Openbare ruimte, architecten en de gemeente

WOENSDAG 4 JULI 2018. Gemeenten die hun gebouwen en/of openbare ruimte willen vernieuwen, nemen daarvoor een architect of andere deskundige in de arm die een bouwkundig ontwerp maakt. Dit ontwerp is een werk in de zin van de Auteurswet; de architect (of andere deskundige) is een maker in de zin van deze wet. Hij heeft op grond van deze wet auteursrecht op zijn ontwerp. Dit is onder andere het recht om zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van zijn werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of naam of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. Hij kan dit recht niet hebben overgedragen, bijvoorbeeld aan zijn opdrachtgever de gemeente. Hij kan dus altijd een beroep blijven doen op dit recht. Reikt dit recht nu zover dat hij zich ook kan verzetten tegen bouwsels en voorwerpen die in de buurt staan van plekken die met zijn ontwerp opnieuw zijn ingericht? Ik krijg signalen dat dan inderdaad een beroep wordt gedaan op dit recht.

Artikel 10 lid 1 van de Auteurswet luidt (gedeeltelijk): Onder werken van letterkunde, wetenschap of kunst verstaat deze wet: 8°. ontwerpen, schetsen en plastische werken, betrekkelijk tot de bouwkunde, de aardrijkskunde, de plaatsbeschrijving of andere wetenschappen; en in het algemeen ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst, op welke wijze of in welken vorm het ook tot uitdrukking zij gebracht.

Artikel 25 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De maker van een werk heeft, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, de volgende rechten: d. het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. Lid 3 Van het recht, in het eerste lid, onder a genoemd kan afstand worden gedaan. Van de rechten onder b en c genoemd kan afstand worden gedaan voor zover het wijzigingen in het werk of in de benaming daarvan betreft.

Sociaal rechercheurs in de Participatiewet

MAANDAG 18 JUNI 2018. In de krant van afgelopen zaterdag staat een lang artikel over de opsporing van (vermoede) bijstandsfraude, zoals een bijstandsgerechtigde die samenwoont maar daarover de gemeente niet heeft ingelicht. Gemeentelijke sociale diensten zetten daarbij tal van middelen in, zoals huiszoekingen, buurtonderzoeken en verhoren, maar ook bijvoorbeeld auto-achtervolgingen, gluuroperaties en verborgen camera’s. Bij de inzet van die middelen spelen sociaal rechercheurs een belangrijke rol. De rechten en plichten van mensen met een bijstandsuitkering zijn geregeld in de Participatiewet en de daarop gebaseerde regelingen. Wat is er in de Participatiewet geregeld over deze sociaal rechercheurs? Daarin (of in een daarop gebaseerde regeling) is alleen geregeld dat het college van burgemeester en wethouders de ambtenaren aanwijst die zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet. Sociaal rechercheurs zijn dus gemeentelijke ambtenaren.

Artikel 76a van de Participatiewet luidt: Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

Hoeveel wethouders zijn geoorloofd?

VRIJDAG 8 JUNI 2018. In de gemeente Rotterdam onderhandelen 6 raadsfracties over een nieuw college van (burgemeester en) wethouders. Zoals het er nu naar uitziet, gaan VVD, D66, GroenLinks en PvdA elk twee wethouders leveren terwijl CDA en CU-SGP elk een wethouder gaan leveren. In totaal dus tien wethouders. Staat er iets in de wet over het maximum- en minimumaantal wethouders? Op grond van de Gemeentewet is het minimumaantal 2 wethouders en is het maximumaantal afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente maar niet meer dan 9 wethouders. De gemeente Rotterdam heeft meer dan 600.000 inwoners en dus zou haar maximumaantal 9 wethouders zijn. Toch is een tiende wethouder in Rotterdam mogelijk: dat wordt namelijk een deeltijd wethouder, en dan is op grond van de Gemeentewet voor Rotterdam een tiende wethouder mogelijk. Zelfs een elfde wethouder is dan mogelijk, zolang het aantal officiële arbeidsuren voor de deeltijdwethouders niet te hoog zal zijn. Wat is het maximumaantal fulltime wethouders bij enkele andere gemeenten? Voor Dordrecht (118.000 inwoners) zijn dat er 8. Voor Tilburg (215.000 inwoners) 9. Voor Zutphen (47.000 inwoners) zijn dat er 6. Voor Harlingen (15.800 inwoners) zijn dat er 3. Voor Heerlen (86.000 inwoners) zijn dat er 7.

