Eerste Rotterdamse veroordeling voor straatintimidatie (2): het uitjouwverbod en het lastigvallenverbod

DINSDAG 8 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer. Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen? De bijdrage van vandaag is het vervolg op die van gisteren. De bijdrage van gisteren is hierin helemaal opgenomen en een beetje uitgebreid.

APV Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV) waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Straatintimidatie Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

Uitleg Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts een invulling zijn van het laatste begrip.

Feiten Wat is er feitelijk gebeurd? De rechtbank zegt hierover het volgende. Het gebeurde afgelopen zomer, in de openbare ruimte in het centrum van Rotterdam. Feit 1. De dader roept tegen enkele vrouwen die hem passeren: ‘Hey, mooie dames. Waar gaan jullie naartoe?’ Hij brengt zijn linkerhand in de richting van zijn mond en tuit zijn lippen en maakt kusgebaren in de richting van de vrouwen. Een van de vrouwen zegt: ‘Kom we gaan weg hier’. Hierop lopen de vrouwen terug in de richting van het Binnenwegplein. De verdachte roept hen na: ‘Waar komen jullie vandaan? Kom mee naar de South-Side’ De vrouwen reageren niet en lopen door. Een andere vrouw komt uit de richting van het Binnenwegplein. De verdachte zegt tegen haar: ‘Hey schatje, ga je nu al weg? Blijf nog even met me’. De vrouw reageert niet en loopt door. Feit 2. De dader kijkt in de richting van een vrouw die ergens zit. Hij gaat naast de vrouw zitten en blijft in de richting van de vrouw kijken. De vrouw schuift een meter op. De dader spreekt de vrouw aan en roept: ‘Hey mooie dame, je ziet er goed uit.’ De vrouw reageert en zegt: ‘Dankjewel’ en negeert hem. Hij tuit zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouw. Hij loopt weg en spreekt drie andere vrouwen aan. De vrouwen reageren niet. Hij tuit zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouwen en zegt: ‘Doei schatjes, fijne avond’. De rechtbank zegt dat de dader zich door deze feiten heeft schuldig gemaakt aan straatintimidatie, en – preciezer gezegd – aan lastigvallen.

Bovengrens 1Terug naar de APV. Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.

Uitjouwen De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over opzettelijke belediging (zoals artikel 266) en bedreiging (zoals artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling. Het uitjouwverbod in de Rotterdamse APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee onverbindend (ongeldig).

Lastigvallen De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet. Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen die het hebben overtreden strafbaar zijn.

Bovengrens 2 Parlementaire wetten – zoals het Wetboek van Strafrecht – zijn niet de enige bovengrens van een APV. Alle hogere regelingen zijn bovengrens voor een APV. Een APV mag bijvoorbeeld evenmin in strijd zijn met de provinciale verordening, de Grondwet en een verdrag.

Grondwet De rechtbank gaat na of het onderdeel lastigvallen uit het APV-artikel strijdt met een verdrag (het Europees mensenrechtenverdrag) of de Grondwet. En concludeert dat er geen strijd is met het verdrag, maar wél met de Grondwet. Het onderdeel lastigvallen is namelijk in strijd met de vrijheid van meningsuiting. Dat is een grondrecht of te wel mensenrecht dat is geregeld in artikel 7 (lid 3) van de Grondwet. Daarin staat onder andere: Voor het openbaren van gedachten of gevoelens (..) heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De rechtbank zegt dat met mondelinge uitlatingen (zoals die van de dader) gedachten of gevoelens worden geuit. Die uitlatingen vallen daardoor onder de vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod beperkt dus de vrijheid van meningsuiting. Een beperking van deze vrijheid levert niet per se strijd op met het grondrecht. Het grondrecht geldt namelijk niet onbeperkt. Het mag beperkt worden: dat volgt uit de woorden behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Met wet wordt hier bedoeld een parlementaire wet: de vrijheid van meningsuiting mag dus alleen beperkt worden in een parlementaire wet. Een APV is géén parlementaire wet. De Rotterdamse APV waarin het straatintimidatieverbod staat, is géén geldige beperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank concludeert dat het in strijd is met de Grondwet. Voor zover een APV-artikel in strijd is met de Grondwet, is het onverbindend, anders gezegd: geldt het niet.

Toch veroordeeld En toch komt de rechtbank in deze rechtszaak tot een veroordeling en een strafoplegging wegens overtreding van het straatintimidatieverbod uit de APV. Is hier sprake van een foutje van de rechtbank? Een bureaucratische verschrijving? Neen. Hij wordt namelijk niet veroordeeld voor zijn mondelinge uitlatingen, want die vallen onder het openbaren van gedachten en gevoelens. Hij wordt wél veroordeeld voor zijn kus- en handgebaren, want die vallen in deze situatie niet onder het openbaren van gedachten of gevoelens. De kus- en handgebaren zijn hier dus geen beperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod verbiedt niet alleen mondelinge uitlatingen maar ook dergelijke kus- en handgebaren.

