Schengenzone niet voor Roemenië en Bulgarije

VRIJDAG 23 DECEMBER 2022 Kroatië mag toetreden tot de Schengenzone; Roemenië en Bulgarije mogen dat tot hun grote teleurstelling (nog) niet. De landen die de Schengenzone vormen zijn vrijwel dezelfde als de landen die lid zijn van de Europese Unie (EU). Kroatië, Roemenië en Bulgarije zijn al  jaren lid van de Europese Unie. Wat voegt het voor burgers van de EU toe dat een EU-land ook Schengenland is?

IERLAND Bijna alle EU-landen zijn ook Schengenlanden: dat is bij 23 van de 27 het geval. Alleen Ierland is naast de drie hierboven genoemde landen geen Schengenland (en met Cyprus is iets bijzonders aan de hand). Maar landen als Duitsland, Frankrijk, België, Denemarken en Nederland: het zijn allemaal EU-landen én Schengenlanden.Alle Schengenlanden vormen tezamen de Schengenzone.

UNIEBURGERS Burger van de EU is iedereen die de nationaliteit van een EU-land heeft, zie artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Zo zijn Duitsers, Fransen, Belgen, Denen en Nederlanders burgers van de EU. Ook Bulgaren, Kroaten  en Roemenen zijn dat. Zij hebben dus niet alleen het  burgerschap van hun land, maar ook het burgerschap van de EU (het ‘Unieburgerschap’). Kijk maar in je paspoort.

ZWITSERLAND Niet élk Schengenland is trouwens EU-land: Zwitserland, Noorwegen en IJsland zijn geen EU-landen maar wel Schengenlanden. Datzelfde geldt voor de (piepkleine) Zuid-Europese landen Liechtenstein, Monaco, San Marino en Vaticaanstad. Het Verenigd Koninkrijk is geen Schengenland; dat was het ook vóór de Brexit niet.  

VRIJ VERBLIJF Unieburgers hebben het recht om zich vrij te verplaatsen op het grondgebied van EU-landen. Zij zijn dus vrij om hun (eigen) land te verlaten en te reizen naar een ander land. Ze zijn ook vrij om daar te verblijven, zie artikel 20 Werkingsverdrag. Bijvoorbeeld als toerist, om er te werken of om er na hun pensioen te wonen. En dat alles zonder dat ze gediscrimineerd mogen worden omdat ze een andere nationaliteit hebben dan de meeste mensen in hun nieuwe verblijfsland, zie artikel 24 van de Burgerschapsrichtlijn (er zijn enkele uitzonderingen op dit discriminatieverbod).

VRIJ VERKEER VAN PERSONEN Deze reisrechten en verblijfsrechten maken deel uit van het zogenaamde vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie (EU). Het geldt voor alle unieburgers, dus ook voor Roemenen en Bulgaren.   

GEEN PASPOORTCONTROLE Waarom willen Roemenië en Bulgarije dan zo graag óók Schengenland worden? Wat is hiervan de toegevoegde waarde voor Roemenen en Bulgaren? Die toegevoegde waarde is dat tussen Schengenlanden geen personencontrole wordt uitgeoefend, zie artikel 2 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Wie van het ene Schengenland naar het andere Schengenland reist, mag de grens daarvan overschrijden zonder dat hij wordt gecontroleerd, zie artikel 22 van de Schengengrenscode. Aan de grens mag geen personencontrole meer plaatsvinden. Daar staan geen slagbomen en grenswachters meer die vragen om (overlegging van) je paspoort. Automobilisten moeten de grens tussen twee Schengenlanden – een ‘binnengrens’ – zonder meer kunnen passeren.

WEL PASPOORTCONTROLE Bij de grens van EU-landen die geen Schengenland zijn mag die grensbewaking en personencontrole er nog wel zijn. Ook wie vóór de Brexit via België en Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk reed, kon de Belgische en Franse grens zonder meer passeren en daar gewoon doorrijden, maar moest bij de Britse grens in de file staan om zijn paspoort te overleggen. Wie van Roemenië naar buurland Hongarije reist, kan bij de grens te maken krijgen met slagbomen en personencontrole. Wie (straks) van Kroatië naar buurland Hongarije reist, kan daar niet meer mee te maken krijgen.

OPENBARE ORDE Tenminste: hij kan daar in normale situaties niet mee te maken krijgen.Een Schengenland mag namelijk besluiten om zijn personencontrole/paspoortcontrole en grensbewaking weer in te voeren aan de binnengrenzen. Dat is geoorloofd. Maar dan moet er sprake zijn van een ‘ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid’. Bovendien mag het alleen maar tijdelijk gebeuren. Wat hier tijdelijk is, hangt ervan af. Soms is het hooguit tien dagen; soms kan het zes maanden duren. Zie artikelen 26 en volgende van de Schengengrenscode. Er zijn trouwens vergevorderde plannen om het zelfs tot twee jaar te laten duren.

250 Zo’n tijdelijke herinvoering van de personencontrole en grensbewaking aan de binnengrenzen moet altijd een ‘uiterste middel’ zijn. Volgens NRC van 11 november is het echter al zo’n 250 keer gebeurd, in de afgelopen zeven jaar! De landen die dit deden hebben o.a. als redenen opgegeven corona en de oorlog in Oekraïne.

SCHENGEN Waar komt de naam ‘Schengen’ vandaan? Schengen is een dorp van enkele honderden inwoners in het zuidoosten van Luxemburg. Maar daar is in 1985 wel het verdrag gesloten dat ten grondslag ligt aan de opheffing van de grensbewaking en personencontrole/paspoortcontrole aan de binnengrenzen. Dit verdrag is in eerste instantie gesloten tussen slechts vijf landen: Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, België en Nederland. Inmiddels hebben zich er dus veel meer landen bij aangesloten.

(Mr. Leon)

Volgend blog: 20 januari 2023.

Wolf, edelhert en schaap

VRIJDAG 25 NOVEMBER 2022 In NRC stond twee weken geleden dat in de Oostvaardersplassen (Flevoland) zo’n zestienhonderd edelherten mogen worden afgeschoten, omdat er teveel van zijn. In dezelfde krant stond het bericht dat in Drenthe wolven niet mogen worden afgeschoten, ook al hebben deze dieren tientallen schapen en kalveren verwond en gedood. Waar komt dit verschil in behandeling tussen edelhert en wolf vandaan?

VERBOD Volgens de Wet natuurbescherming mag een in het wild levende wolf niet opzettelijk worden gedood. Evenmin mag hij worden gevangen of verstoord. En ook zijn voortplantingsplaats of rustplaats mag niet worden beschadigd of vernield.

VRIJSTELLING Van deze verboden is evenwel ontheffing of vrijstelling mogelijk. De provincie beslist daarover. Daar zijn dan wel strenge voorwaarden aan verbonden. Ten eerste moet zo’n ontheffing of vrijstelling nodig zijn om één van de redenen die in de wet worden genoemd.

SCHUW Zo’n reden is ‘het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang’. Aannemelijk lijkt mij dat bij een wolf die een of meer mensen aanvalt zo’n belang aan de orde is. Van zulke aanvallen in ons land heb ik nog niet gehoord. Het Gelderse provinciebestuur heeft enkele weken geleden ontheffing gegeven om te schieten op een wolf die rondloopt op de Veluwe, omdat deze niet (meer) schuw is voor mensen. Een nieuwe schuwe wolf is gevaarlijk voor mensen. Handhavers mochten daarom van de provincie met een paintballgeweer op dit jonge dier gaan schieten. Zo’n schot doodt de wolf niet, maar zal hem wel afschrikken en daardoor schuwer maken. In een kort geding heeft de rechtbank die ontheffing vorige week woensdag voorlopig geschorst, omdat een raak schot met een paintballgeweer een wolf ook ernstig kan verwonden en dan is er sprake van ‘het opzettelijk verstoren van de wolf’. Definitieve uitspraak wordt volgende week verwacht.

ERNSTIGE SCHADE Andere in de Wet natuurbescherming genoemde redenen voor ontheffing of vrijstelling zijn ‘het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna’ en ‘voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom’. De in Drenthe door wolven aangevallen schapen zijn ‘gehouden’ vee (veehouderij of veeteelt). Maar zou het doden en verwonden van enkele tientallen schapen en runderen door wolven een geval zijn van ‘ernstige schade aan de veehouderijen’? Schapen die niet worden gehouden maar tot de ‘wilde fauna’ behoren, zijn er trouwens ook in ons land. Dat zijn bijvoorbeeld de moeflons die sinds honderd jaar op de Veluwe leven en hier een belangrijke bijdrage leveren aan de biodiversiteit en het afwisselende landschap. Liever gezegd: zij leefden daar. Want op de website van Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe staat dat door de komst van de wolf het aantal moeflons in de laatste paar jaar van enkele honderden is teruggelopen tot ‘zo goed als nihil’. Daarom heeft het park de provincie afgelopen zomer gevraagd om de wolven te mogen vangen of doden. Het verzoek is eergisteren afgewezen, waarbij de provincie zich beriep op de wettelijke bescherming van de wolf. Zou het niet ‘in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna’ zijn om het verdwijnen van de moeflonpopulatie tegen te gaan?

