Eigenaren van Schiphol

DINSDAG 8 MEI 2018. Op Schiphol starten en landen elk jaar een half miljoen vliegtuigen. Volgens milieuorganisaties is daarmee de grens bereikt. Zij roepen het kabinet in hun luchtvaartmanifest van afgelopen zaterdag op om de luchthaven niet nog verder te laten groeien. Wie is eigenlijk eigenaar van Schiphol? Volgens de statuten is Schiphol eigendom van een naamloze vennootschap (N.V.). Deze naamloze vennootschap heet Royal Schiphol Group. Het kapitaal van een naamloze vennootschap is op grond van het Burgerlijk Wetboek verdeeld in aandelen. Wie een of meer aandelen koopt en daarop een zeker bedrag stort, is aandeelhouder. Royal Schiphol Group heeft volgens het Jaarverslag 2017 vier aandeelhouders: de Nederlandse staat, de gemeente Amsterdam, de gemeente Rotterdam en Aéroports de Paris. De staat houdt bijna 70% van alle aandelen, Amsterdam 20%, Rotterdam iets meer dan 2% en de Fransen 8%. Aandeelhouders kunnen volgens de statuten alleen publiekrechtelijke lichamen zijn die bovendien in Nederland gevestigd zijn. De Nederlandse staat en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam voldoen daaraan natuurlijk. Aéroports de Paris is volgens haar eigen jaarverslag 2017 (Document de référence, p 29) een Société anonyme die in elk geval het hoofdkantoor in Frankrijk heeft. Kan het dan toch aandeelhouder zijn? Ja, dat is volgens de statuten mogelijk met toestemming van de aandeelhoudersvergadering (algemene vergadering), raad van commissarissen en directie, maar alleen voor zover het de B aandelen betreft. En de B aandelen vormen slechts 5% van alle aandelen, niet 8%. Maar wellicht heb ik een statutaire bepaling over het hoofd gezien!

Artikel 2 van de Schiphol Statuten (april 2017) luidt (gedeeltelijk): De vennootschap draagt de naam: Royal Schiphol Group N.V.

Artikel 3 luidt (gedeeltelijk): Het doel van de vennootschap is het (doen) aanleggen van (een) luchthaven(s), alsmede het doen uitoefenen van een luchthavenbedrijf.

Artikel 64 Burgerlijk Wetboek Tweede Boek luidt (gedeeltelijk): De naamloze vennootschap is een rechtspersoon met een in overdraagbare aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal.

Artikel 79 luidt (gedeeltelijk): Aandelen zijn de gedeelten, waarin het maatschappelijk kapitaal bij de statuten is verdeeld.

Artikel 4 van de Schiphol Statuten luidt (gedeeltelijk): Het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap is verdeeld in aandelen A (300.000) en aandelen B (bijna 15.000).

Artikel 80 Burgerlijk Wetboek Tweede Boek luidt (gedeeltelijk): Bij het nemen van het aandeel moet daarop het nominale bedrag worden gestort. Een aandeelhouder kan niet geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de verplichting tot storting.

Artikel 4 van de Schiphol Statuten luidt (gedeeltelijk): De aandelen A en B kunnen uitsluitend worden uitgegeven en overgedragen aan en gehouden worden door in Nederland gevestigde publiekrechtelijke lichamen. De Algemene Vergadering kan uitsluitend ten aanzien van de uitgifte, overdracht en het houden van aandelen B, op voorstel van de directie met goedkeuring van de raad van commissarissen, onherroepelijk ontheffing verlenen van het vereiste aan een of meer in haar besluit daartoe met name genoemde personen, onder in dat besluit gestelde voorwaarden.

Johan Cruijffplein en het staatsrecht

MAANDAG 7 MEI 2018. Het Stadionplein in Amsterdam gaat een nieuwe naam krijgen: Johan Cruijffplein. Dat heeft het gemeentebestuur bekendgemaakt. Niet iedereen is daar blij mee. Maar de gemeente zegt dat ”alles juridisch in orde is” verlopen. Wat zijn de juridische regels voor de naamgeving van straten en pleinen? Uit de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en het (daarop gebaseerde) Besluit basisregistraties adressen en gebouwen volgt dat de gemeenteraad beslist over de namen van straten en pleinen. Uit de Gemeentewet volgt dat de gemeenteraad die bevoegdheid mag overdragen aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeente Amsterdam heeft dat gedaan in de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011. Daarin is de beslissing over de naamgeving en naamswijziging overgedragen aan B&W. Daarin is ook vastgelegd dat B&W voor elke beslissing advies moet vragen aan de (Amsterdamse) Commissie naamgeving openbare ruimten, en dat B&W in beginsel conform dit advies beslissen. Het advies wordt schriftelijk gegeven.