Dus het mag slechts beetje wel Is het Rotterdams straatintimidatieverbod geldig? Het uitjouwverbod is ongeldig. Het lastigvallenverbod is ongeldig voor wat betreft mondelinge uitlatingen; het is echter geldig voor wat betreft andere uitlatingen. Kusgebaren zijn (hier) geen mondelinge uitlatingen!

BRONNEN:

”APV”

Artikel 108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

”Uitleg”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip ‘lastigvallen’.

”Bovengrens”

Artikel 121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn strafbaar gesteld.De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever worden uitgegaan.

”Uitjouwen”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.

Het kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere strafbaarstellingen.

Artikel 266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

”Lastigvallen”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het (be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.

”Grondwet”

Artikel 7 Grondwet. Lid 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Lid 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending. Lid 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Het tweede zinsdeel van artikel 7 lid 3 Gw luidt: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Dit zinsdeel duidt erop dat dit grondrecht mag worden beperkt maar alleen bij wet in formele zin. De vraag die zich hier opdringt is daarom of de strafbaarstelling zoals deze in artikel 2:1a van de APV is geformuleerd niet op gespannen voet staat met dit uitgangspunt. Dat is het geval als in een concrete zaak de ten laste gelegde handelingen als het openbaren van gedachten of gevoelens moeten worden aangemerkt. Het gevolg daarvan is dat artikel 2:1a APV – voor dat deel – onverbindend is en bewezenverklaarde feiten (deels) niet strafbaar zullen zijn.

Conclusie artikel 7 Grondwet

Voor zover onder de strafbaarstelling van artikel 2:1a APV het openbaren van gedachten of gevoelens wordt gebracht is dat artikel onverbindend omdat de APV geen wet in formele zin is. Dit betekent overigens helemaal niet dat het uiten van bepaalde gedachten of gevoelens niet moreel verwerpelijk kan zijn of dat strafbaarstelling van dergelijke uitspraken onmogelijk zou zijn. Het betekent niet meer en niet minder dan dat de manier waarop het nu is geregeld een zekere beperking met zich meebrengt.

De bewezenverklaarde mondelinge uitlatingen van de verdachte vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Die uitlatingen zijn te beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen zoals omschreven in artikel 7 lid 3 Gw.

Uitingen die vallen onder de vrijheid van meningsuiting mogen alleen worden beperkt bij wet in formele zin. De APV is geen wet in formele zin en daarom is artikel 2:1a APV niet-verbindend. Gevolg daarvan is dat de bewezenverklaarde uitspraken van de verdachte als zodanig niet strafbaar zijn en de verdachte in zoverre zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

”Toch veroordeeld”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De bewezenverklaarde kus- en/of handgebaren vallen daarentegen niet onder vrijheid van meningsuiting (..) Ook zijn de kus- en handgebaren binnen de vastgestelde context niet onmiskenbaar te beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen (..)

Eerste Rotterdamse veroordeling voor straatintimidatie (1): het uitjouwverbod

MAANDAG 7 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer. Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen?

APV Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV) waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

Straatintimidatie Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

Uitleg Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts een invulling zijn van het laatste begrip.

Bovengrens Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.

Uitjouwen De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over opzettelijke belediging (artikel 266) en bedreiging (artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling. Het uitjouwverbod in de Rotterdamse APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee onverbindend (ongeldig).

Lastigvallen De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet. Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen die het hebben overtreden strafbaar zijn.

Morgen volgt hier een tweede en laatste bijdrage over het Rotterdamse vonnis. Daarin krijgt de laatste zin van de vorige alinea uitwerking.

BRONNEN:

”APV:”

Artikel 108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

”Uitleg:”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip ‘lastigvallen’.

”Bovengrens:”

Artikel 121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn strafbaar gesteld. De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever worden uitgegaan.

Uitjouwen:

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.

Het kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere strafbaarstellingen.

Artikel 266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

”Lastigvallen:”

De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het (be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de ‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.

Ondermijnen prefab woningen de rechtsbescherming?

DONDERDAG 22 NOVEMBER 2018 In de krant van vorige week staat een groot artikel over prefab woningen. Dat zijn woningen – eengezinswoningen maar ook appartementen – die in de fabriek worden gemaakt en vervolgens van daaruit naar de woningbouwlocatie worden vervoerd. In vergelijking met een gewone woning die op locatie wordt gebouwd, zijn ze snel klaar en een stuk goedkoper. De kwaliteit is ook niet ondermaats. De prefab woningen lijken daardoor een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan de woningnood die veel gemeenten in het land ervaren. In onder andere Den Bosch, Nijkerk, Amsterdam, Texel, Rotterdam, Weert en Purmerend staan sinds kort prefab woningen of bestaan daarvoor vergevorderde plannen. Bijkomend voordeel voor gemeentebesturen is dat omwonenden en anderen die tegen de komst van (zekere) woningen op een bepaalde locatie zijn veel minder rechtsbescherming hebben. Hoe is het gesteld met die rechtsbescherming bij de bouw van gewone huizen? En wat is het verschil met prefab woningen? Deze bijdrage wil hierop uiteraard geen uitputtend antwoord geven.