PYRENESE BERGHOND Als dat zou worden aangenomen, dan is dat toch niet genoeg om de wolf te kunnen aanpakken. Er gelden namelijk nog twee andere voorwaarden waaraan een ontheffing of vrijstelling moet voldoen: er mag ‘geen andere bevredigende oplossing bestaan’ en er mag geen ‘afbreuk (worden gedaan) aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding van de wolvenpopulatie’. Wat de eerste voorwaarde betreft is het bijvoorbeeld de vraag of wolvenrasters en inzet van Pyrenese berghonden als kuddehond naast bordercollies bevredigende alternatieven vormen. Wat de tweede voorwaarde betreft: die sluit afschot van complete wolvenpopulaties dus sowieso uit.  

STIKSTOF Toch zijn er situaties waarin het vangen en doden van wolven is toegestaan zonder dat aan de drie bovenstaande voorwaarden is voldaan. Volgens de Wet natuurbescherming zijn die voorwaarden namelijk ‘niet van toepassing op handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel’ nodig in Natura 2000-gebieden, zie artikel 3.8. De Veluwe is zo’n gebied; ook in Drenthe komen dit soort gebieden voor. Ik maak hierover twee opmerkingen. Enerzijds dat uit uitspraken van de Raad van State duidelijk is geworden dat Natura 2000-gebieden in elk geval heel harde grenzen kunnen stellen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan menselijke activiteiten waarbij stikstof wordt uitgestoten, zoals verkeer, landbouw en bouwnijverheid. Anderzijds dat de wolf aan zulke gebieden schade toebrengt (moeflons) maar dat hij daaraan ook positieve bijdragen levert (toppredator).  

HABITATRICHTLIJN Natuurlijk hoeft een wet er niet voor de eeuwigheid te zijn. Regering en parlement kunnen hem veranderen en zelfs intrekken. De bescherming die de wolf in de Wet natuurbescherming heeft kan echter niet worden veranderd, omdat die bescherming is voorgeschreven door de EU. In de Habitatrichtlijn van de Europese Unie staat namelijk dat alle landen van de EU (waaronder Nederland) voor de in het wild levende wolf ‘de nodige maatregelen treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming’. Daarbij moeten die landen  o.a. ‘een verbod  op het opzettelijk vangen of doden’ instellen, zie artikel 12 van de Habitatrichtlijn en Bijlage IV (p 54). In ons land zijn die verboden in de Wet natuurbescherming opgenomen.

RAAD VAN MINISTERS Natuurlijk is ook de Habitatrichtlijn niet in beton gegoten. De richtlijn kan worden aangepast, bijvoorbeeld door de wolf uit de lijst van ‘strikt beschermde’ diersoorten te schrappen (dat is bijlage IV). Daarmee zou de wolf minder beschermd zijn. Maar dat kan Nederland niet alleen. Daarvoor is medewerking nodig van de Europese Commissie én van de Raad van Ministers. De Raad van Ministers bestaat uit de ministers van alle EU-landen. Elk EU-land stuurt haar eigen minister die over soortenbescherming gaat naar deze Raad van Ministers. Over een aanpassing van bijlage IV besluit de raad overigens niet per gewone meerderheid, maar met versterkte meerderheid. Ik veronderstel dan ook dat er momenteel onvoldoende draagvlak is voor het schrappen van de wolf uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn.   

PAINTBALL Het opzettelijk verstoren van de wolf is in de Europese Habitatrichtlijn vooral tijdens bepaalde perioden verboden, zoals voortplanting en afhankelijkheid van de jongen, zie artikel 12. Het verbod om te verstoren is in de Habitatrichtlijn dus minder vergaand dan het verbod om opzettelijk te doden. Maar in de nationale Wet natuurbescherming gaan beide verboden even ver, zie artikel 3.5. De Wet natuurbescherming kan voor wat betreft het verbod om te verstoren dus worden versoepeld zonder dat aanpassing van (bijlage IV van) de Habitatrichtlijn nodig is. Na die wetsverandering zou gebruik van een paintballgeweer op een wolf dan meestal niet meer zijn verboden. Volgens de hierboven besproken rechtbankuitspraak van vorige week woensdag kwam zo’n gebruik namelijk neer op opzettelijk verstoren van de wolf.

VOS De wolf is niet het enige roofdier dat ‘strikte bescherming’ geniet. Hij is wel de enige hondachtige met deze beschermingsstatus. Zo bezit de vos deze status niet. Andere hier in het wild voorkomende roofdieren met dezelfde strikte bescherming als de wolf zijn de otter en de wilde kat.

EDELHERT Het edelhert op de Oostvaardersplassen leeft daar in het wild. Voor deze dieren geldt dat zij niet de strikte bescherming van de wolf hebben. In de Wet natuurbescherming wordt het edelhert weliswaar beschermd, maar deze bescherming gaat veel minder ver dan die van de wolf. In deze wet mag het edelhert weliswaar net als de wolf niet opzettelijk worden gedood of gevangen, maar anders dan de wolf mag hij bijvoorbeeld wel worden ‘verstoord’. En weliswaar mag het edelhert net als de wolf niet opzettelijk worden gedood of gevangen, maar de provincie mag om veel meer redenen dan bij de wolf ontheffing of vrijstelling verlenen van deze verboden, zie artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Bijvoorbeeld ook ‘ter voorkoming van overlast of schade’ en ‘ter beperking van de omvang van de populatie van dieren’. Die laatste reden voert de provincie Flevoland aan voor de afschot van de 1600 edelherten in de Oostvaardersplaatsen. Om een idee te geven van hoe ver de wettelijke bescherming van het edelhert reikt: konijn, haas en ree hebben dezelfde wettelijke bescherming. Edelherten komen trouwens ook op de Veluwe voor.

SCHAPEN Schapen en koeien die worden ‘gehouden’ zijn geen in het wild levende dieren en ontlenen daarom geen enkele bescherming aan de Wet natuurbescherming. Voor hen geldt een andere wet: de Wet dieren. Deze wet geldt voor alle dieren die door mensen worden gehouden. Deze wet geeft geen soortenbescherming, maar schrijft voor hoe mensen dieren moeten behandelen die door hen worden gehouden.  

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 23 december

Gijs van Dijk wil graag terugkeren als PvdA-Kamerlid

VRIJDAG 28 OKTOBER 2022 Gijs van Dijk wil graag terugkeren in de Tweede Kamer, berichtte NRC afgelopen vrijdag. Hij was PvdA-Kamerlid sinds 2017, maar heeft in februari zijn Kamerlidmaatschap opgezegd. Hij wil terugkeren door vertrekkend Kamerlid en partijgenoot Khadija Arib op te volgen. De PvdA lijkt daar niet zo blij mee te zijn. Kan hij haar toch opvolgen?  

DRIEWERF Wie gaat er eigenlijk over de opvolging van mevrouw Arib: de Tweede Kamer, de Kamervoorzitter, de PvdA-fractie of gaat het vertrekkend Kamerlid zelf over haar opvolging? Nee, driewerf nee en nog eens nee!  

PARTIJ? Is het dan de PvdA, de Partij van de Arbeid? Bij Tweede Kamer verkiezingen is het inderdaad zo dat de politieke partijen beslissen wie er op hun kandidatenlijsten komen te staan. En in de praktijk is alleen verkiesbaar wie op zo’n lijst staat. Bij verkiezingen is het dus de politieke partij die beslist wie verkiesbaar is. De partij gaat ook over de volgorde van de kandidaten op de lijst. En hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, des te groter is zijn of haar kans om verkozen te worden.

VOORKEURSTEM Maarde kiezer kan deze lijstvolgorde doorbreken. Namelijk door een voorkeurstem uit te brengen. De kandidaat die bij de laatste Tweede Kamer verkiezingen meer dan (ongeveer) 17.500 voorkeurstemmen kreeg, kreeg een hogere plaats op de lijst dan de politieke partij hem of haar had gegeven. Dat gebeurt door het Centraal Stembureau; deze overheidsinstantie verandert de lijstvolgorde op grond van de Kieswet, zie artikel P19. Bij de PvdA hadden vier kandidaten meer dan 17.500 voorkeurstemmen gekregen bij de laatste verkiezingen. Toevallig bezetten deze kandidaten toch al de bovenste vier plaatsen op de kandidatenlijst zoals die door de partij was vastgesteld. Bij de PvdA is de lijstvolgorde er dus niet door veranderd. De heer Van Dijk was niet één van die vier. De Partij van de Arbeid haalde negen zetels zodat de bovenste vier kandidaten sowieso Kamerlid konden worden. De overige vijf zetels waren voor de andere kandidaten.

