DINSDAG 31 AUGUSTUS 2021 Begin deze maand en eerder in mei zijn drie Tweede Kamerleden benoemd tot staatssecretaris. Ze zijn daarna Kamerlid gebleven. Zowel in de Kamer als in de wetenschap wordt betwijfeld of deze combinatie van Kamerlidmaatschap en staatssecretariaat wel in overeenstemming is met de Grondwet. De Kamervoorzitter heeft de Raad van State daarom gevraagd om advies. Dat advies heet officieel voorlichting. De Raad van State heeft nog geen voorlichting gegeven. Wat staat er – zonder volledig te willen zijn – in de wet over het tegelijkertijd uitoefenen van het Kamerlidmaatschap met een ander overheidsambt?
SENATOR Een Tweede Kamerlid kan volgens de Grondwet niet tegelijkertijd Eerste Kamerlid zijn. Eerste Kamerlid wordt ook wel senator genoemd. Tweede Kamerlidmaatschap gaat trouwens wél samen met het zijn van volksvertegenwoordiger in een gemeente (gemeenteraadslid) of in een provincie (Statenlid). Van de huidige Kamerleden zijn diversen actief als gemeenteraadslid of als Statenlid.
RECHTER Een Tweede Kamerlid kan niet tegelijkertijd rechter zijn bij de Hoge Raad (‘raadsheer’) of bij de Raad van State. Kamerlidmaatschap is trouwens wél verenigbaar met het zijn van rechter in een rechtbank of gerechtshof. In de huidige Kamer hebben twee rechters zitting: een rechtbankrechter die op non-actief is gesteld, en een grensrechter (grapje).
AMBTENAAR Een Tweede Kamerlid kan niet tegelijkertijd werkzaam zijn als ambtenaar op een ministerie of als militair ambtenaar, politieambtenaar en officier van justitie. Hij wordt dan ingevolge de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement óf eervol ontslagen óf op non-actief gesteld als ambtenaar. De keuze is aan hem. In deze wet wordt het op non-actief stellen ‘tijdelijk ontheven van de waarneming van zijn ambt’ genoemd. In de huidige Kamer maken diverse leden gebruik van de terugkeerregeling bij een ministerie. Kamerlidmaatschap is trouwens niet incompatibel met het werkzaam zijn als gemeenteambtenaar of provincieambtenaar. De gemeenteambtenaar die Kamerlid wordt kan dus aan het werk blijven bij de gemeente. In de huidige Kamer heeft één gemeenteambtenaar zitting, maar hij is op non-actief gesteld.
BURGEMEESTER? Een Tweede Kamerlid kan ook tegelijkertijd werkzaam zijn als burgemeester of wethouder. Hij kan echter niet tegelijkertijd commissaris van de Koning in de provincie zijn.
STAATSSECRETARIS Een Tweede Kamerlid kan niet tegelijkertijd bewindspersoon zijn. Het Kamerlidmaatschap is dus onverenigbaar met het ambt van minister of staatssecretaris. Dat staat sinds 1938 in de Grondwet.
DEMISSIONAIR Dat staat in de Grondwet, maar daarin staat ook het volgende: Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Tweede Kamer, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Wat betekent dit? Hoe moet dit worden uitgelegd? Men is het er over eens dat dit in elk geval zo moet worden uitgelegd dat een demissionaire staatssecretaris of minister die Kamerlid wordt beide ambten kan verenigen. Dat is het geval voor negen bewindslieden in het huidige kabinet. Deze ministers en staatssecretarissen zijn namelijk bij de verkiezingen in maart (tevens) Kamerlid geworden. Sindsdien verenigen ze dus de ambten van bewindspersoon en Kamerlid. Als bewindslieden hebben ze al in januari ‘hun ambt ter beschikking gesteld’. Dat wil zeggen: hun ontslag aangeboden bij de Koning. Dat gebeurde vanwege de toeslagenaffaire. Ze hebben weliswaar hun ontslag aangeboden, maar bleven werkzaam als minister of staatssecretaris. Daar zullen ze mee doorgaan totdat er een ander in hun plaats wordt benoemd, bijvoorbeeld omdat er een nieuw kabinet geformeerd is. Pas dan is er ‘omtrent hun beschikbaarstelling beslist’. Voor de drie staatssecretarissen die in mei en augustus zijn benoemd gaat dit alles niet op: zij zijn namelijk eerst Kamerlid geworden en werden pas daarna staatssecretaris. De volgorde is dus omgekeerd. Of de Grondwet ook dit mogelijk maakt, is onduidelijk. Daarom is hierover voorlichting aan de Raad van State gevraagd.