Bouwen Voor het bouwen van een bouwwerk zoals een woning is altijd een omgevingsvergunning nodig. Zonder omgevingsvergunning is bouwen van een woning wettelijk verboden. Een woning die is gebouwd zonder omgevingsvergunning moet weer worden afgebroken.

Bestemmingsplan Een omgevingsvergunning wordt geweigerd als het bouwen van de woning (op een zekere locatie) in strijd is met het bestemmingsplan.

Gemeenteraad Het bestemmingsplan is gemaakt door de gemeenteraad. Daarin staat per locatie (perceel) wat de bestemming is en wat de regels zijn voor het gebruik van de grond en de daarop staande bouwwerken. Een bestemming kan bijvoorbeeld zijn kantoren, groen (park of plantsoen), detailhandel, bedrijventerrein, natuur en ten slotte wonen. De gemeenteraad moet om de tien jaar besluiten over verlenging of wijziging van het bestemmingsplan.

Woningbouw Het bouwen van woningen op een locatie mag dus niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Als dat wel het geval is en de gemeenteraad wil toch woningbouw op die locatie mogelijk maken dan moet de raad zijn bestemmingsplan wijzigen, en wel zo dat het nieuwe plan woningbouw op die locatie wel mogelijk is.

Nieuw bestemmingsplan Voor een nieuw bestemmingsplan is natuurlijk een raadsmeerderheid nodig. Maar dat is niet het enige. Ten eerste moet een nieuw plan worden voorbereid. Dat houdt onder andere in dat een ontwerp daarvan gedurende zekere tijd ter inzage moet worden gelegd. Gedurende die tijd kan iedereen – bijvoorbeeld omwonenden – daartegen bij de gemeente bezwaren indienen, zienswijzen geheten. Enige tijd daarna neemt de gemeenteraad zijn definitieve besluit. Bezwaarmakers kunnen dan naar de rechter stappen. Die rechter is de (afdeling bestuursrechtspraak van de) Raad van State. De voorbereiding en vooral de rechtszaken kunnen enige tijd vergen, bijvoorbeeld meer dan een jaar. Weliswaar mag er ondanks de rechtszaak al worden begonnen met de bouw, tenzij om een zogenaamde voorlopige voorziening (bij de Raad van State) wordt gevraagd: dat verzoek zorgt ervoor dat er voorlopig toch niet mag worden gebouwd.

Prefab woning Dat kan kan volgens een gemeente allemaal te lang gaan duren. Dan biedt een prefab woning blijkbaar uitkomst, want blijkbaar wordt een prefab woning juridisch niet gezien als het bouwen van een bouwwerk, maar als het gebruiken van de grond. En dat maakt juridisch veel verschil. Weliswaar gelden de bestemmingen in het bestemmingsplan ook voor het gebruiken van de grond en mag ook voor het gebruiken van de grond dat in strijd is met het bestemmingsplan geen omgevingsvergunning worden afgegeven. Maar: de gemeente mag wél een omgevingsvergunning afgeven voor grondgebruik dat niet langer dan tien jaar in strijd is met het bestemmingsplan. En dat is het verhaal bij prefab woningen: de prefab woning zal hier niet langer staan dan tien jaar; hij wordt na die tien jaar weer verwijderd.

Praktijk Dat is het verhaal bij de prefab woning, maar ik begrijp uit de krant dat het nog maar de vraag is of dat daadwerkelijk gaat gebeuren. De kwaliteit van de prefab woning zal er zeker niet aan in de weg staan om er (veel) langer in te wonen. En er zijn in het verleden vaker perioden geweest waarin veel tijdelijke woningen werden gebouwd die achteraf gezien gewoon permanente woningen zijn geworden.

BRONNEN:

Artikel 2.1 eerste lid onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (afgekort tot WABO) luidt: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Artikel 2.3a WABO luidt (gedeeltelijk): Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Artikel 2.10 WABO luidt (gedeeltelijk): Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien (onder andere) de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan (..)

Artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. De bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, wordt binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.

Artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht;

Artikel 2 van de Bijlage bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak van de Algemene wet bestuursrecht luidt (gedeeltelijk): Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. (Zoals een besluit genomen op grond van) artikel 3.1 derde lid Wet ruimtelijke ordening: een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan

Artikel 6.16 Algemene wet bestuursrecht luidt (gedeeltelijk): Het beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 8.4 Wet ruimtelijke ordening luidt (gedeeltelijk): Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Bij de toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter aan op welke onderdelen van het bestemmingsplan of inpassingsplan of van de wijziging of uitwerking hiervan de voorlopige voorziening betrekking heeft.