DE KANDIDATENLIJST De overige vijf zetels die de PvdA heeft gewonnen gaan op grond van de Kieswet naar de eerstvolgende kandidaten op de kandidatenlijst. Dus naar de nummers 5 tot en met 9. Ook zij konden dus Kamerlid worden. De heer Van Dijk stond op nummer 8 van de lijst, en kon dus Kamerlid worden. Hoe hoger een kandidaat is geplaatst op de kandidatenlijst, des te groter is dus zijn of haar kans op een Kamerzetel. Ook al zou kandidaat nummer 25 van de PvdA veel meer voorkeurstemmen hebben gekregen dan de kandidaten nummers 5 tot en met 9, dan nog gaat er geen Kamerzetel naar nummer 25. Kort samengevat: afgezien van de kandidaten die meer dan 17.500 voorkeurstemmen krijgen, is het dus de politieke partij die over de lijstvolgorde bij verkiezingen gaat.

OPNIEUW DIE KANDIDATENLIJST! Maar nu zijn er geen verkiezingen gehouden. Nu is er alleen maar sprake van het tussentijds vertrek van een Kamerlid dat moet worden opgevolgd. Is het ook dan de politieke partij die over de opvolging gaat? Ook dit onderwerp is geregeld in de Kieswet. Daarin staat dat de kandidatenlijst opnieuw beslissend is. Bedoeld is de kandidatenlijst bij de laatste verkiezingen, uiteraard gecorrigeerd voor kandidaten met meer dan 17.500 voorkeurstemmen. In de wet staat namelijk dat dan het Kamerlidmaatschap eerst moet worden aangeboden aan de kandidaat die ‘het hoogst is geplaatst op de lijst waarop degene die moet worden opgevolgd is gekozen’, zie artikel W1 Kieswet. Uiteraard moet dat een kandidaat zijn die momenteel geen Kamerlid is. De hoogst geplaatste kandidaat op de PvdA-lijst die nu geen Kamerlid is, is de heer Van Dijk. Hij kan dus inderdaad opnieuw Kamerlid worden. De PvdA kan zich daar (juridisch) niet tegen verzetten. Trouwens, toen hij in februari stopte is de heer Van Dijk zelf ook opgevolgd, namelijk door de nummer 10 op die lijst: Songül Mutluer. Van Dijk had trouwens al bij het tussentijds vertrek van Lilianne Ploumen in april jl. weer Kamerlid kunnen worden. Toen wilde hij dat niet. Daardoor werd mevrouw Ploumen opgevolgd door de nummer 11 op die lijst: Mohandis Mohammed.

TERUG IN DE PvdA-FRACTIE? Zijn Kamerlidmaatschap betekent niet automatisch dat de heer Van Dijk ook kan terugkeren in de PvdA-fractie, ook al gaat daar volgens het NRC-bericht zijn voorkeur naar uit. In de Kieswet wordt hierover niets geregeld. Aannemelijk is dat de PvdA-fractie daar zelf over gaat. Uit een uitspraak van de Amsterdamse rechter in maart dit jaar over een Volt-Kamerlid dat uit de fractie werd gezet kan worden afgeleid dat de fractie zich daarbij wél aan allerlei voorschriften en regels moet houden. Tegen die uitspraak loopt trouwens een hoger beroep.  

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 25 november

Visum voor Russen

VRIJDAG 30 SEPTEMBER 2022 In de afgelopen weken is in de media uitgebreid bericht dat het voor (gewone) Russen moeilijker is geworden om een visum te krijgen. Wat is eigenlijk een visum? Wat zijn de Nederlandse visumregels? Hoe luiden die regels voor Russen?

TOESTEMMING Een visum is een soort van vergunning dat de regering van een land aan een buitenlander geeft voor een kort durend verblijf of reis in haar land. Een visum van een EU-land staat zo’n verblijf hooguit 90 dagen toe (drie maanden dus), maar de toestemming kan ook voor een kortere duur zijn. Om te controleren dat de visumhouder niet te lang in het land verblijft, wordt bij aankomst een datumstempel in zijn paspoort geplaatst. Men kan ook vragen om een visum voor een niet aaneengesloten periode; met zo’n visum kan de visumhouder meerdere keren in- en uitreizen gedurende die periode.

VISUMPLICHTIG Er zijn buitenlanders die geen visum nodig hebben. Zo hebben de burgers uit de andere EU-landen geen visum nodig voor Nederland of een ander EU-land. EU-landen zijn de 27 landen die de Europese Unie vormen. Ook buiten de EU zijn er landen waarvan de ‘onderdanen’ geen visum nodig hebben voor Nederland (en vrijwel alle andere EU-landen). Zoals Australië, Canada, de VS, Japan, Brazilië en bijvoorbeeld Oekraïne. De lijst met landen wier onderdanen wél een visum nodig hebben – de visumplichtige landen – is trouwens een stuk langer. Dat zijn bijna alle Afrikaanse landen, Turkije, China, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Suriname en bijvoorbeeld Rusland.

VISUM KORT VERBLIJF Zo’n visum heet visum kort verblijf. Een visum is trouwens niet genoeg voor een kort verblijf of reis. De buitenlander moet namelijk ook aan een aantal (andere) voorwaarden voldoen. Tijdens zijn gehele verblijf moet hij bijvoorbeeld een reisverzekering hebben voor medische kosten, over voldoende middelen van bestaan (geld) beschikken en een retourticket hebben (of de terugreis op andere manier zeker gesteld hebben). Ook onderdanen van landen die geen visum nodig hebben, moeten aan deze voorwaarden voldoen. Voor EU-burgers gelden geen voorwaarden; voor hun familieleden gelden andere en gunstigere voorwaarden.

VISUMCODE Regels die over de visumafgifte gaan staan niet in Nederlandse wetten. Dat betekent trouwens niet dat er geen wettelijke regels bestaan die over visumafgifte gaan. Ze bestaan wel, ze staan in EU-wetten. Zoals de Schengengrenscode en de Visumcode. Zulke EU-wetten zijn vastgesteld door de wetgever van de EU; dat is het Europees Parlement en de Raad van Ministers. Het visum kort verblijf wordt ook Schengenvisum genoemd. De regels die over de afgifte van het Schengenvisum gaan zijn dan ook in (vrijwel) alle EU-landen hetzelfde.

TOEPASSEN VISUMCODE Een voorbeeld van zo’n regel is dat een visum wordt geweigerd als de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid (zie artikel 32 Visumcode). Deze regel geldt voor alle EU-landen die over een visumaanvraag beslissen. Dat wil echter nog niet zeggen dat zo’n EU-regel ook overal op dezelfde manier wordt toegepast. Uit berichten van deze week op de websites van Raam-op-Rusland (‘partner van Clingendael en Universiteit Leiden’) en van de NOS leid ik af dat op grond van deze regel de Baltische staten, Polen en Finland sommige Russische visumaanvragen altijd zullen weigeren. Andere EU-lidstaten zullen in zulke gevallen niet zo absoluut weigeren, en passen dan die regel dus anders toe.     

TOERIST Volgens de Visumcode wordt een visum ook geweigerd als het doel van het verblijf niet vooraf is aangetoond met bewijsmiddelen. Dit is ook meteen de meest voorkomende reden voor weigering. Geoorloofde verblijfsdoelen zijn bijvoorbeeld toerisme,bezoek aan familie of vrienden, zaken, medische redenen en studie. De EU heeft met Rusland in 2007 een overeenkomst gesloten waardoor de afgifte van visa aan Russen werd versoepeld. Die versoepeling houdt bijvoorbeeld in dat er lagere eisen worden gesteld aan het bewijs waarmee het verblijfsdoel wordt aangetoond. Deze overeenkomst is op 6 september jl. door de EU ‘volledig opgeschort’. Zoals gezegd doen de Baltische staten, Polen en Finland daar nog een schepje bovenop: zij geven geen visa meer af aan Russen als hun verblijfsdoel toerisme, zaken, cultuur of sport is. Voor andere verblijfsdoelen, zoals bezoek aan familie en studie, gebeurt dat nog wel. Een visumhouder mag in (vrijwel) alle landen van de EU verblijven en reizen (voor zover dat nodig is voor het verblijfsdoel).

AANVRAAG Een visum moet worden aangevraagd. Dat moet gebeuren enkele maanden tot enkele weken voordat men aan de grens wil staan. De aanvraag is (deels) schriftelijk. Bij het consulaat of ambassade van het EU-land waar men (het langst) naar toe wil. In de meeste Afrikaanse landen, Turkije, China, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Suriname en bijvoorbeeld Rusland staat een Nederlandse ambassade. De aanvraag hoeft altijd maar bij één EU-land te worden ingediend. Heel soms kan men zo’n visum ook nog aan de grens aanvragen.

HUMANITAIR In uitzonderingsgevallen kan een visum worden afgegeven op humanitaire gronden. Dan is er sprake van een humanitair visum. Het verblijfsdoel is dan niet aan de orde. Er zijn geen EU-regels voor afgifte of juist weigering van een humanitair visum, behalve hele vage. Daarom mag elk EU-land in de praktijk zelf bepalen wat die redenen zijn. Een EU-land kan daarin dus zijn eigen beleid voeren. De Baltische staten en Finland hebben volgens de berichtgeving op Raam-op-Rusland gezegd dat zij een humanitair visum voor gemobiliseerde Russen niet uitsluiten. Een houder van een humanitair visum mag alleen reizen en verblijven in het EU-land dat hem dat humanitair visum heeft gegeven. Niet ook in andere EU-landen dus. Dat is een verschil met het ‘gewone’ visum.

