DINSDAG
8 JANUARI 2019 Half december heeft de rechtbank Rotterdam iemand
veroordeeld wegens straatintimidatie. Dat was de eerste keer.
Straatintimidatie is een nieuw strafbaar feit. Het staat echter niet
in het Wetboek van Strafrecht. Het staat in de APV van de gemeente
Rotterdam. Mág een gemeente het wel strafbaar stellen? De bijdrage
van vandaag is het vervolg op die van gisteren. De bijdrage van
gisteren is hierin helemaal opgenomen en een beetje uitgebreid.
APV
Elke gemeente heeft een algemene plaatselijke verordening (APV)
waarin ze haar huishouding naar eigen inzicht regelt. In de
Rotterdamse APV zijn bijvoorbeeld regelingen opgenomen over
betogingen, veiligheid op de weg, evenementen, overlast, vuurwerk en
de openbare orde. Onder Openbare orde is de straatintimidatie
geregeld. De APV wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
Straatintimidatie
Sinds vorig jaar kent de Rotterdamse APV een artikel over
straatintimidatie. Het luidt als volgt: Het is verboden op of aan
de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in
groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met
aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te
vallen.
Uitleg
Hoe dit artikel uit te leggen? De rechtbank zegt dat zowel uitjouwen
als lastigvallen hierin worden strafbaar gesteld en dat
aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen slechts
een invulling zijn van het laatste begrip.
Feiten
Wat is er feitelijk gebeurd? De rechtbank zegt hierover het volgende.
Het gebeurde afgelopen
zomer, in de openbare ruimte in het centrum van Rotterdam. Feit
1. De dader roept
tegen enkele vrouwen die hem
passeren: ‘Hey, mooie dames. Waar gaan jullie naartoe?’ Hij
brengt zijn linkerhand in de richting van zijn mond en tuit zijn
lippen en maakt kusgebaren in de richting van de vrouwen. Een van de
vrouwen zegt: ‘Kom we gaan weg hier’. Hierop lopen de vrouwen
terug in de richting van het Binnenwegplein. De verdachte roept hen
na: ‘Waar komen jullie vandaan? Kom mee naar de South-Side’ De
vrouwen reageren niet en lopen door. Een andere vrouw komt uit
de richting van het Binnenwegplein. De verdachte zegt tegen haar:
‘Hey schatje, ga je nu al weg? Blijf nog even met me’. De vrouw
reageert niet en loopt door. Feit 2. De dader kijkt in de richting
van een vrouw die ergens zit. Hij gaat naast de vrouw zitten en
blijft in de richting van de vrouw kijken. De vrouw schuift een meter
op. De dader
spreekt de vrouw aan en
roept: ‘Hey mooie dame, je ziet er goed uit.’ De vrouw reageert
en zegt: ‘Dankjewel’ en negeert hem.
Hij tuit
zijn lippen en maakt kus- en handgebaren in de richting van de vrouw.
Hij loopt
weg en spreekt drie andere vrouwen aan. De vrouwen reageren niet. Hij
tuit zijn lippen en maakt
kus- en handgebaren in de richting van de vrouwen en zegt: ‘Doei
schatjes, fijne avond’. De
rechtbank zegt dat de dader zich door deze feiten heeft schuldig
gemaakt aan straatintimidatie, en – preciezer
gezegd – aan lastigvallen.
Bovengrens 1Terug naar de APV. Een artikel in de APV of een gedeelte daarvan mag niet in strijd zijn met een hogere regeling, zoals een parlementaire wet of de Grondwet. Maar wanneer is dat het geval? Wanneer wordt met andere woorden de bovengrens geschonden? De rechtbank zegt hierover dat een APV-bepaling in strijd is met een parlementaire wet als – onder andere – die wet hetzelfde onderwerp regelt, dat vanuit hetzelfde motief doet en bovendien geen ruimte laat voor aanvulling met een regeling zoals die van dit gemeentelijk APV-artikel.
Uitjouwen
De rechtbank zegt dat het gemeentelijk verbod van uitjouwen in strijd
is met de wet. Het is namelijk met enkele artikelen uit het Wetboek
van Strafrecht in strijd. Te weten de wetboekartikelen over
opzettelijke belediging (zoals artikel 266) en bedreiging (zoals
artikel 285). Deze artikelen regelen namelijk hetzelfde onderwerp en
vanuit hetzelfde motief als het gemeentelijke APV-artikel over
straatintimidatie en bovendien laten ze geen ruimte voor aanvulling.
Het uitjouwverbod in de Rotterdamse
APV is daarom in strijd met een parlementaire wet, en daarmee
onverbindend (ongeldig).