Artikel 36 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het aantal wethouders bedraagt ten hoogste twintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder dan twee wethouders zullen zijn. Lid 2 De raad kan besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Lid 3 Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking van het eerste lid, het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk zou hebben bedragen indien het tweede lid geen toepassing had gevonden. Lid 5. Bij de berekening van het maximale aantal wethouders, bedoeld in het eerste en het derde lid, wordt afgerond tot het dichtstbijgelegen gehele getal.

Artikel 8 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De raad bestaat uit:

9 leden in een gemeente beneden de 3 001 inwoners;

11 leden in een gemeente van 3 001- 6 000 inwoners;

13 leden in een gemeente van 6 001- 10 000 inwoners;

15 leden in een gemeente van 10 001- 15 000 inwoners;

17 leden in een gemeente van 15 001- 20 000 inwoners;

19 leden in een gemeente van 20 001- 25 000 inwoners;

21 leden in een gemeente van 25 001- 30 000 inwoners;

23 leden in een gemeente van 30 001- 35 000 inwoners;

25 leden in een gemeente van 35 001- 40 000 inwoners;

27 leden in een gemeente van 40 001- 45 000 inwoners;

29 leden in een gemeente van 45 001- 50 000 inwoners;

31 leden in een gemeente van 50 001- 60 000 inwoners;

33 leden in een gemeente van 60 001- 70 000 inwoners;

35 leden in een gemeente van 70 001- 80 000 inwoners;

37 leden in een gemeente van 80 001-100 000 inwoners;

39 leden in een gemeente van 100 001-200 000 inwoners;

45 leden in een gemeente boven de 200 000 inwoners.

Regels voor hondenpoep

WOENSDAG 6 JUNI 2018. Ik las onlangs in de krant dat uit CBS-onderzoek blijkt dat men in het hele land hondenpoep (op straten en stoepen bijvoorbeeld) als zeer overlastgevend ervaart. In Limburg en Noord-Nederland staat het zelfs op nummer 1. Hondenpoep kan tot boetes leiden. Maar in welke wet is geregeld dat honden niet op straat en op de stoep mogen poepen, althans niet zonder dat het onmiddellijk daarna wordt opgeruimd? Dat is niet geregeld in een landelijke wet. Het is geregeld in gemeentelijke verordeningen. Er zijn verschillende soorten gemeentelijke verordeningen; hondenpoep is geregeld in de algemene plaatselijke verordeningen (afgekort: APV’s). APV’s gaan over de ”huishouding” van de gemeente; ze worden op grond van de Gemeentewet vastgesteld door de gemeenteraad. Hun inhoud kan dus ook per gemeente verschillen. Dat is ook daadwerkelijk het geval met de APV’s van het Friese Harlingen en het Limburgse Heerlen. In Heerlen geldt de opruimplicht in beginsel voor elke openbare plaats; in Harlingen in beginsel alleen voor de openbare weg en voor openbare kinderspeelplaatsen, zandbakken en speelweides. Het lijkt erop dat in Harlingen (onbedoeld?) geen opruimplicht geldt voor stoepen. In Heerlen geldt de opruimplicht voor iedereen die de hond uitlaat; in Harlingen geldt de opruimplicht niet alleen voor de degene die de hond uitlaat, maar ook voor de eigenaar, houder en verzorger van de hond. In Heerlen is expliciet geregeld dat voor geleidehonden en sociale hulphonden een vrijstelling van de opruimplicht kan gelden; in Harlingen is dat niet gebeurd.

Artikel 147 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Gemeentelijke verordeningen worden door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. De overige bevoegdheden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, berusten bij de raad.