ASIEL Gemobiliseerde Russen – die zijn opgeroepen voor de oorlog in Oekraïne – kunnen ook asiel aanvragen. De regels voor het afgeven of weigeren van een asielvergunning staan zowel in nationale wetten als in EU-wetten (maar andere dan de Visumcode of Schengengrenscode). Volgens NRC van afgelopen dinsdag hebben de Baltische ministers al laten weten dat zij geen asiel zullen verlenen, terwijl daarentegen bijvoorbeeld de Duitse minister heeft gezegd asielverlening zeker niet uit te sluiten. Maar ja, het motto van de EU is dan ook: In Varietate Concordia.

Mr. Leon

Volgend blog: vrijdag 28 oktober

Mark Rutte: én premier én minister van Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken en Financiën?

VRIJDAG 2 SEPTEMBER 2022 Twee weken geleden was in het nieuws dat de Australische premier tijdens het hoogtepunt van de coronapandemie ook minister van Volksgezondheid, Financiën en Binnenlandse Zaken was, en dat zonder dat de andere ministers dat wisten. Zou dat ook in Nederland mogelijk zijn?

GOVERNOR ‘Down under’ gaat een ministersbenoeming volgens de Australische grondwet als volgt. Een minister wordt benoemd door de Gouverneur-Generaal, zie Section 64 van de Australische grondwet. Hij is de vertegenwoordiger van de koning van het Verenigd Koninkrijk in Australië, die immers ook hun koning is. De benoeming van Britse ministers geschiedt trouwens door de koning zelf.   

MINISTERRAAD In Nederland verloopt de benoeming als volgt. In ons land wordt een minister benoemd door een besluit dat is ondertekend door de koning en de premier, zie artikelen 47 en 48 van de grondwet. Ik beperk me hier verder tot de tussentijdse benoeming van een minister, dus de benoeming van een minister in een zittende regering; dat is ook wat ook in Australië het geval was. Voordat zo’n besluit genomen wordt in Nederland, moet het worden besproken in de ministerraad. Zo staat het tenminste in het Reglement van orde voor de ministerraad, zie artikel 4. Volgens dit reglement mag de premier oftewel minister-president zo’n besluit alleen ondertekenen als de meerderheid van de aanwezige ministers daarmee instemt, zie artikel 11. Daarop bestaat echter één uitzondering: hij mag van het reglement afwijken als dat noodzakelijk is voor de bestrijding van het coronavirus, zie artikel 26a. In die situatie mag hij iemand buiten de ministerraad om tot minister benoemen. Uiteraard mag de Tweede Kamer een minister te allen tijde naar huis sturen, maar haar rol blijft hier verder onbesproken.

GRONDWET Mag de Nederlandse premier – al dan niet met instemming van de ministerraad – een besluit ondertekenen waarin hij zichzelf tot minister benoemt? Wat staat hierover in de grondwet? Volgens artikel 57 van de grondwet kan iemand niet tegelijkertijd premier én Kamerlid zijn (met uitzondering van de demissionaire premier), maar de grondwet sluit niet uit dat een premier tevens een ‘gewone’ minister is. Ik bedoel hier met ‘gewone’ ministers bijvoorbeeld de ministers van Volksgezondheid, van Financiën of van Binnenlandse Zaken. De grondwet sluit het dus niet uit dat de premier bijvoorbeeld ook minister van Binnenlandse Zaken is. Daaruit kan worden afgeleid dat zo’n combinatie van ambten grondwettelijk geoorloofd is. Het is ook voorgekomen, herhaaldelijk zelfs, al was het dan onder oudere versies van de grondwet. Zo was premier Hendrik Colijn in 1925 en 1926 ook minister van Financiën. Premier Louis Beel was twintig jaar later in 1946 en 1947 ook minister van Binnenlandse Zaken en premier Jelle Zijlstra was wederom twintig jaar later in 1966 en 1967 ook minister van Financiën. Zie Wikipedia. Zoals gezegd is volgens het Reglement van orde voor de ministerraad de benoeming van een premier tot minister zelfs buiten de ministerraad om mogelijk, namelijk in het geval dat dit noodzakelijk is voor de bestrijding van het coronavirus.

ALGEMENE ZAKEN Sinds de Tweede Wereldoorlog is trouwens elke premier óók (gewone) minister geweest. Een premier is namelijk tevens minister van Algemene Zaken. Als minister van Algemene Zaken geeft hij leiding aan het ministerie van Algemene Zaken. Dat is een heus ministerie met ambtenaren en diensten, zoals de Rijksvoorlichtingsdienst, al is het allemaal van zeer beperkte omvang.

TWEE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID? In Australië was het niet alleen zo dat de Prime Minister tegelijkertijd óók minister was van Volksgezondheid, Financiën en Binnenlandse Zaken. Hij combineerde al deze ambten terwijl iemand anders ook al minister op deze ministeries was namelijk. Er waren dus twee ministers van Volksgezondheid, van Financiën en van Binnenlandse Zaken. Kan dat ook in Nederland? Mag onze premier ook tot minister worden benoemd op een ministerie waaraan al een minister is verbonden? De minister van Volksgezondheid geeft leiding aan het ministerie van Volksgezondheid (en Welzijn en Sport), de minister van Binnenlandse Zaken geeft leiding aan het ministerie van Binnenlandse Zaken (en Koninkrijksrelaties) en de minister van Financiën geeft leiding aan het ministerie van Financiën. In de grondwet staat dat een ministerie ‘onder leiding van een minister’ staat, zie artikel 44 lid 1. Daaruit kan worden afgeleid dat een ministerie slechts door één minister mag worden geleid. Zo beschouwd laat de grondwet niet toe dat de premier tot minister van Volksgezondheid wordt benoemd, terwijl een ander al minister van Volksgezondheid is.  

INWONEND Het huidige kabinet (Rutte IV) heeft niet alleen ministers die leiding geven aan een ministerie, maar ook ministers die dat niet doen. De grondwet laat dat expliciet toe, zie artikel 44 lid 2. Zo’n minister wordt ook wel minister zonder portefeuille genoemd. Een voorbeeld van een minister zonder portefeuille in Rutte IV is Hugo de Jonge: hij is minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Een minister zonder portefeuille ‘maakt gebruik’ van een deel van de ambtenaren, budgetten, huisvesting enzovoorts van een ministerie waaraan een andere minister leiding geeft. Men zegt daarom dat hij ‘inwoont’ bij die andere minister. Zo woont De Jonge in bij de minister van Binnenlandse Zaken. De minister van Binnenlandse Zaken is Hanke Bruins Slot. Het ministerie van Binnenlandse Zaken staat uitsluitend onder haar leiding, hoewel er dus twee ministers zijn verbonden aan dit ministerie. Ook de premier kan worden benoemd tot een minister zonder portefeuille die (voor wat betreft dit ministerschap) inwoont bij een andere minister. Hij zou bijvoorbeeld tot minister voor Coronazaken kunnen worden benoemd en in die hoedanigheid inwonen bij de minister van Volksgezondheid (Welzijn en Sport), Ernst Kuipers.

GOVERNOR Nog even terug naar de Australische Gouverneur-Generaal. Deze functionaris lijkt op de gouverneurs van de Caribische landen van het Nederlandse koninkrijk. Dat zijn de eilanden Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Ook hier wordt de koning vertegenwoordigd door een gouverneur. Zo worden de ministers volgens de grondwet van Sint-Maarten benoemd door een besluit dat is ondertekend door de gouverneur en de minister-president van het eiland, zie Article 40.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 30 september

Motie van wantrouwen voor Franse regering

VRIJDAG 5 AUGUSTUS 2022 In de Tweede Kamer van Frankrijk is op 11 juli gestemd over een motie van wantrouwen tegen de regering (motion de censure). Wie heeft het in die Tweede Kamer voor het zeggen en hoe gaat een Franse motie van wantrouwen in haar werk?

MINDERHEIDSREGERING De regering van Frankrijk is sinds de verkiezingen van afgelopen juni een minderheidsregering. Ze kan dus niet steunen op een meerderheid in de Tweede Kamer, Assemblée nationale geheten. De oppositie vormt nu de meerderheid daarin. Die oppositie bestaat uit zowel linkse partijen als rechtse partijen. Linkse oppositiepartijen zijn de LFI van Jean-Luc Mélenchon, de groenen, de sociaaldemocraten en de communisten. Rechtse oppositiepartijen zijn de RN van Marine Le Pen en de centrumrechtse LR.

PREMIER MINISTRE De regering wordt geleid door de Premier ministre; dat is sinds enkele maanden Elisabeth Borne. Een premier wordt benoemd door het staatshoofd. Die kan haar ook weer ontslaan. Staatshoofd is de président, nu Emmanuel Macron. Hij is volgens de grondwet vrij in wie hij tot premier benoemt. In Nederland is dat anders geregeld: weliswaar is het ook volgens onze grondwet zo dat de medewerking  van het staatshoofd (de koning) nodig is om een premier oftewel minister-president te benoemen en te ontslaan, maar deze medewerking wordt zo uitgelegd dat het slechts een formaliteit betreft. Ook de andere Franse ministers worden trouwens door de president benoemd, al gebeurt dat dan op voordracht van de premier.