Lastigvallen
De rechtbank zegt dat dit niet het geval is met het Rotterdams verbod
van lastigvallen. Dit gedeelte van het APV-artikel over
straatintimidatie is dus niet in strijd met een parlementaire wet.
Echter, dat betekent niet automatisch dat het geldig is en dat mensen
die het hebben overtreden strafbaar zijn.
Bovengrens
2 Parlementaire wetten – zoals het Wetboek van Strafrecht –
zijn niet de enige bovengrens van een APV. Alle hogere regelingen
zijn bovengrens voor een APV. Een APV mag bijvoorbeeld evenmin in
strijd zijn met de provinciale verordening, de Grondwet en een
verdrag.
Grondwet De rechtbank gaat na of het onderdeel lastigvallen uit het APV-artikel strijdt met een verdrag (het Europees mensenrechtenverdrag) of de Grondwet. En concludeert dat er geen strijd is met het verdrag, maar wél met de Grondwet. Het onderdeel lastigvallen is namelijk in strijd met de vrijheid van meningsuiting. Dat is een grondrecht of te wel mensenrecht dat is geregeld in artikel 7 (lid 3) van de Grondwet. Daarin staat onder andere: Voor het openbaren van gedachten of gevoelens (..) heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De rechtbank zegt dat met mondelinge uitlatingen (zoals die van de dader) gedachten of gevoelens worden geuit. Die uitlatingen vallen daardoor onder de vrijheid van meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod beperkt dus de vrijheid van meningsuiting. Een beperking van deze vrijheid levert niet per se strijd op met het grondrecht. Het grondrecht geldt namelijk niet onbeperkt. Het mag beperkt worden: dat volgt uit de woorden behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Met wet wordt hier bedoeld een parlementaire wet: de vrijheid van meningsuiting mag dus alleen beperkt worden in een parlementaire wet. Een APV is géén parlementaire wet. De Rotterdamse APV waarin het straatintimidatieverbod staat, is géén geldige beperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank concludeert dat het in strijd is met de Grondwet. Voor zover een APV-artikel in strijd is met de Grondwet, is het onverbindend, anders gezegd: geldt het niet.
Toch
veroordeeld En toch komt de rechtbank in
deze rechtszaak tot een veroordeling en een strafoplegging wegens
overtreding van het straatintimidatieverbod uit de APV. Is hier
sprake van een foutje van de rechtbank? Een bureaucratische
verschrijving? Neen. Hij wordt namelijk niet
veroordeeld voor zijn mondelinge uitlatingen, want die vallen onder
het openbaren van gedachten en gevoelens.
Hij wordt wél veroordeeld voor zijn kus- en handgebaren, want die
vallen in deze situatie niet
onder het openbaren van gedachten of
gevoelens. De kus- en handgebaren zijn
hier dus geen beperking van het grondrecht vrijheid van
meningsuiting. Het Rotterdamse straatintimidatieverbod verbiedt niet
alleen mondelinge uitlatingen maar ook dergelijke kus- en
handgebaren.
Dus
het mag slechts
beetje wel
Is het Rotterdams straatintimidatieverbod geldig? Het uitjouwverbod
is ongeldig. Het lastigvallenverbod is ongeldig voor wat betreft
mondelinge uitlatingen; het is echter geldig voor wat betreft andere
uitlatingen. Kusgebaren zijn (hier) geen mondelinge uitlatingen!
BRONNEN:
”APV”
Artikel
108 Gemeentewet luidt (gedeeltelijk): De bevoegdheid tot regeling en
bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het
gemeentebestuur overgelaten.
Artikel
149 luidt: De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van
de gemeente nodig oordeelt.
”Uitleg”
De
rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De eerste twee
begrippen, ‘uitjouwen’ en ‘lastigvallen’, vormen de kern van
het verwijt en zijn daarmee de kwalificerende begrippen in de
tenlastelegging. Het derde begrip ‘aanstootgevende taal, gebaren,
geluiden of gedragingen’ vormt een invulling van het begrip
‘lastigvallen’.
”Bovengrens”
Artikel
121 Gemeentewet luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke
verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door
wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen
is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten,
algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in
strijd zijn.
De
rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Bij de uitleg van
alle drie de begrippen moet steeds in het oog worden gehouden dat het
in artikel 2:1a APV strafbaar gestelde gedrag een begrenzing vindt in
strafbare feiten die al op andere wijze (bij wet in formele zin) zijn
strafbaar gesteld.De gemeentelijke wetgever heeft namelijk een
relatief ruime, maar wel slechts aanvullende verordenende
bevoegdheid. Uit de toelichting wordt afgeleid dat het motief van de
strafbaarstelling van straatintimidatie primair is gelegen in de
bescherming van het openbare leven in de openbare ruimte en daarmee
de openbare orde. In het verlengde daarvan moet de strafbaarstelling
de personen die de straatintimidatie rechtstreeks ondergaan en de
personen die het waarnemen beschermen. Bij de duiding van de
begrippen moet van deze motieven van de gemeentelijke regelgever
worden uitgegaan.