Artikel 108 Gemeentewet eerste lid luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 2:51 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Heerlen 2012 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. Lid 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, en niet in staat is om de uitwerpselen te verwijderen. Lid 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:58 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Harlingen 2015 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede degene die een hond onder zijn hoede heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. op de openbare weg; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide; c. op een andere door het college aangewezen plaats. Lid 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 1:1 van deze verordening luidt (gedeeltelijk): In deze verordening wordt verstaan onder weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt (gedeeltelijk): In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

 

Aanleg zonnepark ondanks strijd met bestemmingsplan

VRIJDAG 25 MEI 2018. In de Drenthse gemeente Coevorden wordt een zonnepark aangelegd van 22 ha groot. Het zonnepark bestaat uit (heel veel) zonnepanelen die rusten op ijzeren palen. Zonnepanelen en ijzeren palen zijn eenvoudig verwijderbaar en (elders) herplaatsbaar. Het zonnepark is in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Coevorden. Waarom is aanleg desondanks juridisch mogelijk? Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is dat in bepaalde gevallen desondanks mogelijk. Aanleg van een groot zonnepark is – in de woorden van deze wet – gebruik van grond. Er zijn veel soorten gebruik van grond denkbaar. In het gemeentelijk bestemmingsplan is vastgelegd welk soort grondgebruik is toegestaan en welk niet. Als het beoogde grondgebruik in het bestemmingsplan niet is toegestaan – zoals het geval is in Coevorden met het zonnepark – dan is het daarmee in strijd. Dat soort grondgebruik is dan alleen nog juridisch mogelijk met een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders. Vaststaat dat het college van de gemeente Coevorden een omgevingsvergunning heeft verleend voor de aanleg van het zonnepark. Het college heeft echter geen totale vrijheid bij de al dan niet verlening van zo’n omgevingsvergunning: de wet stelt grenzen aan die vrijheid. Sterker nog: de wet geeft nauwkeurig aan in welke gevallen een omgevingsvergunning mag én moet worden verleend. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in de wettelijke regeling die op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is gebaseerd: het Besluit omgevingsrecht. Deze wettelijke regeling is een zogenaamde algemene maatregel van bestuur. In het Besluit omgevingsrecht volgt na een opsomming van tien heel concrete gevallen de restcategorie. Die restcategorie houdt onder andere grondgebruik dat korter duurt dan tien jaar in. In dat geval mag en moet een omgevingsvergunning worden verleend. Het Coevordens college van burgemeester en wethouders heeft de omgevingsvergunning voor het zonnepark met een verwijzing naar deze restcategorie verleend. Is in het geval van het zonnepark sprake van grondgebruik dat korter duurt dan tien jaar? De hoogste bestuursrechter (de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) heeft op 4 april van dit jaar uitgesproken dat daarvan bij de aanleg van een eenvoudig verwijderbaar en herplaatsbaar zonnepark inderdaad sprake is.

Artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt (gedeeltelijk): Lid 1 onder c. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 2.10 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien.. Lid 2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12 luidt (gedeeltelijk): Lid 1 sub a onder 2. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Artikel 2.4 luidt (gedeeltelijk): Burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.

Artikel 4 onder 11 van Bijlage II van de algemene maatregel van bestuur (het Besluit omgevingsrecht) luidt (gedeeltelijk): Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komen in aanmerking ander gebruik van gronden dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 4 van Bijlage II van de algemene maatregel van bestuur (het Besluit omgevingsrecht) luidt: Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Johan Cruijffplein en het staatsrecht

MAANDAG 7 MEI 2018. Het Stadionplein in Amsterdam gaat een nieuwe naam krijgen: Johan Cruijffplein. Dat heeft het gemeentebestuur bekendgemaakt. Niet iedereen is daar blij mee. Maar de gemeente zegt dat ”alles juridisch in orde is” verlopen. Wat zijn de juridische regels voor de naamgeving van straten en pleinen? Uit de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en het (daarop gebaseerde) Besluit basisregistraties adressen en gebouwen volgt dat de gemeenteraad beslist over de namen van straten en pleinen. Uit de Gemeentewet volgt dat de gemeenteraad die bevoegdheid mag overdragen aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeente Amsterdam heeft dat gedaan in de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011. Daarin is de beslissing over de naamgeving en naamswijziging overgedragen aan B&W. Daarin is ook vastgelegd dat B&W voor elke beslissing advies moet vragen aan de (Amsterdamse) Commissie naamgeving openbare ruimten, en dat B&W in beginsel conform dit advies beslissen. Het advies wordt schriftelijk gegeven.