MEERDERHEIDSREGERING I Als de partij van de president ook de partij is die de Kamermeerderheid bezit, dan heeft de president niet alleen volgens de Franse grondwet (alle) keuzevrijheid in wie hij tot premier benoemt, maar bezit hij ook feitelijk die vrijheid. Voor Macron was dat het geval in de eerste jaren van zijn presidentschap, toen zijn partij – LREM/Renaissance – een ruime absolute meerderheid bezat.

MEERDERHEIDSREGERING II Die meerderheid verdween in de laatste jaren van zijn (eerste) presidentschap doordat een aantal Kamerleden uit zijn partij stapten. Dankzij enkele andere partijen uit het politieke midden bleef een Kamermeerderheid de premier (en de rest van de regering) echter steunen. Ook in zo’n situatie heeft de president ook feitelijk veel keuzevrijheid in wie tot premier wordt benoemd.

COHABITATION Andere politieke verhoudingen kunnen de vrijheid van de président om een premier te kiezen feitelijk ernstig beperken, of zelfs tot nul reduceren. Dat is het geval als de Kamermeerderheid uit partijen bestaat die én tegen het regeringsbeleid zijn én het met elkaar eens zijn over een ander regeringsbeleid. Zo’n situatie wordt ‘cohabitation’ genoemd. Een motie van wantrouwen zal dan snel zijn ingediend en aangenomen. Net als in Nederland moet de Franse regering haar ontslag aanbieden als de Tweede Kamer een motie van wantrouwen aanneemt. De président kan bij ‘cohabitation’ weinig anders doen dan de door de eensgezinde oppositie gewenste premier te benoemen. Via die premier zal hij dan vrijwel geen invloed op het regeringsbeleid kunnen uitoefenen.  

VERDEELDE OPPOSITIE Van zulke politieke verhoudingen lijkt momenteel geen sprake in Frankrijk, ondanks dat er een minderheidsregering is. Weliswaar bezit de oppositie de meerderheid in de Tweede Kamer, maar hun onderlinge verschillen zijn zo groot dat ze het nooit eens zullen kunnen worden over een (ander) regeringsbeleid. Hoewel …. helemaal zeker is dat natuurlijk niet! Bovendien is het niet uitgesloten dat deze oppositiepartijen het over specifieke onderwerpen soms wél eens worden. Dat bleek al enkele weken geleden toen de hele oppositie eensgezind en zeer tegen de zin van de regering in een belangrijke bepaling uit een nieuw coronawetsvoorstel schrapte en dit aldus geamendeerde wetsvoorstel vervolgens werd aangenomen in de Tweede Kamer, Assemblée nationale geheten. 

MOTIE VAN WANTROUWEN: DE INDIENERS Zoals gezegd leidt zowel in Nederland als in Frankrijk een aangenomen motie van wantrouwen ertoe dat de regering haar ontslag moet aanbieden. Maar de details verschillen. In Nederland kan één enkel Kamerlid een motie van wantrouwen indienen. In Frankrijk zijn er minstens 58 Kamerleden nodig om een motie van wantrouwen in te dienen. Dat is een tiende van het totaal aantal Kamerleden (577). In Nederland kan een Kamerlid zo vaak hij of zij dat wil zo’n motie indienen. Een Frans Kamerlid kan dat slechts een beperkt aantal keren doen: slechts drie keer per gewone zitting en zo’n zitting duurt normaliter een vergaderjaar (het vergaderjaar loopt van begin herfst tot ergens in de zomer).  

NUPES Bovenstaande motie van wantrouwen is ingediend door alle 150 Kamerleden van de linkse oppositie. Zoals gezegd bestaat de linkse oppositie uit verschillende partijen en fracties. Zij werken echter intensief met elkaar samen. Die samenwerking gaat terug op de verkiezingen van juni waaraan de linkse partijen onder gemeenschappelijke naam deelnamen: Nupes. Nupes wilde zoveel zetels verwerven dat Macron feitelijk niet anders zou kunnen doen dan de door Nupes gewenste premier te benoemen. Maar met 150 zetels is dat doel niet gehaald. Wat overblijft is dat Nupes de regering-Borne graag ten val wil brengen, bijvoorbeeld door zo vaak mogelijk een motie van wantrouwen in te dienen.

NUPES INDIENERS Waarom heeft Nupes dan haar eerste motie met twee maal zoveel indieners ingediend dan volgens de grondwet nodig is? Voor al die indieners betekent het dat ze daardoor in het lopende vergaderjaar één nieuwe motie van wantrouwen minder kunnen indienen. Ik zat er niet bij toen ze hierover vergaderden, maar het zal ermee te maken hebben dat hun motie van wantrouwen is behandeld tijdens een zogenaamde buitengewone zitting van de Tweede Kamer en een motie van wantrouwen die tijdens zo’n zitting wordt ingediend telt niet mee voor het aantal moties van wantrouwen dat tijdens een gewone zitting mag worden ingediend. Zonder medewerking van de regering is meer dan één buitengewone zitting per jaar trouwens niet mogelijk en bovendien mag zo’n buitengewone zitting maar kort duren. In oktober begint de volgende gewone zitting, het nieuwe vergaderjaar dus. Als ik het goed heb berekend, dan kan Nupes zonder hulp van andere oppositiepartijen in dat nieuwe vergaderjaar minstens zeven moties van wantrouwen indienen, tenminste als ze het aantal indieners zo laag mogelijk houdt.         

MOTIE VAN WANTROUWEN: AANNEMEN Deze motie van wantrouwen is niet aangenomen. Bij de stemming op 11 juli bleek er onvoldoende steun voor de motie. Voor het aannemen van een motie van wantrouwen is in Frankrijk de helft plus één van alle (577) Kamerleden nodig, dus 289. In Nederland hoeft slechts de helft van alle aanwezige Kamerleden zo’n motie te steunen, dat kunnen er dus (veel) minder zijn dan de helft plus één van alle Kamerleden.

MOTIE VAN WANTROUWEN: AFWIJZEN Slechts 146 van de Franse Kamerleden hebben deze motie van wantrouwen gesteund. Zelfs minder dan het aantal indieners. Dagblad Le Figaro berichtte dat enkele mede-indieners niet hebben deelgenomen aan de stemming. Het gaat om enkele sociaaldemocratische Kamerleden van Nupes. Buiten Nupes heeft slechts een enkel Kamerlid de motie gesteund. Met name oppositiepartijen LR en Le Pen’s RN hebben niet vóór de motie gestemd. Als zij dat wél hadden gedaan, dan was er voldoende steun geweest en had de regering-Borne haar ontslag moeten aanbieden. Macron was dan uiteraard president gebleven, want een président kan ook zonder het vertrouwen van de Assemblée nationale.

MÉLENCHON Jean-Luc Mélenchon is de partijleider van LFI, maar ook hij heeft niet vóór de motie gestemd. LFI bezit de helft van alle Nupes zetels. Daardoor is hij ook de ‘leider’ van  Nupes. Mélenchon was kandidaat bij de presidentsverkiezingen van afgelopen april en eindigde in de eerste ronde slechts enkele procenten achter Macron en Le Pen. Daarna heeft hij zich in de campagne voor de Tweede Kamer verkiezingen van juni  ‘verkiesbaar’ gesteld voor het premierschap in de (ijdel gebleken) hoop dat Nupes een Kamermeerderheid zou behalen. Sinds juni is hij evenwel ook geen Kamerlid meer en kon hij dus evenmin vóór de motie van wantrouwen stemmen.   

NAVOLGING? Zou het ook iets voor ons land zijn om voor een motie van wantrouwen een minimumaantal indieners voor te schrijven en een maximumaantal per indiener? Zulke beperkingen versterken de positie van de regering, want zij maken het moeilijker om de regering ten val te brengen. Die sterkere positie van de regering gaat noodzakelijkerwijs samen met een zwakkere positie van het parlement. In Frankrijk was dat bij invoering van de huidige grondwet in 1958 ook de uitdrukkelijke bedoeling. Is er in ons land in de afgelopen decennia reden geweest om de positie van de regering te versterken? In de jaren tachtig konden de kabinetten Lubbers grote maatschappelijke veranderingen doorvoeren, terwijl zij steunden op slechts een kleine meerderheid in de Tweede Kamer. Zelfs kabinetten die steunen op een coalitie van vier partijen met grote onderlinge verschillen (kabinetten Rutte) konden in de afgelopen jaren ingrijpende maatschappelijke veranderingen doorvoeren. Het lijkt er dan ook op dat de positie van Nederlandse regeringen niet hoeft te worden versterkt, en zeker niet ten opzichte van het parlement.  

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 2 september

NAM, Shell, SodM, Mijnraad en het Groningse aardgas

VRIJDAG 8 JULI 2022 De Parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen heeft vorige week haar eerste openbare verhoren gehouden. Verhoord zijn (ex) functionarissen van NAM, Shell en het Staatstoezicht op de Mijnen. Wat zijn dit voor organisaties, en wat is hun rol bij de Groningse aardgaswinning?