Artikel 6 Wet basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt de openbare ruimten vast.

Artikel 3 Besluit basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte bevat in ieder geval:

a. de officiële schrijfwijze van de naam van de openbare ruimte;

b. de vermelding van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen.

Artikel 156 Gemeentewet luidt: De raad kan aan het college en aan een door hem ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

Artikel 4 Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het college stelt de openbare ruimten vast, kent namen daaraan toe en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen. Lid 2. Voordat het college een naam toekent aan een openbare ruimte als bedoeld in het eerste lid, onder b, vraagt het advies aan de Commissie naamgeving openbare ruimten. Het college besluit conform dit advies, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn dat niet te doen. Lid 3. De Commissie naamgeving openbare ruimten adviseert schriftelijk na ontvangst van het verzoek van het college. Lid 4. Onder vaststellen, indelen en toekennen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Lintjesregen

DINSDAG 1 MEI 2018. Afgelopen vrijdag was het Koningsdag, met in de krant en andere media veel aandacht voor de koninklijke onderscheidingen in de Orde van Oranje-Nassau (de lintjesregen). Elke koninklijke onderscheiding wordt op grond van de Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau door de koning ondertekend. Voor zo’n onderscheiding komt iemand op grond van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau in aanmerking als hij zich geruime tijd voor de samenleving heeft ingespannen of een opvallende prestatie heeft geleverd die voor de samenleving bijzondere waarde heeft. Er zijn zes koninklijke onderscheidingen, ze worden graden genoemd: Ridder Grootkruis, Grootofficier, Commandeur, Officier, Ridder en Lid. De eerste graad (Ridder Grootkruis) is de hoogste onderscheiding; de zesde graad (Lid) is de laagste onderscheiding. Veruit de meeste gedecoreerden zijn Officier, Ridder of Lid. Bij de verlening van die drie graden wordt een kruis en een lint(je) overhandigd, waarvan de grootte varieert: kruis en lintje van een Officier en Ridder zijn groter dan van een Lid. Het lintje voor een vrouw die Officier of Ridder wordt, is kleiner dan dat van een man (en even groot als dat van een Lid). Politici (zoals gemeenteraadsleden) met een lange staat van dienst krijgen automatisch een koninklijke onderscheiding. Iedereen moet zijn koninklijke onderscheiding teruggeven na veroordeling tot een gevangenisstraf van een jaar.

Artikel 1 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt: Er wordt een Orde ingesteld, strekkende tot vererende onderscheiding van Onze onderdanen of vreemdelingen, die zich jegens Ons en de staat of jegens de maatschappij op bijzondere wijze hebben verdienstelijk gemaakt.

Artikel 2 luidt: Deze Orde draagt de naam van “de Orde van Oranje-Nassau”.

Artikel 5 luidt: Alle benoemingen in deze Orde geschieden bij koninklijk besluit.

Artikel 47 Grondwet luidt (gedeeltelijk). Alle koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Artikel 2 Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau luidt: . Lid 1. De Orde van Oranje-Nassau strekt tot onderscheiding van personen wegens bijzondere verdiensten jegens de samenleving. Lid 2. Van verdiensten als bedoeld in het eerste lid is sprake, indien: a. iemand zich geruime tijd ten bate van de samenleving heeft ingespannen of anderen heeft gestimuleerd; b. iemand een of meer opvallende prestaties heeft geleverd of werkzaamheden heeft verricht die voor de samenleving een bijzondere waarde hebben. Lid 3. Bij de vaststelling van de bijzondere verdiensten, bedoeld in het tweede lid, kan in aanmerking worden genomen dat iemand geruime tijd werkzaamheden heeft verricht op een wijze die betrokkene onderscheidt van anderen en die getuigt van een karaktervolle en voorbeeldige plichtsvervulling.

