VRIJDAG 21 FEBRUARI 2020 In een groot artikel in de Volkskrant van afgelopen zaterdag wordt het “falen” van landelijke overheidsdiensten aan een analyse onderworpen, zoals de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst, de lange wachttijden voor asielzoekers bij de IND en voor 75-plussers die zich medisch moeten laten keuren voor hun rijbewijsverlenging bij het CBR. In de krant wordt de oorzaak voor deze problemen onder andere gezocht in de verantwoording die ministers in de Tweede Kamer moeten afleggen voor elk incident dat zich bij deze diensten voordoet, omdat die verantwoording tot nog meer regels zou leiden en meer regels tot minder menselijke maat bij het loket en dus meer falend overheidshandelen. Waaruit bestaat deze verantwoordingsplicht?
INLICHTINGENPLICHT In onze grondwet staat dat een minister de Tweede Kamer alle inlichtingen moet verstrekken die door een Kamerlid worden verlangd. In de praktijk stelt een Kamerlid een vraag aan de minister en de minister geeft hierop antwoord. Inlichtingen worden verstrekt door beantwoording van de vraag. Kamerleden kunnen de minister zowel schriftelijk als mondeling vragen stellen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de behandeling van een wetsontwerp, begroting, nota of ander geagendeerd onderwerp.
VRAGENRECHT Vragen die over incidenten bij overheidsdiensten gaan, gaan over onderwerpen die (meestal) niet op de agenda staan. Ze worden bijvoorbeeld gesteld naar aanleiding van berichten in de krant of op sociale media. Uiteraard hebben Kamerleden ook het recht om de minister vragen te stellen over onderwerpen die geagendeerd zijn. In het Kamerreglement staat dat schriftelijke vragen dan kort en duidelijk geformuleerd moeten zijn. Hierin staat ook dat er wekelijks gelegenheid is tot het stellen van mondelinge vragen, namelijk op dinsdagen aan het begin van de vergadering. De tijd is dan te kort om alle gewenste vragen te kunnen stellen; de voorzitter beslist welke vragen mogen worden gesteld (en welke niet).
MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID De minister moet weliswaar alle inlichtingen verstrekken die door een Kamerlid worden verlangd, maar hij hoeft natuurlijk geen vragen te beantwoorden waar hij helemaal niet over gaat. Waarover gaat de minister? De minister gaat in elk geval over zaken die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Uiteraard is de minister voor zijn eigen handelingen verantwoordelijk, maar zijn verantwoordelijkheid gaat veel verder.
MINISTERIE Die is er bijvoorbeeld ook voor wat de ambtenaren en andere werknemers op zijn ministerie doen of nalaten. Hij is immers hun baas en hij moet hun werk organiseren. Tot op zekere hoogte moet hij hun vertellen hoe ze hun werk moeten doen. Daarvoor kan hij algemene instructies opstellen waaraan zij zich moeten houden bij het nemen van beslissingen. Ook kan hij bevelen welke beslissing in een concrete zaak moet worden genomen
BAAS In het krantenartikel gaat het over overheidsdiensten die op enige afstand van de minister staan. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Belastingdienst (toeslagenaffaire) en de IND (lange wachttijden asielzoekers). IND staat voor Immigratie- en Naturalisatiedienst. Belastingdienst en IND zijn hiërarchisch ondergeschikt aan de minister: de minister is ook hier dus de baas en hij organiseert hun werk. In beginsel gaat de ministeriële verantwoordelijkheid voor deze diensten net zo ver als voor het ministerie zelf. In elk geval is de minister verantwoordelijk voor de organisatie van het werk, zoals zorgen voor voldoende personeel, bijvoorbeeld als te weinig personeel tot lange wachttijden leidt. Datzelfde geldt voor het nemen van zorgvuldige en behoorlijke besluiten.
ZBO Het krantenartikel gaat ook over landelijke overheidsdiensten die niet hiërarchisch ondergeschikt zijn aan de minister, zoals het CBR (lange wachttijden 75-plussers bij rijbewijsverlenging). Dat is de afkorting voor Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Zo’n overheidsdienst is een zelfstandig bestuursorgaan. Zelfstandige bestuursorganen – zbo’s – worden ingesteld als er behoefte is aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid. Dat beperkt de ministeriële verantwoordelijkheid.
ZBO EN MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID Maar tot hoever gaat hier de ministeriële verantwoordelijkheid bij zbo’s nog wel? Hij gaat zover als de minister bevoegdheden heeft bij het zbo. Het CBR is een publiekrechtelijke zbo. Daardoor gaat de minister ook over de benoeming van haar bestuursleden en kan hij hen ook weer ontslaan, bijvoorbeeld wegens gebleken ongeschiktheid. Als het personeelsgebrek bij het CBR een gevolg zou zijn van gebleken slecht management, dan gaat de minister er dus over, want hij had de bestuurders ook kunnen ontslaan en vervangen. De zbo’s hebben de wettelijke plicht om de minister alle inlichtingen te verstrekken die hij nodig meent te hebben.
RIVM Een andere publiekrechtelijke zbo is het RIVM, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. In de afgelopen maanden is er kritiek geuit op de methode van stikstofberekeningen van het RIVM. Is de minister daarvoor verantwoordelijk, los van de vraag of die kritiek terecht was? De minister mag een zbo regels voorschrijven over hoe zij hun taak moeten uitvoeren. Hij mag de RIVM echter niet voorschrijven welke onderzoeksmethoden gebruikt moeten worden. Dat staat namelijk expliciet in de Wet RIVM. Hierin staat namelijk dat de minister het RIVM-bestuur “geen aanwijzingen (geeft) met betrekking tot de methoden, volgens welke de in de meerjaren-activiteitenprogramma’s opgenomen onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.”
CONCLUSIE De omvang van de inlichtingenplicht of verantwoordingsplicht van de minister hangt dus onder andere af van waar zich het incident heeft voorgedaan waarover de Kamervraag wordt gesteld: op het ministerie zelf, bij een buitendienst die onderdeel is van het ministerie of bij een buitendienst die zbo is, en als het een zbo is, wat voor een.
(Mr. Leon)