NAM NAM is exploitant van de gasvelden. NAM staat voor Nederlandse Aardolie Maatschappij. Het is een private onderneming. De NAM is een BV, een besloten vennootschap. Een BV heeft altijd aandeelhouders. De NAM heeft er volgens het jaarverslag over 2021 slechts twee: oliemaatschappijen Shell en ExxonMobil. Beiden houden de helft van de aandelen.

SHELL Shell is dus bij deze BV betrokken als aandeelhouder. Shell is hier Shell Nederland. Elke BV heeft een bestuur dat uit één of uit meerdere personen kan bestaan. In het geval van de NAM is er maar één bestuurder, dat is Shell Nederland. Bestuurder van een BV kan ook een andere BV zijn. Dat is het geval bij de NAM, want Shell Nederland is zelf ook een BV. Shell Nederland BV is dus zowel (een van de twee) aandeelhouder(s) als (enig) bestuurder van de NAM.  

SodM Het Staatstoezicht op de Mijnen (afgekort tot SodM) is geen private onderneming, maar een overheidsdienst waar ambtenaren werken. Het is een buitendienst van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het houdt toezicht op de delfstoffen- en energiewinning in ons land. Daartoe behoort natuurlijk ook de gaswinning door de NAM, inclusief de gevolgen daarvan voor het milieu en de arbeidsomstandigheden. SodM is niet alleen bevoegd om toezicht te houden, maar ook om zo nodig handhavend op te optreden.

DECONCENTRATIE Als elke toezichthouder bij de overheid oefent het natuurlijk zijn bevoegdheden onafhankelijk uit. Het is echter geen zelfstandig bestuursorgaan zoals bijvoorbeeld het COA dat wél is (COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers). SodM is echter geen zelfstandig bestuursorgaan, want SodM is ondergeschikt aan de minister. Sommige van zijn bevoegdheden staan in wetten (Mijnwet en Gaswet). SodM oefent deze bevoegdheden uit op eigen naam. In zoverre is het een ‘gedeconcentreerde’ overheidsdienst.

MANDAAT Andere bevoegdheden van SodM zijn hem niet in wetten toegekend. Zulke bevoegdheden zijn hem gemandateerd, bijvoorbeeld door ministers. Het oefent die bevoegdheden dan namens die minister uit, in mandaat. In zoverre is het géén gedeconcentreerde overheidsdienst.

INSPECTEUR-GENERAAL Waar hierboven sprake is van bevoegdheden die aan SodM zijn toegekend of gemandateerd, is eigenlijk sprake van bevoegdheden aan de inspecteur-generaal van SodM; de inspecteur-generaal staat aan het hoofd van deze overheidsdienst.

MIJNRAAD SodM moet niet worden verward met de Mijnraad. De Mijnraad is geen toezichthouder of handhaver. Hij geeft alleen inlichtingen en adviezen aan de minister van Economische Zaken en Klimaat. In de Mijnbouwwet staat trouwens dat ook SodM de minister mag adviseren. De Mijnraad brengt ingevolge de Mijnbouwwet advies uit over het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte en het opslaan van stoffen in de diepe ondergrond. Dus ook over de Groningse gaswinning door de NAM. Dit jaar heeft de Mijnraad elf adviezen uitgebracht; afgelopen maand nog twee over het Groninger gasveld. 

EXTERNE ADVISEUR De Mijnraad bestaat momenteel uit acht personen. Dat zijn allemaal ter zake deskundigen; vijf van de acht zijn ingenieur. Ze zijn door de minister van Economische Zaken en Klimaat benoemd. Het zijn echter geen ambtenaren en de Mijnraad is ook niet ondergeschikt aan een minister. De Mijnraad is geen overheidsdienst, maar een externe adviseur van de minister.

(Mr. Leon)

Wilt u reageren? staatsrechtpraktijk@outlook.com

Volgend blog: 5 augustus

Tentamenuitslag ongeldig verklaard, omdat medestudent fraudeerde?

VRIJDAG 10 JUNI 2022 Op universiteiten en hogescholen zijn de tentamenperioden in volle gang of zojuist afgerond. Het komt voor dat een of meer studenten zich daarbij aan fraude schuldig maakt. De meeste instellingen in het hoger onderwijs – zo niet allemaal – hebben de mogelijkheid gecreëerd om niet alleen de tentamenuitslag van de frauderende student maar ook die van de andere studenten die hetzelfde tentamen aflegden ongeldig te verklaren. Is gebruik van zo’n optie eigenlijk geoorloofd?  

WHW Op alle universiteiten en hogescholen in Nederland is in beginsel de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) toepasselijk, zowel op openbare universiteiten (zoals Universiteit Leiden) als op bijzondere universiteiten (zoals Tilburg University). Een voorbeeld van een hogeschool is Hogeschool InHolland.

TENTAMENUITSLAG Elke universiteit of hogeschool moet onderwijs- en examenregelingen vaststellen. Elke opleiding of groep van opleidingen van een instelling heeft dan een (eigen) regeling. Daarin moeten de geldende procedures en rechten en plichten staan met betrekking tot het onderwijs en de examens, zoals of een tentamen mondeling of schriftelijk wordt afgenomen en wat de termijn is waarbinnen de uitslag van een tentamen bekend moet worden gemaakt.

EXAMENCOMMISSIE In die onderwijs- en examenregeling wordt ook de examencommissies genoemd. Elke (groep van) opleiding(en) van een universiteit of hogeschool heeft een (eigen) examencommissie. Een examencommissie heeft wettelijke taken en bevoegdheden. Zij moet bijvoorbeeld de kwaliteit van tentamens en examens borgen, inclusief de kwaliteit van hun organisatie en de procedures daaromheen. Voor de kwaliteitsborging van tentamens en examens moet de examencommissie uitvoeringsregels vaststellen, inclusief op te leggen maatregelen.

TENTAMENUITSLAG ONGELDIG (1) In de uitvoeringsregels van de examencommissie van de Leidse rechtenfaculteit staat o.a. dat deze examencommissie de tentamenuitslag van een frauderende student ongeldig kan verklaren. Zo’n zelfde maatregel is vastgesteld door bijvoorbeeld de examencommissie van de Tilburg School of Economics and Management (TiSEM) en zo’n zelfde maatregel staat bijvoorbeeld in het onderwijs- en examenreglement voor de bacheloropleiding Bouwkunde van Hogeschool Inholland. Aannemelijk is dat zulke (uitvoerings)regels op vrijwel alle instellingen voorkomen.    

TENTAMENUITSLAG ONGELDIG (2) In deze (uitvoerings)regels staat ook de maatregel dat de examencommissie bij fraude de tentamenuitslag van álle studenten ongeldig kan verklaren. Dat wil zeggen: óók van de studenten waarvan niet kan worden vastgesteld of ze bij het tentamen gefraudeerd hebben. Het is een maatregel die weliswaar niet als straf is bedoeld, maar zij heeft voor die andere studenten wél (erg) nadelige gevolgen. Zij zullen het tentamen moeten overdoen. In de wet waarin de taken en bevoegdheden van de examencommissie staan – de WHW – wordt deze maatregel niet expliciet genoemd. Zijn (uitvoerings-)regels waarin zo’n maatregel staat dan geoorloofd? Ik denk van wel. In de wet staat immers dat de examencommissie de kwaliteit van tentamens moet borgen. Ter borging van die kwaliteit kán ongeldigverklaring van tentamenuitslagen van alle studenten een noodzakelijke en geschikte maatregel zijn. Bovendien schrijven onderwijsrechtdeskundigen dat datgene wat de WHW niet of slechts globaal regelt in de optiek van de wetgever automatisch toevalt aan de vrije bevoegdheid van de instellingen (prof. P.J.J. Zoontjens, 1999). 

BELASTEND EN VRIJ Zo’n maatregel is een belastende maatregel, want zij heeft voor de studenten nadelige gevolgen. De examencommissie is trouwens volgens bovengenoemde drie (uitvoerings)regels niet verplicht om bij fraude zo’n maatregel op te leggen. Zij ‘kan’ dan zo’n maatregel opleggen; het is dus een vrije bevoegdheid. De commissie heeft hier m.a.w. beslissingsruimte. Kan het gebruik van deze optie wettelijk ongeoorloofd zijn?

CBE De gedupeerde student die zich niet wil neerleggen bij de beslissing van zijn examencommissie, kan dat voorleggen aan het College van Beroep voor de examens (CBE) van zijn instelling. Elke universiteit of hogeschool heeft een eigen CBE. Het CBE kan de beslissing van de examencommissie overrulen en heeft daarbij dezelfde beslissingsruimte als de examencommissie.

BELANGENAFWEGING Beslissingsruimte betekent hier echter absoluut niet dat de ruimte om te beslissen onbegrensd is. Die ruimte wordt namelijk o.a. begrensd door de Algemene wet bestuursrecht. In artikel 3:4 lid 1 van deze wet staat dat een (zorgvuldige) belangenafweging aan een besluit ten grondslag moet liggen. Dat wil zeggen dat de examencommissie/CBE de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen tegen elkaar moet afwegen. Welke belangen zijn dat hier?

