andere wet. Zij vloeit voort uit de ”Protocolafspraken met betrekking tot de Wro bevoegdheden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten” (9). Ingevolge deze afspraken tussen PS en GS mogen gedeputeerde staten pas na bespreking van het ontheffingsverzoek in de commissie een definitief besluit nemen. Het is niet zo dat elk ontheffingsverzoek eerst in de commissie moet worden besproken. Echter, als minstens twee commissieleden van verschillende politieke partijen vragen om commissiebespreking, moet de commissiebespreking worden afgewacht voordat gedeputeerde staten een definitief besluit mogen nemen (10).

Partij voor de Dieren De fracties van de Partij voor de Dieren en GroenLinks hebben gevraagd om het ontheffingsverzoek van Teylingen in de commissie te bespreken. Dat is vervolgens gebeurd in de commissievergadering van 17 januari. Er is toen ongeveer een half uur over gesproken (11). Commissievoorzitter Metin Çelik concludeerde dat de meerderheid geen tegenstander is van ontheffing. Gedeputeerde staten kunnen nu dus definitief besluiten om de gemeente Teylingen ontheffing te verlenen. Zij hadden dat ook kunnen doen als de commissiemeerderheid wél tegenstander was geweest. Gedeputeerde staten zijn namelijk niet gebonden aan dit commissiestandpunt, althans niet juridisch.

NOTEN

1a: zie over commissies in het algemeen Commissies

1b: zie agendapunt 5d

2: artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening

3: artikel 2.2.1 Verordening ruimte 2014

4: artikel 2.2.1 lid 1 Verordening ruimte 2014

5: artikel 2.2.1 lid 2 Verordening ruimte 2014

6: Kaart 7

7: artikel 3.2 lid 1 Verordening ruimte 2014

8a: zie over gedeputeerde staten en provinciale staten in het algemeen Gedeputeerde staten en Provinciale staten

8b: artikel 4.1a lid 1 Wet ruimtelijke ordening

9: Besluit van 9 juli 2014

10: deel 3 uit de Protocolafspraken met betrekking tot de Wro bevoegdheden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van 9 juli 2014

11: niet als agendapunt 5d maar als agendapunt 5a