Artikel 2.1, eerste lid, onder c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (afgekort tot WABO) luidt (gedeeltelijk): Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  • a. het bouwen van een bouwwerk,

  • b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

  • c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (..).

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 WABO luidt (gedeeltelijk): Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

  • a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

    • 2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,

Die gevallen staan in:

Artikel 4 Besluit Omgevingsrecht (=algemene maatregel van bestuur) luidt (gedeeltelijk): Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de WABO waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van die wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komen in aanmerking (de volgende onderdelen):

(11) (..) gebruik van gronden of bouwwerken (..) voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Regering hoeft niet meer te gaan over benoeming burgemeesters

VRIJDAG 9 NOVEMBER 2018 De burgemeesters van onder andere Rotterdam, Den Bosch, Haarlem en Zoetermeer hebben de Eerste Kamer gevraagd om de burgemeestersbenoeming in de Grondwet te laten. De Eerste Kamer buigt zich volgende week over het wetsvoorstel om de benoeming van burgemeesters en commissarissen van de Koning uit de Grondwet te halen.

Deconstitutionaliseren Als een regeling uit de Grondwet wordt gehaald, spreekt men ook wel van deconstitutionaliseren. Een ander woord voor grondwet is constitutie.

Grondwet nu In de Grondwet staat nu (nog) dat de burgemeester wordt benoemd bij koninklijk besluit. Dat betekent dat de burgemeester wordt benoemd door de regering.

Gemeentewet In de Gemeentewet staat dat de gemeenteraad twee kandidaten aanbeveelt voor het burgemeesterschap waarbij de eerste kandidaat de voorkeur geniet. De minister draagt in beginsel die kandidaat voor om te worden benoemd. De regering hoeft deze voordracht evenwel niet over te nemen, ook niet in beginsel. Als de regering de door de minister voorgedragen persoon altijd wél zou moeten benoemen en de minister de aanbeveling van de gemeenteraad altijd wél zou moeten overnemen in zijn voordracht, dan was de Gemeentewet hier in strijd met de Grondwet. Daarin staat immers dat de regering de burgemeester benoemt. De regering mag van elke voordracht afwijken. Uit de krant begrijp ik dat de regering de voordracht van de minister meestal overneemt.

Grondwet straks Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, dan komt er in de Grondwet te staan dat de burgemeester wordt aangesteld, geschorst en ontslagen op een bij de wet te bepalen wijze, en dat krachtens de wet nadere regels kunnen worden gesteld over de daarbij te volgen procedures. De voorgestelde Grondwetsbepaling maakt het dus mogelijk dat de regering geen enkele betrokkenheid meer heeft bij de burgemeestersbenoeming. Dan moet de Gemeentewet wel worden gewijzigd. Zolang dat niet gebeurt, verandert de benoeming ook na de deconstitutionalisering niet. Opvallend is trouwens dat de Grondwettelijke regeling van de burgemeestersbenoeming ná deconstitutionaliseren uit veel meer woorden bestaat!

Tweede Lezing Een wetsvoorstel waarin de Grondwet wordt gewijzigd moet niet één keer maar twee keer door het parlement worden aangenomen. Bovendien is de tweede keer een 2/3 meerderheid van de uitgebrachte stemmen nodig. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel inmiddels twee keer aangenomen. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel de eerste keer in april 2015 aangenomen. Met 48 stemmen voor en 21 stemmen tegen. Dat is genoeg voor een gewone meerderheid. Dat is ook genoeg voor een 2/3 meerderheid. Bij die stemming was echter niet iedereen aanwezig: slechts 69 van de 75 Kamerleden. Bovendien waren er een maand later verkiezingen voor de Eerste Kamer waardoor de samenstelling is gewijzigd. In april 2015 stemden de fracties van CDA, ChristenUnie, SGP en een deel van de PvdA tegen.

BRONNEN:

Artikel 131 Grondwet: De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd.

Artikel 47 Grondwet luidt: Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Artikel 42 Grondwet luidt: De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.

Artikel 61 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De raad zendt Onze Minister binnen vier maanden nadat de gelegenheid tot sollicitatie voor de functie is gegeven een aanbeveling inzake de benoeming. Deze aanbeveling omvat twee personen. In een bijzonder, door de raad te motiveren geval, kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat. Onze Minister slaat geen acht op een enkelvoudige aanbeveling, indien naar zijn oordeel geen sprake is van een bijzonder geval. Onze Minister volgt in zijn voordracht in beginsel de aanbeveling, met inbegrip van de daarop gehanteerde volgorde, tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot afwijking geven. Een afwijking wordt gemotiveerd.

Wetsvoorstel waarover Eerste Kamer zich volgende week buigt: Artikel 131 van de Grondwet komt te luiden als volgt: De commissaris van de Koning en de burgemeester worden aangesteld, geschorst en ontslagen op een bij de wet te bepalen wijze. Krachtens de wet kunnen nadere regels worden gesteld over de daarbij te volgen procedures.