BELANG KWALITEIT Zo’n belang is natuurlijk kwaliteitsborging van tentamens, want dat is een wettelijke taak van de examencommissie. Aannemelijk is dat deze kwaliteitsborging niet slechts over de inhoud van het tentamen gaat, maar ook dat het tentamen is afgelegd zonder fraude. Het is natuurlijk ook in het belang van studenten dat niet de indruk ontstaat dat zij hun tentamenuitslag op frauduleuze wijze zouden kunnen hebben gehaald. Dat is een collectief studentenbelang.

BELANG STUDENT Daarvan moet het individuele belang van een student worden onderscheiden. Dat is het belang om een tentamenuitslag te behouden (vooropgesteld dat dit een voldoende is!). Ook dit belang is hier rechtstreeks betrokken. Dat volgt o.a. uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de WHW in 2010. Hierin staat bijvoorbeeld dat het bij de positie van de student niet alleen gaat om collectieve belangen maar ook om zijn individuele belangen (pagina 3).  

CBHO Wie zich niet bij de beslissing van examencommissie en CBE wil neerleggen, kan nog naar het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs stappen (CBHO). Dit CBHO maakt geen deel uit van de universiteit of hogeschool. Het is een onafhankelijke bestuursrechter die in Den Haag is gevestigd. Hoe heeft dit CBHO geoordeeld over beslissingen om bij fraude de tentamenuitslagen van studenten ongeldig te verklaren bij wie noch de afwezigheid noch de aanwezigheid van fraude kon worden vastgesteld? In de afgelopen vijf jaren heeft het CBHO vele honderden oordelen gegeven waarvan er enkele tientallen gingen over fraude, maar een oordeel over deze kwestie ben ik helaas niet tegengekomen.  

EVENREDIG Hoe moet de examencommissie deze belangen tegen elkaar afwegen? Dat staat in artikel 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht. Hierin is het evenredigheidsbeginsel verwoord en dat is als volgt gedaan: De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ongeldig verklaring van de tentamenuitslag van de student die niet gefraudeerd heeft is een nadelig gevolg van het besluit van de examencommissie. De student zal zijn tentamen moeten overdoen. Dat is weliswaar niet zo ingrijpend als inbreuk op een mensenrecht zoals bij bijvoorbeeld woningsluiting wél het geval is, maar het blijft een nadelig gevolg. Dit nadelige gevolg mag niet onevenredig zijn in verhouding tot wat nodig is om de kwaliteit van het tentamen te borgen.    

COMPENSATIE? Het evenredigheidsbeginsel zal er niet zo snel toe leiden dat de ongeldig verklaring ongeoorloofd is en moet worden teruggedraaid. Het kan volgens mij echter ook weer niet zo zijn dat de studenten die er toch ook niets aan kunnen doen dat sommige medestudenten frauderen zonder meer van hun voldoendes worden beroofd. Als dat wél zo zou zijn, waaruit blijkt dan dat hun individuele belangen zijn meegewogen door de examencommissie? En als daarvan niet blijkt: is dan geen sprake van willekeur? Daarom meen ik dat hun ‘pijn’ in elk geval verminderd zou moeten worden. Anders is er geen evenwichtige belangenafweging. Dat kan door hun nadeel op een of andere manier te compenseren. Zo’n compensatie kan bijvoorbeeld gebeuren in de vorm van een extra tentamenkans. Kwaliteitsborging van tentamens zal daaronder niet te lijden hebben.

(Mr. Leon)

Volgende bijdrage aan dit blog: 8 juli

Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com

Sancties EU tegen Rusland

VRIJDAG 13 MEI 2022 De Europese Unie (EU) besluit tot sancties tegen Rusland. In het vijfde sanctiepakket van begin vorige maand stond bijvoorbeeld een importverbod voor Russische steenkool. Momenteel wordt gewerkt aan het zesde sanctiepakket. Daarin staat o.a. een totale ban op Russische olie. Dat is tenminste wat bijvoorbeeld de Europese Commissie en de president van Frankrijk willen. Sommige EU-lidstaten die erg afhankelijk zijn van die olie  zoals Hongarije, Bulgarije en Griekenland willen dit echter liever niet of tenminste minder snel of minder totaal. Wie in de EU neemt eigenlijk het besluit tot een sanctiepakket?

INSTELLINGEN De EU besluit en handelt door middel van haar instellingen. De EU heeft zeven instellingen. Dat zijn bijvoorbeeld de Europese Raad, het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie. De bevoegdheden van een instelling staan in verdragen. Dat zijn het EU-verdrag en het Werkingsverdrag. Het eerste verdrag heet ook wel Verdrag van Maastricht en het tweede Verdrag van Lissabon.

VERORDENING De vijf sanctiepakketten tegen Rusland waartoe tot nu is besloten, zijn vastgelegd in een verordening van de Europese Unie. Een verordening van de EU geldt als wet in de lidstaten. Overheid en burger in die lidstaten moeten zich houden aan de ge- en verboden die in zo’n verordening staan. Het besluit tot de verordening met de sanctiepakketten is genomen door de Raad van de Europese Unie. Deze verordening is in 2014 vastgesteld en in de afgelopen acht jaren herhaaldelijk gewijzigd. Voor elk nieuw sanctiepakket moet de verordening namelijk worden gewijzigd. De laatste wijziging vond een maand geleden plaats. Dat was op 8 april toen het vijfde sanctiepakket in de verordening werd opgenomen. Sindsdien staat in het eerste lid van artikel 3 undecies (!) van de verordening: Het is verboden steenkool en andere vaste fossiele brandstoffen zoals vermeld in bijlage XXII direct of indirect aan te kopen, in te voeren of over te dragen naar de Unie indien zij van oorsprong zijn uit Rusland of uit Rusland worden uitgevoerd. Ook het zesde sanctiepakket zal straks in deze verordening worden opgenomen, als daartoe wordt besloten. Zoals bij elke wijziging zal ook dat een besluit zijn van de Raad van de Europese Unie.

RAAD Wie zitten er in de Raad van de Europese Unie? Dat zijn ministers uit de lidstaten. Elke lidstaat stuurt één minister (of staatssecretaris) naar de vergaderingen. De Raad van de Europese Unie vergadert tientallen malen per jaar, maar het zijn niet steeds dezelfde ministers die worden gestuurd. Welke ministers worden gestuurd, is namelijk afhankelijk van wat er op de agenda staat. Als dat landbouw is, dan zijn het de ministers van Landbouw. Als het milieu is, dan zijn het de ministers van Milieu. Enzovoort. Bij de sanctiepakketten tegen Rusland zijn het de ministers van Buitenlandse Zaken. Als deze ministers vergaderen spreekt men van de Raad Buitenlandse Zaken. Nederland stuurt dan Wopke Hoekstra. De laatste vergadering was op 11 april; de eerstvolgende vergadering is aanstaande maandag.

MINISTER Een minister die naar de Raad van de Europese Unie gaat, is gemachtigd om zijn regering te binden aan besluiten die de Raad van de Europese Unie neemt. Besluiten worden genomen doordat de ministers hun stem uitbrengen over een voorstel.

MINISTERRAAD Welke stem een Nederlandse minister in de Raad van de Europese Unie uitbrengt, is niet iets wat hij helemaal zelfstandig kan bepalen. Zo moet hij daarbij het standpunt van de Nederlandse ministerraad volgen. De Nederlandse ministerraad beraadslaagt over en besluit tot zo’n standpunt; dat staat in haar eigen reglement. Alle ministers van Rutte IV mogen aan de vergaderingen van de ministerraad deelnemen; besluiten worden zo nodig genomen door te stemmen en dan heeft elke minister één stem.

TWEEDE KAMER Ook is het zo dat de regering zich moet verantwoorden aan het eigen nationale parlement; dat staat (ook) in het Werkingsverdrag. In Nederland bestaat het parlement uit de Tweede en de Eerste Kamer. In ons land wordt van deze (verdragsrechtelijke) verplichting serieus werk gemaakt doordat een minister het standpunt van de ministerraad altijd met de Kamer bespreekt voordat hij de vergadering van de Raad van de Europese Unie bijwoont. Dat staat op de website van de Tweede Kamer. Zo worden bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken die over sancties tegen Rusland gaan besproken in een vergadering van de (vaste) Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken. De laatste vergadering van deze Kamercommissie was gisterenavond. Op de agenda stond o.a. de Raad Buitenlandse Zaken van a.s. maandag. Uit vergaderstukken blijkt dat het standpunt van de ministerraad is ‘dat Nederland zich blijft inzetten voor maximale druk op Rusland, inclusief door het verhogen van de sanctiedruk op Rusland. Tijdens de Raad zal Nederland daarom pleiten voor aanvullende sanctiemaatregelen, waarbij alle opties wat het kabinet betreft op tafel liggen.’

VOORBEHOUD Volgens het Werkingsverdrag is een besluit van de Raad van de Europese Unie bindend voor de lidstaten. Een lidstaat is dus automatisch gebonden aan zo’n besluit, bijvoorbeeld aan een verordening. Tenzij dat land bij het verdrag een voorbehoud heeft gemaakt. Nederland heeft zo’n voorbehoud gemaakt, zo blijkt uit de Rijkswet tot goedkeuring van dit verdrag. Daardoor kan de Tweede Kamer zo nodig voorkomen dat een verordening hier automatisch geldt. De Eerste Kamer heeft die bevoegdheid trouwens ook.