Artikel 6 Wet basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt de openbare ruimten vast.

Artikel 3 Besluit basisregistraties adressen en gebouwen luidt (gedeeltelijk): De beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte bevat in ieder geval:

a. de officiële schrijfwijze van de naam van de openbare ruimte;

b. de vermelding van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen.

Artikel 156 Gemeentewet luidt: De raad kan aan het college en aan een door hem ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

Artikel 4 Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. Het college stelt de openbare ruimten vast, kent namen daaraan toe en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen. Lid 2. Voordat het college een naam toekent aan een openbare ruimte als bedoeld in het eerste lid, onder b, vraagt het advies aan de Commissie naamgeving openbare ruimten. Het college besluit conform dit advies, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn dat niet te doen. Lid 3. De Commissie naamgeving openbare ruimten adviseert schriftelijk na ontvangst van het verzoek van het college. Lid 4. Onder vaststellen, indelen en toekennen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Toelating tot gemeenteraad van Heerlen

MAANDAG 23 APRIL 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de daarop volgende weken heb ik een staatsrechtelijk onderwerp behandeld dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (restzetelverdeling), Tilburg (ongeldige en blanco stemmen), Zutphen (stemmen met een volmacht) en Harlingen (aannemen van de benoeming) besproken.

De Limburgse gemeente Heerlen is de hekkensluiter. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 37 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 11 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is toelating tot de gemeenteraad. Toelating van de nieuwe 37 gemeenteraadsleden na de verkiezingen is geen automatisme. Een raadslid dat gekozen en benoemd is (en zijn benoeming heeft aangenomen) wordt ingevolge de Kieswet pas toegelaten tot de gemeenteraad na de beslissing dat hij wordt toegelaten. Het is de gemeenteraad in de oude samenstelling die daarover beslist. De oude gemeenteraad neemt die beslissing in een (openbare) vergadering. De oude gemeenteraad onderzoekt daartoe ingevolge de Gemeentewet of het raadslid aan de wettelijke vereisten voor het raadslidmaatschap voldoet en of hij geen openbare betrekkingen bekleedt die onverenigbaar zijn met het raadslidmaatschap. Dat onderzoek gebeurt aan de hand van informatie die het raadslid zelf heeft overhandigd. Het onderzoek heet het onderzoek van de geloofsbrieven. Die beslissing wordt het raadslid terstond meegedeeld door de voorzitter van de oude gemeenteraad. De oude gemeenteraad van Heerlen heeft op 27 maart vergaderd en daarin unaniem besloten om alle 37 raadsleden toe te laten

Artikel V 3 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt, legt de benoemde aan het vertegenwoordigend orgaan een door hem ondertekende verklaring over, vermeldende alle openbare betrekkingen die de benoemde bekleedt. Tenzij de benoemde op het tijdstip van benoeming reeds lid van het vertegenwoordigend orgaan was, legt hij tevens een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen over, waaruit zijn woonplaats, datum en plaats van de geboorte.

Artikel 10 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Voor het lidmaatschap van de raad is vereist dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

Artikel 13 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): Een lid van de raad is niet tevens:

  • a. minister;

  • b. staatssecretaris;

  • c. lid van de Raad van State;

  • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

  • e. Nationale ombudsman;

  • f. substituut-ombudsman als bedoeld in de Wet Nationale ombudsman;

  • g. commissaris van de Koning;

  • h. gedeputeerde;

  • i. secretaris van de provincie;

  • j. griffier van de provincie;

  • k. burgemeester;

  • l. wethouder;

  • m. lid van de rekenkamer;

  • n. ombudsman of lid van de ombudscommissie;

  • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

Artikel V 4 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, onderzoekt de geloofsbrief onverwijld en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen.

Artikel V 12 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De beslissing betreffende de toelating van de tot lid van de gemeenteraad benoemden wordt onverwijld genomen.

Artikel V 13 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Elke beslissing betreffende de toelating van de benoemden tot lid van de gemeenteraad, wordt door de voorzitter van de gemeenteraad, terstond aan de benoemde bekendgemaakt.