Artikel 6 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt: De Ridders van de eerste graad van deze Orde dragen de naam van Ridder Grootkruis. De Ridders van de tweede graad van deze Orde dragen de naam van Grootofficier. De Ridders van de derde graad van deze Orde dragen de naam van Commandeur. De Ridders van de vierde graad van deze Orde dragen de naam van Officier. De Ridders van de vijfde graad van deze Orde dragen de naam van Ridder. De Ridders van de zesde graad van deze Orde dragen de naam van Lid.

Artikel 7 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt (gedeeltelijk): Het versiersel dezer Orde bestaat in een kruis met acht geparelde punten en een doorlopende laurierkrans tussen de armen en gedekt met een koninklijke kroon.

Artikel 7 Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau luidt (gedeeltelijk): De uit te reiken onderscheidingstekens zijn voor de onderscheiden graden van:

Officier: 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, voorzien van een rozet in de kleuren van het lint, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen 27 millimeter breed. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik; 2°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

e. Ridder: 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen 27 millimeter. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;
2;. het draagteken, zijnde het lint, opgemaakt in de vorm van een strik, waaraan is toegevoegd een kleine zilveren kroon. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

f. Lid: 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 35 millimeter, hangende aan het lint met een breedte van 27 millimeter, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;
2°. het draagteken, zijnde het lint, opgemaakt in de vorm van een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

Artikel 14 luidt: Lid 1. De volgende personen worden geacht aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen:
a. de leden van de Staten-Generaal, van de Staten van de Nederlandse Antillen en van de Staten van Aruba die ten minste tweemaal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben gehad;
b. de Nederlandse leden van het Europees Parlement die ten minste een maal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben gehad;
c. de leden van de provinciale staten en van de gemeenteraden in Nederland en van de eilandsraden van de Nederlandse Antillen die ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad;
d. de ministers en staatssecretarissen van de landen van het Koninkrijk die hun ambt ten minste een jaar hebben bekleed.
Lid 2. Indien personen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet voldoen aan de daarin gestelde vereisten, worden zij geacht aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, indien zij ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad in twee of meer verschillende van de in de onderdelen a, b of c genoemde organen.

Artikel 11 Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau luidt (gedeeltelijk): Een onderscheiding in deze Orde vervalt, indien degene aan wie de onderscheiding is verleend, onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar.

Grote grazers bij de Oostvaardersplassen en de Wet dieren

DONDERDAG 26 APRIL 2018. In het (droge) deel van de Oostvaardersplassen in de provincie Flevoland zijn in de afgelopen maanden veel grote grazers overleden. Er was te weinig voedsel beschikbaar voor de vele konikpaarden, heckrunderen en edelherten. Daardoor leden de dieren honger en stierven uiteindelijk de hongerdood (of werden om humane redenen gedood door de beheerders). De beheerders wilden de dieren om ecologische redenen niet bij voederen, onder andere omdat de natuur haar gang moest kunnen gaan. Velen waren het daar om dierenwelzijnsredenen niet mee eens; zij wijzen bijvoorbeeld naar de Wet dieren. Daarin staat onder andere dat dieren in elk geval gevrijwaard moeten zijn van honger en onjuiste voeding. De beheerders wijzen erop dat deze wet alleen van toepassing is op gehouden dieren en dat de grote grazers in de Oostvaardersplassen in het wild leven en dus geen gehouden dieren zijn in de zin van de wet (ook al staan er hekken om het leefgebied). Wat staat erover in de wet en wat zegt de minister erover bij de behandeling van het wetsvoorstel? De wet is hierover niet erg duidelijk. De minister zegt bij de behandeling van het wetsvoorstel dat tot de gehouden dieren in elk geval de landbouwhuisdieren (bijvoorbeeld melkkoeien) en gezelschapsdieren (hond en kat) worden gerekend. Ik denk niet dat de grote grazers in de Oostvaardersplassen daartoe gerekend kunnen worden. De minister zegt dat ook bij andere dieren sprake kan zijn van het houden van dieren. Of dat zo is, is dan afhankelijk van de verkeersopvattingen. Ter ondersteuning verwijst de minister naar de wettelijke regeling over het houden van dingen (waaronder dieren) in het Burgerlijk Wetboek. Ik heb maar een deel van de parlementaire behandeling bekeken!

Artikel 1.2 Wet dieren luidt (gedeeltelijk): Het bij en krachtens deze wet gestelde over dieren is van toepassing op gehouden dieren, voor zover niet anders is bepaald.