”Uitjouwen”
De
rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Toch laat het
begrip uitjouwen zich lastig duiden wanneer daarbij wordt bedacht dat
die uitlatingen dan bijvoorbeeld niet beledigend of bedreigend van
aard mogen zijn. Dan zou immers dat gedrag al in het Wetboek van
Strafrecht zijn strafbaar gesteld en is er geen ruimte voor
strafbaarstelling door de gemeentelijke regelgever.
Het
kwalificerende begrip uitjouwen is een smal begrip. Dit vindt zijn
oorzaak in de betekenis die aan het begrip moet worden toegekend
waardoor het begrip zijn begrenzing vaak zal vinden in andere
strafbaarstellingen.
Artikel
266 Wetboek van Strafrecht luidt: Elke opzettelijke belediging die
niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het
openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in
zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door
een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan,
wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel
285 luidt (gedeeltelijk): Bedreiging met openlijk in vereniging
geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een
internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met
enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van
personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten
ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de
eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met
gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
van de vierde categorie.
”Lastigvallen”
De rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Lastigvallen
als kwalificerend begrip is juist breed en ziet vooral op het
(be)naderen met oneerzame bedoelingen. Die oneerzame bedoelingen
zullen dan moeten volgen en/of worden ingekleurd door de
‘aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen’ waarmee
iemand of meerdere personen worden benaderd. Het moet dan gaan om
uitlatingen of handelingen die ergernis veroorzaken. Van deze
betekenissen van de begrippen zal bij de verdere beoordeling worden
uitgegaan.
”Grondwet”
Artikel
7 Grondwet. Lid 1. Niemand heeft voorafgaand
verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren,
behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Lid
2. De wet stelt regels omtrent radio en
televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een
radio- of televisieuitzending. Lid 3.
Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de
voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof
nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk
voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de
goede zeden.
De
rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: Het tweede
zinsdeel van artikel 7 lid 3 Gw luidt: ‘behoudens ieders
verantwoordelijkheid volgens de wet’. Dit zinsdeel duidt erop dat
dit grondrecht mag worden beperkt maar alleen bij wet in formele zin.
De vraag die zich hier opdringt is daarom of de strafbaarstelling
zoals deze in artikel 2:1a van de APV is geformuleerd niet op
gespannen voet staat met dit uitgangspunt. Dat is het geval als in
een concrete zaak de ten laste gelegde handelingen als het openbaren
van gedachten of gevoelens moeten worden aangemerkt. Het gevolg
daarvan is dat artikel 2:1a APV – voor dat deel – onverbindend is en
bewezenverklaarde feiten (deels) niet strafbaar zullen zijn.
Conclusie
artikel 7 Grondwet
Voor
zover onder de strafbaarstelling van artikel 2:1a APV het openbaren
van gedachten of gevoelens wordt gebracht is dat artikel onverbindend
omdat de APV geen wet in formele zin is. Dit betekent overigens
helemaal niet dat het uiten van bepaalde gedachten of gevoelens niet
moreel verwerpelijk kan zijn of dat strafbaarstelling van dergelijke
uitspraken onmogelijk zou zijn. Het betekent niet meer en niet minder
dan dat de manier waarop het nu is geregeld een zekere beperking met
zich meebrengt.
De
bewezenverklaarde mondelinge uitlatingen van de verdachte vallen
onder de vrijheid van meningsuiting. Die uitlatingen zijn te
beschouwen als het uiten van een gedachte of gevoelen zoals
omschreven in artikel 7 lid 3 Gw.
Uitingen
die vallen onder de vrijheid van meningsuiting mogen alleen worden
beperkt bij wet in formele zin. De APV is geen wet in formele zin en
daarom is artikel 2:1a APV niet-verbindend. Gevolg daarvan is dat de
bewezenverklaarde uitspraken van de verdachte als zodanig niet
strafbaar zijn en de verdachte in zoverre zal worden ontslagen van
alle rechtsvervolging.
”Toch
veroordeeld”
De
rechtbank Rotterdam overweegt op 19 december 2018: De
bewezenverklaarde kus- en/of handgebaren vallen daarentegen niet
onder vrijheid van meningsuiting (..) Ook zijn de kus- en handgebaren
binnen de vastgestelde context niet onmiskenbaar te beschouwen als
het uiten van een gedachte of gevoelen (..)