Aannemen van benoeming tot gemeenteraadslid in Harlingen

DONDERDAG 19 APRIL 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de komende weken zal ik een staatsrechtelijk onderwerp behandelen dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (Restzetelverdeling in Dordrecht, Tilburg (Ongeldige en blanco stemmen in Tilburg) en Zutphen (Volmachtstemmen in Zutphen) besproken.

De Friese gemeente HARLINGEN is deze week aan de beurt. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 17 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 9 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is aannemen van de benoeming. De gekozen kandidaat ontvangt schriftelijk bericht van het centraal stembureau dat hij is gekozen. Hij is niet verplicht om gemeenteraadslid te worden: hij hoeft zijn benoeming niet te aanvaarden. Sterker nog: als hij zijn benoeming wil aanvaarden, dan moet hij dat binnen tien dagen doen en wel door middel van een brief aan het centraal bureau. Als hij dat niet doet, wordt hij geacht zijn benoeming niet te hebben aanvaard. Dan wordt in zijn plaats benoemd de eerstvolgende kandidaat op de lijst (uitzonderingen daargelaten). Dat hoeft niet dezelfde lijst te zijn als de kandidatenlijst die de politieke partij heeft vastgesteld. Het centraal stembureau past de rangschikking op de lijst namelijk zodanig aan dat een kandidaat die genoeg voorkeursstemmen heeft gehaald automatisch die eerstvolgende kandidaat op de lijst wordt. Ook de (eerstvolgende) kandidaat hoeft zijn benoeming niet te aanvaarden. En zo voort. Het is daarom niet uitgesloten dat een gemeenteraad een of meer onvervulbare vacatures heeft. In de gemeente Harlingen hebben alle kandidaten hun benoeming aanvaard!

Artikel V 1 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De voorzitter van het centraal stembureau geeft de benoemde schriftelijk kennis van zijn benoeming. De brief, houdende deze kennisgeving, wordt uitgereikt of aangetekend verzonden.

Artikel V 2 luidt (gedeeltelijk): De benoemde draagt er zorg voor dat uiterlijk op de tiende dag na de dagtekening van de kennisgeving van benoeming het vertegenwoordigend orgaan bij brief mededeling ontvangt dat hij de benoeming aanneemt. Is binnen die tijd de mededeling niet ontvangen, dan wordt hij geacht de benoeming niet aan te nemen.

Artikel W 1 luidt (gedeeltelijk): Wanneer in een opengevallen plaats moet worden voorzien, verklaart de voorzitter van het centraal stembureau benoemd de daarvoor in aanmerking komende kandidaat benoemd de kandidaat die in de volgorde, bedoeld in artikel P 19 het hoogst is geplaatst op de lijst waarop degene die moet worden opgevolgd, is gekozen.

Artikel P 19 luidt (gedeeltelijk): Het centraal stembureau rangschikt ten aanzien van iedere lijst de daarop voorkomende kandidaten. (Daarbij) worden, in de volgorde van de aantallen op hen uitgebrachte stemmen, gerangschikt de op de lijst voorkomende kandidaten die op de gezamenlijke lijsten waarop zij voorkomen een aantal stemmen hebben verkregen, groter dan 25% van de kiesdeler doch die niet zijn gekozen verklaard.

Artikel W 2 luidt (gedeeltelijk): Bij de toepassing van artikel W 1 wordt buiten rekening gelaten de kandidaat die is overleden of van wie door de voorzitter van het centraal stembureau een schriftelijke verklaring is ontvangen dat hij niet voor benoeming in aanmerking wenst te komen

Artikel W 4 luidt (gedeeltelijk): Indien op geen van de lijsten een kandidaat meer voor benoeming in aanmerking komt, beslist het centraal stembureau dat geen opvolger kan worden benoemd.

Volmachtstemmen in Zutphen

Maandag 9 april 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de komende weken zal ik een staatsrechtelijk onderwerp behandelen dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. In de afgelopen twee weken zijn Dordrecht (restzetelverdeling) en Tilburg (ongeldige en blanco stemmen) besproken (Restzetelverdeling in Dordrecht en Ongeldige en blanco stemmen in Tilburg).