Artikel 1.3 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend. Lid 2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. (Er) wordt in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd. Lid 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van dorst, honger en onjuiste voeding, voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.

De minister schrijft in 2008 in de Memorie van toelichting (paragraaf 3.1) bij het wetsvoorstel: Het doel van het wetsvoorstel is te komen tot een samenhangend stelsel van regels die als kenmerk hebben dat zij direct verband houden met het gehouden dier. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren en overige gehouden dieren. Het wetsvoorstel ziet, behoudens uitzondering niet op in het wild levende dieren en ook niet op dierproeven als bedoeld in de Wet op de dierproeven. De regelgeving voor beide beleidsterreinen staat in een andere context, namelijk die van soortbescherming onderscheidenlijk wetenschappelijk, voornamelijk medisch onderzoek.

De minister schrijft in 2009 in de Nota naar aanleiding van het verslag (pagina 5): Of een dier wordt gehouden wordt, ingevolge artikel 3:107 van het Burgerlijk Wetboek aan de hand van verkeersopvattingen bepaald. Bij dieren wordt in jurisprudentie aangenomen dat sprake is van een gehouden dier als dat dier zich in de beschikkingsmacht van een mens bevindt.

Artikel 107 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt: Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Bezit is onmiddellijk, wanneer iemand bezit zonder dat een ander het goed voor hem houdt. Bezit is middellijk, wanneer iemand bezit door middel van een ander die het goed voor hem houdt. Houderschap is op overeenkomstige wijze onmiddellijk of middellijk.

Artikel 108 luidt: Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.

Toelating tot gemeenteraad van Heerlen

MAANDAG 23 APRIL 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de daarop volgende weken heb ik een staatsrechtelijk onderwerp behandeld dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (restzetelverdeling), Tilburg (ongeldige en blanco stemmen), Zutphen (stemmen met een volmacht) en Harlingen (aannemen van de benoeming) besproken.

De Limburgse gemeente Heerlen is de hekkensluiter. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 37 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 11 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is toelating tot de gemeenteraad. Toelating van de nieuwe 37 gemeenteraadsleden na de verkiezingen is geen automatisme. Een raadslid dat gekozen en benoemd is (en zijn benoeming heeft aangenomen) wordt ingevolge de Kieswet pas toegelaten tot de gemeenteraad na de beslissing dat hij wordt toegelaten. Het is de gemeenteraad in de oude samenstelling die daarover beslist. De oude gemeenteraad neemt die beslissing in een (openbare) vergadering. De oude gemeenteraad onderzoekt daartoe ingevolge de Gemeentewet of het raadslid aan de wettelijke vereisten voor het raadslidmaatschap voldoet en of hij geen openbare betrekkingen bekleedt die onverenigbaar zijn met het raadslidmaatschap. Dat onderzoek gebeurt aan de hand van informatie die het raadslid zelf heeft overhandigd. Het onderzoek heet het onderzoek van de geloofsbrieven. Die beslissing wordt het raadslid terstond meegedeeld door de voorzitter van de oude gemeenteraad. De oude gemeenteraad van Heerlen heeft op 27 maart vergaderd en daarin unaniem besloten om alle 37 raadsleden toe te laten

Artikel V 3 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt, legt de benoemde aan het vertegenwoordigend orgaan een door hem ondertekende verklaring over, vermeldende alle openbare betrekkingen die de benoemde bekleedt. Tenzij de benoemde op het tijdstip van benoeming reeds lid van het vertegenwoordigend orgaan was, legt hij tevens een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen over, waaruit zijn woonplaats, datum en plaats van de geboorte.

Artikel 10 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Voor het lidmaatschap van de raad is vereist dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

Artikel 13 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Een lid van de raad is niet tevens:

  • a. minister;

  • b. staatssecretaris;

  • c. lid van de Raad van State;

  • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

  • e. Nationale ombudsman;

  • f. substituut-ombudsman als bedoeld in de Wet Nationale ombudsman;

  • g. commissaris van de Koning;

  • h. gedeputeerde;

  • i. secretaris van de provincie;

  • j. griffier van de provincie;

  • k. burgemeester;

  • l. wethouder;

  • m. lid van de rekenkamer;

  • n. ombudsman of lid van de ombudscommissie;

  • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

Artikel V 4 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, onderzoekt de geloofsbrief onverwijld en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen.