Artikel 137 Grondwet luidt (gedeeltelijk): Nadat de nieuwe Tweede Kamer is samengekomen, overwegen beide kamers in tweede lezing het voorstel tot verandering, bedoeld in het eerste lid. Zij kunnen dit alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

I Amsterdam

DONDERDAG 18 OKTOBER 2018 De I Amsterdam letters op het Museumplein in Amsterdam moeten daar blijven staan. Dat is de strekking van een internet actie die inmiddels bijna 9000 keer is ondertekend. Het is een reactie op een motie die GroenLinks vorige week in de Amsterdamse gemeenteraad heeft ingediend. De motie roept het college op om die letters daar weg te halen. De internet actie is een verzoek aan de gemeente Amsterdam om de I Amsterdam letters te laten staan op het Museumplein. Ik neem aan dat het verzoek uiteindelijk officieel wordt ingediend bij de gemeente.

Recht Indiening van schriftelijke verzoeken bij de overheid is een recht: het recht van petitie. Petities kunnen bijvoorbeeld worden ingediend bij de Tweede Kamer, bij een commissaris van de Koning (provincie) en bij een burgemeester.

Mensenrecht Het is zelfs een bijzonder recht, het is namelijk een mensenrecht. Dit mensenrecht is zelfs geregeld in de Nederlandse grondwet en is daardoor ook een grondrecht.

Een ieder Het recht van petitie komt een ieder toe. Het is bijvoorbeeld niet beperkt tot Nederlanders of tot meerderjarigen. Ook vreemdelingen en minderjarigen mogen een petitie indienen bij de overheid.

Grondwet Het staat al twee eeuwen in de Nederlandse grondwet. Het was al opgenomen in de eerste grondwet, die van 1815. Het is in de loop der tijd wel een beetje gewijzigd.

Geen recht op honoreren verzoek Het petitierecht houdt (uiteraard) niet in dat de overheid aan het verzoek tegemoet moet komen; de overheid moet het wel in ontvangst nemen.

BRONNEN

Grondwet luidt sinds 1983: Grondrechten. Artikel 5. Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.

Grondwet 1972-1983 luidt: Van het Rijk en zijn Inwoners. Artikel 8. Ieder heeft het recht om verzoeken, mits schriftelijk, aan de bevoegde macht in te dienen. Elk verzoek moet door de verzoeker ondertekend zijn. Ondertekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke bij het verzoek overgelegde volmacht. Wettig bestaande lichamen kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hun bepaalde werkkring behorende.

Grondwet 1917-1972 luidt: Van het Rijk en zijne Inwoners. Artikel 8. Ieder heeft het recht om verzoeken, mits schriftelijk, aan de bevoegde macht in te dienen. Elk verzoek moet door den verzoeker onderteekend zijn. Onderteekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke bij het verzoek overgelegde volmacht. Wettig bestaande lichamen kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hun bepaalden werkkring behoorende.

Grondwet 1848-1917 luidt: Van het Rijk en zijn Inwoners. Artikel 9. Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meer worden onderteekend, welk laatste alleen kan geschieden door of van wege ligchamen, wettelijk zamengesteld of als zoodanig erkend, en in dat geval niet anders dan over onderwerpen tot hunne bepaalde werkzaamheden behoorende.

Grondwet 1840 – 1848 luidt: Van de Plaatselijke Besturen. Artikel 159. Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meerderen worden onderteekend, welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wege ligchamen, wettiglijk zamengesteld en als zoodanig erkend, en, in dat geval, niet anders dan over onderwerpen tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende.

Grondwet 1815-1840 luidt: Van de Plaatselijke Besturen. Artikel 161. Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meerderen worden onderteekend, welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wege ligchamen, wettiglijk zamengesteld en als zoodanig erkend, en, in dat geval, niet anders dan over onderwerpen tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende.

Groningen wel verplicht tot handhaven bij overtreding rookverbod

MAANDAG 1 OKTOBER 2018 Vorige week stond een artikel in de krant over de gemeente Groningen. De gemeenteraad heeft geregeld dat het college van burgemeester en wethouders roken kan gaan verbieden op openbare plaatsen, zoals straten en pleinen. Dat kan gebeuren op verzoek van instellingen zoals scholen en ziekenhuizen. Het gemeentebestuur is echter niet van plan om het verbod op die plaatsen te gaan handhaven door tegen overtredingen van het verbod op te treden. Het wordt aan de scholen, ziekenhuizen en dergelijke overgelaten om het verbod zelf uit te voeren. Kan de gemeente zich wel aan handhaving onttrekken?

APV Het rookverbod is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Elke gemeente heeft zo’n verordening. Daarin zijn zeer uiteenlopende onderwerpen geregeld, gerangschikt in hoofdstukken. Er zijn in Groningen hoofdstukken over bijvoorbeeld openbare orde, regulering prostitutie en natuur- en milieubescherming.