De Gelderse gemeente Zutphen is deze week aan de beurt. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 29 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 10 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is stemmen met een volmacht. Een stem wordt uitgebracht op een stembiljet. Het stembiljet is dat wat de kiezer in het stemlokaal ontvangt uit handen van het stembureau nadat hij zijn thuis ontvangen stempas heeft overhandigd. Hij gaat met het stembiljet naar het stemhokje om daarop zijn stem uit te brengen door het wit stipje voor de kandidaat van zijn keuze rood te maken. Daarna levert hij het stembiljet bij het stembureau in door het te vouwen en in de stembus te steken.

Er zijn in Zutphen in totaal 21.092 stemmen uitgebracht. Daarvan zijn 1613 stemmen met een volmacht uitgebracht, dat is ruim 7,5% van het totaal. Wat is een stem die is uitgebracht met een volmacht? Op grond van de Kieswet kan dat op twee manieren. De eenvoudigste manier is via de stempas. Elke kiezer ontvangt via de post geruime tijd voor de stemming een stempas. Daarop staat een formulier waarmee hij een ander kan machtigen. De volmacht is verleend door invulling, ondertekening (en mede-ondertekening door de gemachtigde) plus overhandiging van de stempas aan de gemachtigde. Hij kan iedereen als gemachtigde aanwijzen, dat wil zeggen iedereen die in dezelfde gemeente zijn eigen stem mag uitbrengen en hooguit één andere volmacht heeft. De gemachtigde kan op de dag van de stemming een stem gaan uitbrengen namens de volmachtgever door het formulier te overhandigen aan het stembureau. De volmachtgever kan hem hebben gezegd op welke lijst die stem moet worden uitgebracht, maar het blijkt niet uit het formulier waarop dat is. Ook de reden voor de volmachtverlening staat niet op het formulier. Het formulier kan vroeg of laat worden ingevuld; zelfs nog op de dag van de stemming. Zolang het maar niet in het stemlokaal gebeurt! Ee volmacht kan tot aan de stemming worden ingetrokken. De ingewikkelde manier is via de burgemeester.

Artikel L 14 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer met een stempas kan een andere kiezer machtigen om voor hem te stemmen, indien de gemachtigde stemt in de gemeente van de volmachtgever. Hij tekent daartoe het formulier dat voorkomt op de stempas en laat de pas door de gemachtigde mede-ondertekenen. Hij draagt de aldus in een volmachtbewijs omgezette stempas aan de gemachtigde over.

Artikel L 3 Kieswet luidt: De gemachtigde kan een volmachtstem uitsluitend tegelijk met zijn eigen stem voor die verkiezing uitbrengen.

Artikel L 4 Kieswet luidt: Een kiezer mag per verkiezing niet meer dan twee aanwijzingen als gemachtigde aannemen.

Artikel L 17 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De gemachtigde overhandigt aan de voorzitter van het stembureau het volmachtbewijs. Artikel J 25 tweede tot en met tiende lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel L 1 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer die verwacht niet in staat te zullen zijn in persoon aan de stemming deel te nemen, kan bij volmacht stemmen.

Artikel L 15 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer verleent geen volmacht in een stemlokaal. Indien een volmacht is verleend in het stemlokaal, kan de gemachtigde de volmachtstem niet uitbrengen.

Artikel L 5 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Een volmacht die is verleend door overdracht van de stempas kan tot het uitbrengen van een stem door de gemachtigde door de volmachtgever worden ingetrokken.

Artikel L 8 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De kiezer die bij volmacht wenst te stemmen, dient daartoe een verzoekschrift in bij de burgemeester van de gemeente. In zijn verzoekschrift wijst de kiezer een gemachtigde aan. Als gemachtigde kan slechts optreden degene die op de dag van de kandidaatstelling als kiezer is geregistreerd binnen het gebied waarvoor de verkiezing geldt. Bij het verzoekschrift wordt ingediend een verklaring van de gemachtigde dat deze bereid is als zodanig op te treden.

Artikel L 7 Kieswet luidt: Het verzoekschrift, bedoeld in artikel L8, dient uiterlijk vijf dagen voor de stemming te zijn ontvangen.