Artikel V 12 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De beslissing betreffende de toelating van de tot lid van de gemeenteraad benoemden wordt onverwijld genomen.

Artikel V 13 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Elke beslissing betreffende de toelating van de benoemden tot lid van de gemeenteraad, wordt door de voorzitter van de gemeenteraad, terstond aan de benoemde bekendgemaakt.

Aannemen van benoeming tot gemeenteraadslid in Harlingen

DONDERDAG 19 APRIL 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de komende weken zal ik een staatsrechtelijk onderwerp behandelen dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (Restzetelverdeling in Dordrecht, Tilburg (Ongeldige en blanco stemmen in Tilburg) en Zutphen (Volmachtstemmen in Zutphen) besproken.

De Friese gemeente HARLINGEN is deze week aan de beurt. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 17 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 9 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is aannemen van de benoeming. De gekozen kandidaat ontvangt schriftelijk bericht van het centraal stembureau dat hij is gekozen. Hij is niet verplicht om gemeenteraadslid te worden: hij hoeft zijn benoeming niet te aanvaarden. Sterker nog: als hij zijn benoeming wil aanvaarden, dan moet hij dat binnen tien dagen doen en wel door middel van een brief aan het centraal bureau. Als hij dat niet doet, wordt hij geacht zijn benoeming niet te hebben aanvaard. Dan wordt in zijn plaats benoemd de eerstvolgende kandidaat op de lijst (uitzonderingen daargelaten). Dat hoeft niet dezelfde lijst te zijn als de kandidatenlijst die de politieke partij heeft vastgesteld. Het centraal stembureau past de rangschikking op de lijst namelijk zodanig aan dat een kandidaat die genoeg voorkeursstemmen heeft gehaald automatisch die eerstvolgende kandidaat op de lijst wordt. Ook de (eerstvolgende) kandidaat hoeft zijn benoeming niet te aanvaarden. En zo voort. Het is daarom niet uitgesloten dat een gemeenteraad een of meer onvervulbare vacatures heeft. In de gemeente Harlingen hebben alle kandidaten hun benoeming aanvaard!

Artikel V 1 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De voorzitter van het centraal stembureau geeft de benoemde schriftelijk kennis van zijn benoeming. De brief, houdende deze kennisgeving, wordt uitgereikt of aangetekend verzonden.

Artikel V 2 luidt (gedeeltelijk): De benoemde draagt er zorg voor dat uiterlijk op de tiende dag na de dagtekening van de kennisgeving van benoeming het vertegenwoordigend orgaan bij brief mededeling ontvangt dat hij de benoeming aanneemt. Is binnen die tijd de mededeling niet ontvangen, dan wordt hij geacht de benoeming niet aan te nemen.

Artikel W 1 luidt (gedeeltelijk): Wanneer in een opengevallen plaats moet worden voorzien, verklaart de voorzitter van het centraal stembureau benoemd de daarvoor in aanmerking komende kandidaat benoemd de kandidaat die in de volgorde, bedoeld in artikel P 19 het hoogst is geplaatst op de lijst waarop degene die moet worden opgevolgd, is gekozen.

Artikel P 19 luidt (gedeeltelijk): Het centraal stembureau rangschikt ten aanzien van iedere lijst de daarop voorkomende kandidaten. (Daarbij) worden, in de volgorde van de aantallen op hen uitgebrachte stemmen, gerangschikt de op de lijst voorkomende kandidaten die op de gezamenlijke lijsten waarop zij voorkomen een aantal stemmen hebben verkregen, groter dan 25% van de kiesdeler doch die niet zijn gekozen verklaard.

Artikel W 2 luidt (gedeeltelijk): Bij de toepassing van artikel W 1 wordt buiten rekening gelaten de kandidaat die is overleden of van wie door de voorzitter van het centraal stembureau een schriftelijke verklaring is ontvangen dat hij niet voor benoeming in aanmerking wenst te komen

Artikel W 4 luidt (gedeeltelijk): Indien op geen van de lijsten een kandidaat meer voor benoeming in aanmerking komt, beslist het centraal stembureau dat geen opvolger kan worden benoemd.