Artikel 2:47a Het rookverbod is geregeld in artikel 2:47a; dat is in het hoofdstuk over openbare orde. Het staat tussen een verbod op openbare plaatsen voor drankgebruik en een verbod voor hinderlijk gedrag. In de toelichting op het rookverbod wordt vooral de stank- en rookoverlast van het roken benadrukt. Het rookverbod had volgens mij daarom ook opgenomen kunnen worden in het hoofdstuk over milieubescherming, als een van de maatregelen tegen stankoverlast.

Handhaven APV Politie en gemeentelijke boa’s houden toezicht op naleving van de APV. Er staat onder andere een boete op overtreding van een verbod maar handhaving kan ook met andere bestuurlijke sancties gebeuren.

Geen plicht tot handhaven? Kan de gemeente zich onttrekken aan handhaving doordat politie en boa’s geen toezicht houden op het rookverbod en er geen boetes of andere bestuurlijke sancties worden opgelegd bij overtreding van dit verbod? Met andere woorden: heeft de gemeente geen handhavingsplicht? Groningen gaat er van uit dat ze geen handhavingsplicht heeft. Ik wil bij dat uitgangspunt een kritische opmerking maken.

Wel plicht tot handhaven! Weliswaar mag en moet de gemeente volgens de wet (ook) bij handhavend optreden steeds een belangenafweging maken, maar de hoogste bestuursrechter heeft in 2004 overwogen dat overheden in beginsel verplicht zijn om handhavend op te treden bij overtreding van een wettelijk voorschrift. Ook APV-verboden zijn wettelijke voorschriften. Dit wordt de beginselplicht tot handhaving genoemd. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden is die plicht er niet. Daarvan lijkt mij in de Groningse situatie geen sprake. Als het college van burgemeester en wethouders bij een school een verbod heeft ingesteld, en de school (of een andere belanghebbende) vraagt de gemeente vervolgens om handhavend op te treden tegen overtredingen, dan zou de rechter de gemeente daartoe best wel eens kunnen dwingen.

BRONNEN

Artikel 2:47A van de Algemene Plaatselijke Veordening Groningen 2009 luidt als volgt: Verbod verspreiding hinderlijke rookgassen. Het is verboden om op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, hinderlijke rookgassen te verspreiden. Een rechthebbende van een gebouw met een publieke/openbare functie kan een verzoek indienen bij het college tot het opnemen van een bepaald gebied in een aanwijzingsbesluit. Bij toewijzing van het verzoek, als bedoeld in lid 2, draagt de rechthebbende zorg voor een juiste uitvoering daarvan.

HOOFDSTUK 2 van deze APV luidt: OPENBARE ORDE

HOOFDSTUK 3 van deze APV luidt: REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

HOOFDSTUK 4 van deze APV luidt: BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 4 daarvan luidt: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 6:1 van deze APV luidt (gedeeltelijk): Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffing

Artikel 6:3 van deze APV luidt (gedeeltelijk): Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht luidt: Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Uitspraak 200306199/1. Datum uitspraak: 7 juli 2004. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK (Raad van State) 2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Voor de hele uitspraak: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2004:AP8242

WW-uitkering voor wethouders

MAANDAG 24 SEPTEMBER 2018 Ex-wethouders kunnen recht hebben op een WW-uitkering, wachtgeld geheten. Vorige week stond er een artikel in de krant over een wethouder die sinds zijn aftreden in 2006 recht wachtgeld geniet ter aanvulling op een onderwijsfunctie die hij sinds zijn ontslag uitoefent; hij was 50 jaar oud toen zijn wethouderschap na meer dan tien jaar eindigde. Hoe lang kan een ex-wethouder recht hebben op wachtgeld?

APPA Dat is een afkorting die staat voor Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Op grond van deze wet kan een ex-wethouder recht hebben op ongeveer drie jaar wachtgeld. Wethouders die minder dan vijf jaar van hun pensioen zijn verwijderd, kunnen recht hebben op wachtgeld tot aan hun pensioen. Pensioen kan hier nimmer ingaan vóór de 65e verjaardag.

Overgangsregeling Dit is de wettelijke regeling zoals die nu geldt. De wet is in de loop der tijd echter veranderd. In het verleden was de wettelijke regeling gunstiger. Wethouders die zijn gestopt toen de oude wettelijke regeling nog gold, kunnen onder een wettelijke overgangsregeling vallen. De oude gunstigere regeling blijft voor hen dan (grotendeels) gelden.

Gemeente Een aantal gemeenteraden hebben de wettelijke wachtgeld regeling verruimd. Dat is in elk geval in enkele tientallen gemeenten gebeurd. Zij hebben een Uitkerings- en pensioenverordening wethouders gemaakt. Onder andere de gemeenteraad van Den Haag heeft zo’n verordening gemaakt. En daarin is bijvoorbeeld geregeld dat als een wethouder na zijn 50e verjaardag na meer dan tien jaar wethouderschap stopt, hij recht kan hebben op wachtgeld tot aan zijn pensioen. Zo’n verordening lijkt veel op de oude wettelijke regeling. De wethouder uit de krant was trouwens geen wethouder in Den Haag.