DRIE MAANDEN Er is een tijd geweest dat een demissionair bewindspersoon die vervolgens ook Kamerlid werd hooguit drie maanden beide ambten kon verenigen. Dat is nog niet eens zo heel lang geleden: tot 1983. Het aflopen van die drie maanden kon grote (politieke) consequenties hebben. Dat was bijvoorbeeld tien jaar daarvoor het geval, in 1973. Na de verkiezingen van eind 1972 was er drie maanden zonder succes gewerkt aan de vorming van een nieuw kabinet. Toen moesten de demissionaire bewindspersonen die bij de verkiezingen (ook) Kamerlid waren geworden een keuze maken: tussen het blijven van bewindspersoon óf het Kamerlidmaatschap. Ook demissionair premier Barend Biesheuvel moest die keuze maken. Hij was na de verkiezingen (ook) Kamerlid én fractieleider van de ARP geworden, een partij die enkele jaren later zou opgaan in het CDA. Als fractieleider was hij nauw betrokken bij de kabinetsformatie. Een mogelijke uitkomst van die formatie was een kabinet met PvdA’er Joop Den Uyl als premier. Biesheuvel stond daar bij voorbaat afwijzend tegenover. Ofschoon de meerderheid van zijn fractie daar anders in stond.
VIER JAAR Biesheuvel moest dus een keuze maken. Hij koos voor het demissionair premierschap en verloor daardoor zijn Kamerlidmaatschap. En daarmee het leiderschap van een belangrijke fractie in de formatie. Hij werd opgevolgd door Kamerlid Willem Aantjes. Anders dan Biesheuvel stond Aantjes niet bij voorbaat afwijzend tegenover een coalitie met de linkse partijen, zoals de PvdA. Mede door die grondwettelijk afgedwongen machtswisseling kwam er enkele maanden later een coalitie van o.a. PvdA en ARP tot stand, met Den Uyl als premier. Biesheuvel’s positie is enigszins vergelijkbaar met die van Mark Rutte nu, die immers ook demissionair premier is én leider van een belangrijke fractie in de formatie. Tot zover de overeenkomsten; er zijn belangrijke verschillen. Ten eerste is de maximumtermijn waarin beide ambten verenigbaar zijn in 1983 afgeschaft en kunnen demissionaire bewindslieden – wat de Grondwet betreft – tot de volgende verkiezingen over vier jaar Kamerlid blijven, of beter nog: tot er na de volgende verkiezingen een nieuw kabinet is gevormd. Zolang de formatie duurt hoeft de premier geen keuze te maken uit beide ambten, hoe lang dat ook duurt. Ten tweede heeft de PvdA nu geen 43 zetels, maar 9. Ten derde zien CDA en VVD D66 (destijds: D’66) niet meer als linkse partij. Ten vierde heeft de formatie in 1973 net zolang geduurd als nu, met dit verschil dat er toen een kabinet op het bordes stond en nu niet (en dat voorlopig ook niet wordt verwacht). Zou een grondwetswijziging – terug naar de regeling die gold tot 1983 – in de toekomst wellicht kunnen bijdragen aan kortere kabinetsformaties?
(Mr. Leon)
Volgend blog: vrijdag 17 september