Ongeldige en blanco stemmen in Tilburg

Dinsdag 3 april 2018. In de maand voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen heb ik de bestuurlijke vernieuwing in de verkiezingsprogramma’s van vijf gemeenten weergegeven: Dordrecht, Tilburg, Zutphen, Harlingen en Heerlen. In de komende weken zal ik een staatsrechtelijk onderwerp behandelen dat naar aanleiding van de officiële verkiezingsuitslagen in een van deze gemeenten speelt. Vorige week beet Dordrecht de spits af met als onderwerp de restzetelverdeling Restzetelverdeling in Dordrecht

De Brabantse gemeente Tilburg is deze week aan de beurt. De gemeenteraad van deze gemeente bestaat uit 45 leden die in de nieuwe samenstelling zijn verdeeld over 10 fracties of groeperingen. Het onderwerp voor deze gemeente is ongeldige stemmen en blanco stemmen. Een stem wordt uitgebracht op een stembiljet. Het stembiljet is dat wat de kiezer in het stemlokaal ontvangt uit handen van het stembureau. Daarmee gaat hij naar het stemhokje om daarop zijn stem uit te brengen door het wit stipje voor de kandidaat van zijn keuze rood te maken. Daarna levert hij het stembiljet bij het stembureau in door het te vouwen en in de stembus te steken.

Er zijn in Tilburg in totaal 78.487 stemmen uitgebracht. Daarvan waren er 368 blanco en 287 ongeldig, respectievelijk 0,46% en 0,36% van het totaal en samen dus minder dan 1%. Wat is een blanco stem? Op grond van de Kieswet is dat een ingeleverd stembiljet waarop geen enkel wit stipje geheel of gedeeltelijk is rood gemaakt en waarop evenmin anderszins is geschreven of getekend. Wat is een ongeldige stem? Op grond van de Kieswet is daarvan in drie gevallen sprake. Ten eerste: bij een ingeleverd stembiljet waaruit niet ondubbelzinnig blijkt op welke kandidaat is gestemd; ondubbelzinnigheid kan alleen blijken uit het rood maken van het witte stipje. Ten tweede: bij een ingeleverd stembiljet waarop iets is geschreven of getekend waaruit de identiteit van de kiezer blijkt. Ten derde: bij inlevering van een ongeldig stembiljet. De ongeldige stemmen en de blanco stemmen worden na afloop van de stemming apart verpakt en verzegeld.

Artikel J 20 Kieswet: Op bij de verkiezingen te bezigen stembiljetten kunnen kiezers een keuze maken uit de kandidaten over wie de stemming moet geschieden. De stembiljetten zijn voorzien van de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau alsmede van de naam van het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing geldt en een aanduiding van de kieskring.

Artikel J 26 Kieswet luidt: De kiezer gaat na ontvangst van het stembiljet naar een stemhokje en stemt aldaar door een wit stipje, geplaatst vóór de kandidaat van zijn keuze, rood te maken. Hij vouwt vervolgens het stembiljet dicht en gaat daarmee naar het stembureau. Het derde lid van het stembureau ziet erop toe, dat de kiezer het stembiljet in de stembus steekt.

Artikel N 7 Kieswet: Blanco is de stem uitgebracht op een stembiljet dat door de kiezer is ingeleverd zonder dat hij geheel of gedeeltelijk een wit stipje in een stemvak rood heeft gemaakt en zonder dat hij anderszins op het stembiljet geschreven of getekend heeft. Ongeldig is de stem uitgebracht op een ander stembiljet dan bij of krachtens deze wet mag worden gebruikt. Voorts is ongeldig de stem die niet als blanco wordt aangemerkt, maar waarbij de kiezer op het stembiljet niet, door het geheel of gedeeltelijk rood maken van het witte stipje in een stemvak, op ondubbelzinnige wijze heeft kenbaar gemaakt op welke kandidaat hij zijn stem uitbrengt, of waarbij op het stembiljet bijvoegingen zijn geplaatst waardoor de kiezer kan worden geïdentificeerd.

Artikel N 9 Kieswet luidt (gedeeltelijk): (.) nadat de stemmen zijn opgenomen worden de stembiljetten met een blanco stem en de ongeldig verklaarde stembiljetten in pakken gedaan, die worden verzegeld.