Wedkantoren voor paardenkoersen

DINSDAG 17 APRIL 2018. De zeven wedkantoren voor paardenkoersen gaan morgen voorgoed dicht. De online concurrentie en de strenge kansspelwetgeving zouden de oorzaak zijn. Wat staat er over deze wedkantoren in de Wet op de Kansspelen? Op wedkantoren mag uitsluitend worden gewed op de uitslag van harddraverijen en paardenrennen. De organisator van dit soort weddenschappen heeft een vergunning nodig van de overheid (Kansspelautoriteit) . In de wet heten deze weddenschappen totalisator. Dergelijke weddenschappen moeten worden onderscheiden van weddenschappen over andere sportwedstrijden, in de wet sportprijsvragen genoemd. De organisator daarvan heeft trouwens ook een vergunning van de overheid nodig. Aan de vergunning van een totalisator worden voorschriften verbonden, zoals over de maximum inzet per persoon en over het percentage van de totale inzet dat ten goede komt aan de organisator voordat het wordt verdeeld onder de winnaars.

Artikel 23 Wet op de Kansspelen luidt (gedeeltelijk): Tot het organiseren van een totalisator kan uitsluitend vergunning worden verleend overeenkomstig de bepalingen van deze titel. Onder totalisator wordt verstaan elke gelegenheid, opengesteld om op de uitslag van harddraverijen en paardenrennen te wedden.

Artikel 25 luidt (gedeeltelijk): (De Kansspelautoriteit) verbindt voorschriften aan de vergunning tot het organiseren van een totalisator. De voorschriften hebben onder meer betrekking op: het aantal draverijen en rennen; de maximum inzet per persoon; het percentage dat vóór de verdeling aan de winnaars der weddenschappen zal worden ingehouden en de bestemming van dit percentage.

Artikel 15 luidt (gedeeltelijk): Tot het organiseren van sportprijsvragen kan uitsluitend vergunning worden verleend overeenkomstig de bepalingen van deze titel. Onder sportprijsvragen worden verstaan prijsvragen, welke erop zijn gericht deelnemers uitslagen van tevoren aangekondigde sportwedstrijden, met uitzondering van harddraverijen en paardenrennen, te doen raden of voorspellen.

Artikel 16 luidt (gedeeltelijk): (De Kansspelautoriteit) kan met het oog op de belangen van instellingen werkzaam ten algemenen nutte, in het bijzonder op het gebied van sport en lichamelijke vorming, van de cultuur, het maatschappelijk welzijn en de volksgezondheid, aan één rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor een door hem te bepalen duur vergunning verlenen tot het organiseren van sportprijsvragen. De opbrengst van een prijsvraag – na aftrek van de prijzen en kosten – komt ten goede aan de belangen, die de rechtspersoon beoogt te dienen met het aanleggen en houden van sportprijsvragen.

Artikel 33 luidt (gedeeltelijk): Er is een kansspelautoriteit.

Artikel 33b luidt (gedeeltelijk): (De kansspelautoriteit) heeft tot taak het verstrekken, wijzigen en intrekken van vergunningen voor de diverse vormen van kansspelen.

Oud-advocaat (minister) Grapperhaus en de tuchtraad

MAANDAG 16 APRIL 2018. De tuchtraad voor advocaten heeft vorige week beslist dat de klacht die enkele jaren geleden tegen minister Grapperhaus was ingediend (hij was toen geen minister maar advocaat) ongegrond is. Wat is deze tuchtraad? Officieel heet het in de Advocatenwet raad van discipline. Deze raad onderzoekt klachten over een advocaat. Als een klacht gegrond is, kan de raad een maatregel opleggen. De maatregelen variëren van een waarschuwing tot het voor enige tijd of zelfs voor altijd niet meer advocaat mogen zijn. Er zijn in het hele land 4 raden van discipline werkzaam. Elke advocaat valt onder een van de vier. Advocaten die in Noord-Holland kantoor houden, vallen onder de raad van discipline Amsterdam. Deze raad heeft ook de klacht tegen (advocaat) Grapperhaus onderzocht; volgens klager had hij enkele gedragsregels overtreden. Gedragsregels zijn regels die voor alle advocaten in Nederland gelden en waarin concreet is gemaakt wat ”een behoorlijk advocaat al dan niet betaamt”. Een raad van discipline bestaat uit een rechter en enkele ervaren advocaten. De rechter wordt door de minister benoemd; de advocaten worden gekozen door alle advocaten die onder die raad vallen. Die verkiezing is een indirecte verkiezing: die advocaten kiezen uit hun midden advocaten die op hun beurt de leden van de raad kiezen. Advocaten uit verschillende zogenaamde arrondissementen vallen onder dezelfde raad van discipline. Elk arrondissement heeft een eigen bestuur met aan het hoofd de deken.