Mag het? Mag een gemeenteraad een verordening maken waarin ex-wethouders langer wachtgeld krijgen dan zij op grond van de Wet Appa krijgen? Ja, tenzij die ruimere gemeentelijke wachtregeling in strijd is met de Wet Appa. Is er die strijd? Ik heb in de Wet Appa geen uitdrukkelijk verbod gevonden voor zo’n ruimere wachtgeldregeling. Echter, strijd tussen een gemeentelijke verordening en een wet kan er ook zijn zonder zo’n uitdrukkelijk wettelijk verbod. Ik laat het bij deze laatste opmerking.

BRONNEN

Hoofdstuk 20. Artikel 130 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers luidt (gedeeltelijk): (Wat hieronder staat over lid van gedeputeerde staten) is van overeenkomstige toepassing op burgemeesters en wethouders, met dien verstande dat wordt gelezen voor lid van gedeputeerde staten: burgemeester of wethouder.

Hoofdstuk 21. Artikel 131 luidt (gedeeltelijk): Aan een lid van gedeputeerde staten wordt met ingang van de dag van zijn aftreden, indien hij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, recht op uitkering verleend ten laste van de provincie waarin hij als zodanig optrad, op de voet van de volgende artikelen.

Hoofdstuk 21. Artikel 132 luidt (gedeeltelijk): De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende lid van gedeputeerde staten is geweest, maar tenminste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van drie jaren en twee maanden. Als de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden vijf jaren of minder verwijderd is van de voor hem van toepassing zijnde pensioengerechtigde leeftijd en hij in de daaraan voorafgaande periode van twaalf jaren ten minste tien jaren lid van gedeputeerde staten is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 134 luidt (gedeeltelijk): De inkomsten die de belanghebbende geniet, worden met de uitkering verrekend.

Artikel 163e (behoort bij hoofdstuk 21) luidt: Ten aanzien van de uitkeringen die zijn toegekend ter zake van een ontslag of aftreden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing uitkeringsduur Appa, blijft de uitkeringsduur van kracht zoals deze gold op de dag voorafgaand aan dat tijdstip.

Artikel 132 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers luidde op 1 januari 2007: De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende lid van gedeputeerde staten is geweest, maar tenminste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als lid van gedeputeerde staten de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren lid van gedeputeerde staten is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 2 Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van de gemeente Den Haag: luidt (gedeeltelijk): De uitkering wordt toegekend voor ten hoogste voor de duur van zes jaren.

Artikel 3 van de Haagse verordening luidt (gedeeltelijk): Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als wethouder de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren wethouder is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 121 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten of door algemene maatregelen van bestuur is (!) voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten niet in strijd zijn.

Ongeplande raadsvergadering

DINSDAG 21 AUGUSTUS 2018 De gemeenteraad van de Zuid-Hollandse gemeente Westland is tijdens het reces bijeengeroepen voor een spoedvergadering. Voor de gemeenteraadsleden kwam die vergadering als een verrassing. In de krant staat dat het tot veel gemopper leidde onder de raadsleden omdat ze hun vakantie in allerijl moesten afbreken. De ingelaste raadsvergadering bleek nodig om een tweede grote huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Maasdijk te voorkomen, ook wel ”Polenhotel” genoemd. Maasdijk is een van de kernen van de gemeente Westland.

Wie gaat eigenlijk over de bijeenroeping van een ongeplande raadsvergadering?

Burgemeester De burgemeester mag de gemeenteraad bijeenroepen voor een ongeplande vergadering als zo’n vergadering volgens haar nodig is.

Voorzitter gemeenteraad De burgemeester is dan ook de voorzitter van de gemeenteraad.

Schriftelijk Oproeping tot de vergadering moet schriftelijk gebeuren.

Acht raadsleden Een ongeplande raadsvergadering wordt ook bijeengeroepen als een vijfde van de raadsleden daarom vraagt en bij hun verzoek aangeeft wat daarvoor hun redenen zijn. De gemeenteraad van Westland telt 39 leden. Voldoende is dus als 8 raadsleden een verzoek doen. De Westlandse spoedvergadering is door de burgemeester bijeengeroepen.

Artikel 9 Gemeentewet luidt: De burgemeester is voorzitter van de raad.

Artikel 17 luidt (gedeeltelijk): Voorts vergadert de raad indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 19 luidt (gedeeltelijk): De burgemeester roept de leden schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de burgemeester dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis.

Gemeentelijk verbod om op straat te roken verboden?

