Maandag 12 maart 2018. Steeds meer ondernemingen eisen van hun klanten dat ze pinnen (in plaats van contant afrekenen): denk aan winkels, horeca en openbaar vervoer. Inmiddels zijn er ook steeds meer gemeenten die ”pin only” eisen. Mag ”pin only” eigenlijk wel worden geëist? Onze euromunten en eurobiljetten zijn toch wettig betaalmiddel op grond van een Verordening van de Raad van Ministers van de Europese Unie uit 1998. En ter voldoening van een verbintenis die een klant tegenover de onderneming (of gemeente) heeft, hoeft hij op grond van het Burgerlijk Wetboek slechts met gangbaar geld te betalen. Aannemelijk is toch dat een wettig betaalmiddel gangbaar is. Het antwoord op de vraag wat de betekenis is van wettig betaalmiddel in de zin van bovengenoemde verordening is, kan uiteindelijk alleen door het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gegeven. Die heeft zich er nog niet over uitgesproken, aldus het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Dat is een overleg waaraan onder andere De Nederlandsche Bank, Koninklijke Horeca Nederland en MKB-Nederland deelnemen. Volgens dit MOB is pin only door gemeenten in principe (wel) onredelijk bezwarend voor het publiek. De woorden onredelijk bezwarend zijn dezelfde als in de wettelijke regeling van de algemene voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek: onredelijk bezwarende bedingen zijn daarin vernietigbaar.
Artikel 10 van de Verordening van de Raad van Ministers van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (974/98) luidt (gedeeltelijk): Vanaf 1 januari 2002 brengen de ECB en de centrale banken van de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop. (Deze bankbiljetten) zijn bankbiljetten die in alle betrokken lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. Vanaf 1 januari 2002 geven de deelnemende lidstaten in euro of in cent luidende muntstukken uit. (Deze muntstukken hebben) in alle betrokken lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Behalve de uitgevende autoriteit en personen die specifiek in de nationale wetgeving van de uitgevende lidstaat zijn aangewezen, is geen enkele partij verplicht voor betaling meer dan vijftig muntstukken te aanvaarden.
Artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, boek 6 luidt: Het geld dat ter voldoening van de verbintenis wordt betaald, moet op het tijdstip van de betaling gangbaar zijn in het land in welks geld de betaling geschiedt.
Brief van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) van 20 december 2017 aan VNG, Bijlage 2 uit 2015 luidt (gedeeltelijk): Het weigeren van contante betaling in situaties waarin men voor een soortgelijk(e) product/dienst praktisch gesproken niet bij een andere aanbieder terecht kan die wel contant geld accepteert, acht het MOB in principe onredelijk bezwarend voor het publiek. Verder gaat het MOB er vanuit dat toonbankinstellingen in juridische zin vrij zijn zelf te bepalen welke betalingswijzen zij accepteren (mits dit vooraf duidelijk is bekend gemaakt; tevens moet worden aangetekend dat rechtspraak schaars is en dat de uiteindelijke bevoegdheid uit te leggen wat het wil zeggen dat contant geld ‘wettig betaalmiddel’ is, bij het Europese Hof van Justitie berust).
Artikel 233 van het Burgerlijk Wetboek, boek 6 luidt (gedeeltelijk): Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.