Artikel 46 Advocatenwet luidt (gedeeltelijk): De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door de raden van discipline.

Artikel 48 luidt (gedeeltelijk): De maatregelen die bij gegrondverklaring van een klacht kunnen worden opgelegd, zijn: een waarschuwing; een berisping; een geldboete; de schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste een jaar; of de schrapping van het tableau.

Artikel 46 luidt (gedeeltelijk): De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Artikel 46b luidt (gedeeltelijk): Elke raad van discipline bestaat uit een voorzitter (en) ten hoogste zestien leden-advocaten. De voorzitter (wordt) door Onze Minister van Veiligheid en Justitie benoemd uit leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast. De leden-advocaten kunnen alleen zijn advocaten die kantoor houden binnen het rechtsgebied van de betrokken raad, die langer dan vijf jaar in Nederland zijn ingeschreven. De leden-advocaten worden door het college van afgevaardigden gekozen uit voordrachten van de raden van de orden in de arrondissementen.

Artikel 20 luidt (gedeeltelijk): De afgevaardigden worden gekozen in vergaderingen van de orden in de arrondissementen.

Artikel 17 luidt (gedeeltelijk): De gezamenlijke advocaten die kantoor houden in een zelfde arrondissement, vormen de orde van advocaten in het arrondissement.

Artikel 17a luidt (gedeeltelijk) : De orde van advocaten in een arrondissement kent de volgende organen: de raad, bedoeld in artikel 22, eerste lid; de deken en de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.

Artikel 22, eerste lid luidt (gedeeltelijk) : De orde in het arrondissement wordt bestuurd door een raad die bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste elf leden, onder wie de deken.

Artikel 22, tweede lid luidt: De deken en de overige leden van de raad worden uit de leden van de orde gekozen in de jaarlijkse vergadering van de orde.

Rookruimte in popcentrum

Dinsdag 10 april 2018. De staatssecretaris van Volksgezondheid wil een verbod van alle rookruimten in popcentra, clubs en discotheken, aldus een recent krantenbericht. Hoe is het nu geregeld? Op grond van de Tabakswet geldt er voor o.a. instellingen of verenigingen voor kunst en cultuur een rookverbod: dat is het verbod om tabaksproducten zoals sigaretten, sigaren en de pijp te roken. Ik neem aan dat popcentra, clubs en discotheken hier – net als theaters en schouwburgen – instellingen of verenigingen voor kunst en cultuur zijn. Op deze wet is het Tabaks- en rookwarenbesluit gebaseerd. Daarin staat dat de het rookverbod niet geldt in afsluitbare ruimten die zijn aangewezen als rookruimte. In zo’n rookruimte mag niet worden gewerkt.

Artikel 1 lid 1 Tabakswet luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: rookverbod: het verbod tabaksproducten te roken; tabaksproducten: producten die geconsumeerd kunnen worden en die, al is het slechts ten dele, bestaan uit tabak, ook indien genetisch gemodificeerd.

Artikel 10 lid 1 Tabakswet luidt (gedeeltelijk): In de navolgende gevallen is de navolgende persoon of het navolgende orgaan verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod: in een gebouw of inrichting, dat onderscheidenlijk die in gebruik is bij een instelling of vereniging voor kunst en cultuur: degene die over dat gebouw of die inrichting het beheer heeft.

Artikel 10 lid 2 Tabakswet luidt (gedeeltelijk): Op het rookverbod, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur beperkingen worden aangebracht, waarbij onder meer kan worden bepaald dat het rookverbod niet geldt voor bij die maatregel aangewezen: ruimten in gebouwen. Daarbij kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 6.2 Tabaks- en rookwarenbesluit luidt (gedeeltelijk): De verplichting, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet, geldt niet: in afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en als zodanig aangeduide ruimten. In (deze) ruimte worden geen werkzaamheden verricht tijdens het gebruik van deze ruimte voor het roken van tabaksproducten.