DINSDAG 7 AUGUSTUS 2018. Afgelopen zaterdag stond in de krant dat de gemeente Rotterdam plannen heeft voor de invoering van (enkele) rookvrije straten: op straat mag daar dan niet meer gerookt worden, op straffe van een boete. Mag een gemeente zo’n rookverbod invoeren?

APV De gemeente wil dat rookverbod gaan regelen in de Algemene Plaatselijke Verordening, afgekort APV. Elke gemeente heeft een APV. Daarin is de huishouding van de gemeente geregeld.

Vrijheid Welke onderwerpen tot de gemeentelijke huishouding behoren, bepaalt de gemeenteraad. Per gemeente kunnen de onderwerpen die in de APV zijn geregeld dus verschillen. Uiteraard kan per gemeente ook nog verschillen hoe het (zelfde) onderwerp is geregeld.

Grenzen De gemeenteraad heeft dus de vrijheid om een onderwerp al dan niet te regelen. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Er zijn grenzen. Men onderscheidt hier een bovengrens en een ondergrens.

Bovengrens De bovengrens is dat de APV niet in strijd mag zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet. De wet waarmee een rookverbod op straat in strijd zou kunnen zijn, is volgens een jurist die in het krantenartikel wordt geciteerd de Tabaks- en rookwarenwet.

Ondergrens Er is ook nog een ondergrens: de APV mag alleen onderwerpen regelen die in het belang van de gemeente kunnen zijn. Het is moeilijk precies aan te geven of een onderwerp (en hoe het is geregeld) al dan niet in het belang van de gemeente kan zijn. Afgelopen maandag schreef Aleid Truijens in haar krantencolumn dat roken op straat weliswaar ongezond is voor de roker maar anderen geen schade berokkent. Zij vraagt zich daarom af of een gemeentelijk rookverbod wel op zijn plaats is. In juridische termen vertaald, vraag zij zich af: leveren de Rotterdamse plannen niet een schending op van de ondergrens?

Artikel 108 lid 1 Gemeentewet: De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

Artikel 121 Gemeentewet: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

Artikel 149 Gemeentewet: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

De boa of handhaver openbare ruimte

MAANDAG 6 AUGUSTUS 2018. Vorige week stond er een artikel in de krant over de boa’s die in de Amsterdamse binnenstad in de openbare ruimte actief zijn; boa is de afkorting voor buitengewoon opsporingsambtenaar. De boa openbare ruimte wordt ook wel handhaver openbare ruimte genoemd. Amsterdam is niet de enige gemeente met boa’s. De boa draagt in elke gemeente hetzelfde uniform.

Dwangmiddelen Hij is geen politieagent maar heeft wel allerlei opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering die politieagenten ook hebben bij verdachte personen. De politieagent heeft meer dwangmiddelen. Staande houden De boa kan een verdachte bijvoorbeeld staande houden om hem naar zijn identiteit te vragen. Hij kan daarbij zaken van hem in beslag nemen. Arresteren Hij kan hem soms zelfs aanhouden (arresteren).

Niet elk strafbaar feit De boa openbare ruimte mag deze opsporingsbevoegdheden alleen gebruiken voor sommige strafbare feiten. De politieagent mag zijn opsporingsbevoegdheden voor alle strafbare feiten gebruiken. Soorten boa’s De boa openbare ruimte is niet de enige boa of handhaver. Zo is er bijvoorbeeld ook de sociaal rechercheur die bijstandsfraude opspoort en de boa die in tram, bus en metro actief is.

Artikel 142 Wetboek van Strafvordering luidt: Lid 1 Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast: a. de personen aan wie door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend; b. de meerderjarige personen, behorend tot door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën of eenheden; c. de personen die bij of krachtens bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, met uitzondering van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of die bij of krachtens verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Lid 2 De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten; de akte of aanwijzing kan bepalen dat de opsporingsbevoegdheid alle strafbare feiten omvat. Lid 3 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen dat voor door hem aan te wijzen categorieën of eenheden van de in het eerste lid, onder c, genoemde buitengewone opsporingsambtenaren, de opsporingsbevoegdheid zich mede uitstrekt over andere strafbare feiten; het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Lid 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de verlening van de akte en het doen van de aanwijzing, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëdiging en de instructie van de buitengewoon opsporingsambtenaren, het toezicht waaraan zij zijn onderworpen en de wijze waarop Onze Minister van Veiligheid en Justitie de opsporingsbevoegdheid van afzonderlijke personen kan beëindigen. Voorts kunnen regels worden gegeven over de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen. Lid 5 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b, of derde lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 52 Wetboek van Strafvordering: Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en hem daartoe staande te houden.

Artikel 27a, eerste lid, eerste volzin: De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats.

Artikel 95 lid 1 Wetboek van Strafvordering: De opsporingsambtenaar die de verdachte staande houdt of aanhoudt, kan de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen die de verdachte met zich voert, in beslag nemen.

Artikel 54 lid 4 Wetboek van Strafvordering: Indien het bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.