Volmachtstemmen in Zutphen

Maandag 9 april 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de komende weken zal ik een staatsrechtelijk onderwerp behandelen dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (restzetelverdeling) en Tilburg (ongeldige en blanco stemmen) besproken (Restzetelverdeling in Dordrecht en Ongeldige en blanco stemmen in Tilburg).

De Gelderse gemeente Zutphen is deze week aan de beurt. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 29 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 10 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is stemmen met een volmacht. Een stem wordt uitgebracht op een stembiljet. Het stembiljet is dat wat de kiezer in het stemlokaal ontvangt uit handen van het stembureau nadat hij zijn thuis ontvangen stempas heeft overhandigd. Hij gaat met het stembiljet naar het stemhokje om daarop zijn stem uit te brengen door het wit stipje voor de kandidaat van zijn keuze rood te maken. Daarna levert hij het stembiljet bij het stembureau in door het te vouwen en in de stembus te steken.

Er zijn in Zutphen in totaal 21.092 stemmen uitgebracht. Daarvan zijn 1613 stemmen met een volmacht uitgebracht, dat is ruim 7,5% van het totaal. Wat is een stem die is uitgebracht met een volmacht? Op grond van de Kieswet kan dat op twee manieren. De eenvoudigste manier is via de stempas. Elke kiezer ontvangt via de post geruime tijd voor de stemming een stempas. Daarop staat een formulier waarmee hij een ander kan machtigen. De volmacht is verleend door invulling, ondertekening (en mede-ondertekening door de gemachtigde) plus overhandiging van de stempas aan de gemachtigde. Hij kan iedereen als gemachtigde aanwijzen, dat wil zeggen iedereen die in dezelfde gemeente zijn eigen stem mag uitbrengen en hooguit één andere volmacht heeft. De gemachtigde kan op de dag van de stemming een stem gaan uitbrengen namens de volmachtgever door het formulier te overhandigen aan het stembureau. De volmachtgever kan hem hebben gezegd op welke lijst die stem moet worden uitgebracht, maar het blijkt niet uit het formulier waarop dat is. Ook de reden voor de volmachtverlening staat niet op het formulier. Het formulier kan vroeg of laat worden ingevuld; zelfs nog op de dag van de stemming. Zolang het maar niet in het stemlokaal gebeurt! Ee volmacht kan tot aan de stemming worden ingetrokken. De ingewikkelde manier is via de burgemeester.

Artikel L 14 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer met een stempas kan een andere kiezer machtigen om voor hem te stemmen, indien de gemachtigde stemt in de gemeente van de volmachtgever. Hij tekent daartoe het formulier dat voorkomt op de stempas en laat de pas door de gemachtigde mede-ondertekenen. Hij draagt de aldus in een volmachtbewijs omgezette stempas aan de gemachtigde over.

Artikel L 3 Kieswet luidt: De gemachtigde kan een volmachtstem uitsluitend tegelijk met zijn eigen stem voor die verkiezing uitbrengen.

Artikel L 4 Kieswet luidt: Een kiezer mag per verkiezing niet meer dan twee aanwijzingen als gemachtigde aannemen.

Artikel L 17 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De gemachtigde overhandigt aan de voorzitter van het stembureau het volmachtbewijs. Artikel J 25 tweede tot en met tiende lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel L 1 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer die verwacht niet in staat te zullen zijn in persoon aan de stemming deel te nemen, kan bij volmacht stemmen.

Artikel L 15 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer verleent geen volmacht in een stemlokaal. Indien een volmacht is verleend in het stemlokaal, kan de gemachtigde de volmachtstem niet uitbrengen.

Artikel L 5 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Een volmacht die is verleend door overdracht van de stempas kan tot het uitbrengen van een stem door de gemachtigde door de volmachtgever worden ingetrokken.

Artikel L 8 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer die bij volmacht wenst te stemmen, dient daartoe een verzoekschrift in bij de burgemeester van de gemeente. In zijn verzoekschrift wijst de kiezer een gemachtigde aan. Als gemachtigde kan slechts optreden degene die op de dag van de kandidaatstelling als kiezer is geregistreerd binnen het gebied waarvoor de verkiezing geldt. Bij het verzoekschrift wordt ingediend een verklaring van de gemachtigde dat deze bereid is als zodanig op te treden.

Artikel L 7 Kieswet luidt: Het verzoekschrift, bedoeld in artikel L8, dient uiterlijk vijf dagen voor de stemming te zijn ontvangen.