EUROPESE RAAD De Raad van de Europese Unie mag niet worden verward met de Europese Raad. Dat zijn twee verschillende instellingen van de EU. De Raad van de Europese Unie bestaat uit (gewone) ministers; de Europese Raad bestaat uit regeringsleiders. In Nederland, België en bijvoorbeeld Hongarije is dat de minister-president. In Duitsland is dat de bondskanselier en in Frankrijk (meestal) de president.

STANDPUNT en VERORDENING De Raad heeft op 8 april besloten tot het vijfde sanctiepakket. Eigenlijk zijn op die dag twee besluiten genomen. Het eerste besluit was een zogenaamd gemeenschappelijk standpunt. Een gemeenschappelijk standpunt is weliswaar een officieel besluit, maar het is een besluit dat in de lidstaten niet (voldoende) verbindend is. Oplegging van economische sancties werkt dan niet. Dat werkt alleen met een verordening waarin het gemeenschappelijk standpunt wordt uitgevoerd. Het tweede besluit dat de Raad van de Europese Unie op 8 april heeft genomen is dan ook de vaststelling van (de wijziging van) een verordening. Wat het invoerverbod van Russische steenkool betreft, is het tweede besluit minder ruim geformuleerd dan het eerste besluit (in artikel 1 lid 20). Alleen de verordening geldt.

VETORECHT? Het eerste besluit van 8 april – het gemeenschappelijk standpunt – kon volgens het EU-Verdrag alleen unaniem tot stand komen. Elke (minister van een) lidstaat beschikte dus over een vetorecht. Voor het tweede besluit van die dag – de verordening – voldeed een gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Bij een gekwalificeerde meerderheid geldt hier dat de stem van de ene (grotere) lidstaat meer weegt dan die van een andere (kleinere) lidstaat. Of er lidstaten waren die tegen de verordening hebben gestemd, is mij niet bekend.

GBVB De twee besluiten die de Raad van de Europese Unie op 8 april heeft genomen gaan over het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, meestal afgekort tot GBVB. Dan is het zo dat gemeenschappelijke standpunten van de Raad van de Europese Unie niet uit de lucht komen vallen. Integendeel: zij geven dan handen en voeten aan wat de Europese Raad wil. De Europese Raad heeft dan als het ware instructies aan de Raad van de Europese Unie gegeven. Er is dan sprake van een hiërarchie van instellingen waarin de Europese Raad aan de top staat. In de besluiten van de Raad van de Europese Unie van 8 april wordt dan ook handen en voeten gegeven aan wat de Europese Raad als haar wil heeft uitgesproken tijdens (de Europese toppen van) 24 februari en 24 maart.   

EUROPESE COMMISSIE Ook de Europese Commissie speelt een belangrijke rol als het gaat om gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Zonder voorstel van de Europese Commissie kan de Raad van de Europese Unie dan namelijk geen (wijziging van een) verordening vaststellen. Daarentegen heeft het Europees Parlement dan juist een tamelijk onbelangrijke rol; zij mag slechts adviseren en geïnformeerd worden. De Europese Commissie bestaat uit commissarissen, uit elk land één. Voorzitter is Ursula von der Leyen.

(Mr. Leon)

Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com

Volgend blog: vrijdag 10 juni

Ministeriële verantwoordelijkheid van Hugo de Jonge

VRIJDAG 22 APRIL 2022 Twee weken geleden – op donderdag 7 april – heeft minister Hugo de Jonge aan de Tweede Kamer verantwoording afgelegd over persoonlijke appjes en e-mails waaruit zijn betrokkenheid blijkt bij de mondkapjesdeal van de rijksoverheid. De mondkapjesdeal gaat over de levering van grote aantallen mondkapjes, die later allemaal onbruikbaar bleken. De overeenkomst is in 2020 gesloten met een partijgenoot van de minister en er is een bedrag van 100 miljoen euro mee gemoeid. Als een minister aan de Tweede Kamer over iets verantwoording aflegt, doet hij dit omdat hij daarvoor ministeriële verantwoordelijkheid draagt. Wat is ministeriële verantwoordelijkheid?

INLICHTINGENPLICHT Ministeriële verantwoordelijkheid is in de Grondwet geregeld. Daarin staat namelijk dat ministers verantwoordelijk zijn (artikel 42). Een minister legt verantwoording af door het geven van inlichtingen aan het parlement. Op die manier controleert het parlement de minister en wordt de regering op democratische wijze gecontroleerd. Een minister heeft een inlichtingenplicht; hij moet de inlichtingen geven waarom door één of meer Kamerleden is gevraagd (artikel 68). Hij kan ook een inlichtingenplicht hebben zonder dat daar om is gevraagd (artikel 69). Volgens het Reglement van Orde van de Tweede Kamer kunnen Kamerleden o.a. in schriftelijke vragen, tijdens het mondelinge vragenuurtje op dinsdagen en in een Kamerdebat om inlichtingen vragen. De Jonge heeft over zijn apps en e-mails twee weken geleden inlichtingen gegeven in een Kamerdebat dat in de ochtend begon en pas eindigde `s avonds na tienen.

MOTIE VAN WANTROUWEN De Kamer kan aan gegeven inlichtingen/afgelegde verantwoording consequenties verbinden. Ze kan bijvoorbeeld een motie van afkeuring aannemen, of zelfs een motie van wantrouwen. In het laatste geval moet de minister zijn ontslag aanbieden. Aan het einde van het Kamerdebat van twee weken geleden zijn inderdaad een motie van afkeuring en zelfs een motie van wantrouwen ingediend. De indieners hebben die laatste motie ingediend omdat ‘de minister niet eerlijk is geweest over zijn betrokkenheid bij de mondkapjesdeal en de Tweede Kamer daarover niet tijdig en volledig heeft geïnformeerd’. De motie is echter met 52 stemmen voor en 72 stemmen tegen verworpen; ook de motie van afkeuring werd verworpen.  

POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID De ministeriële verantwoordelijkheid die in de Grondwet is geregeld, wordt de politieke verantwoordelijkheid genoemd. Politiek verantwoordelijk zijn niet alleen ministers, maar ook staatssecretarissen. Een minister (of staatssecretaris) is niet alleen politiek verantwoordelijk voor wat hij als bewindspersoon zelf doet of nalaat, maar ook bijvoorbeeld voor wat de ambtenaren op zijn ministerie doen of nalaten. Het is de minister die over hun gedragingen verantwoording aflegt aan het parlement; de betrokken ambtenaren zelf leggen dus geen verantwoording af aan het parlement.

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID Ministers (en staatssecretarissen) hebben niet alleen politieke verantwoordelijkheid. Ze zijn ook strafrechtelijk verantwoordelijk. Er is zelfs een tijd geweest – eerste helft negentiende eeuw – dat een minister wél strafrechtelijk verantwoordelijk was, terwijl hij niet politiek verantwoordelijk was. Hij legde toen namelijk geen verantwoording af aan het parlement; in plaats daarvan legde hij verantwoording af aan de Koning, want een minister was in die tijd de ondergeschikte van de Koning. Maar dat was toen, terug naar nu. Tegenwoordig is een minister strafrechtelijk verantwoordelijk voor de ondertekening van een besluit waardoor de Grondwet of een andere wet wordt geschonden (en de minister zich daarvan bewust is). De rechter kan hem daarvoor veroordelen tot een gevangenisstraf of geldboete (artikel 355 Wetboek van Strafrecht). In ons land is dat echter nog nooit voorgekomen.

PARTYGATE Naast deze ministeriële strafrechtelijke verantwoordelijkheid is een minister uiteraard strafrechtelijk verantwoordelijk voor alle gedragingen waarvoor ook u en ik strafrechtelijk verantwoordelijk zijn, zoals diefstal, mishandeling en bedrog. Nederland is namelijk een rechtsstaat. In een andere rechtsstaat – het Verenigd Koninkrijk – is onlangs Prime Minister Boris Johnson door een rechter beboet wegens schending van de coronalockdown regels omdat hij had deelgenomen aan een feestje op Downing Street 10 (‘Partygate’). Het gaat hier om strafrechtelijke verantwoordelijkheid die geldt voor iedereen in Engeland. Natuurlijk kan een parlement consequenties verbinden aan zo’n strafrechtelijke veroordeling. Dat is in Engeland niet gebeurd. Wel hebben diverse Members of Parliament van de regerende Conservative Party de PM gevraagd om op te stappen. Johnson heeft daaraan geen gehoor gegeven.

ONGEBRUIKELIJK Terug naar Nederland, terug naar de politieke verantwoordelijkheid. Eigenlijk is een minister (of staatssecretaris) die optreedt in het parlement altijd bezig met het afleggen van verantwoording, en dus met zijn (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor minister De Jonge. Toch was zijn optreden in het Kamerdebat van twee weken geleden heel bijzonder, of zoals de minister het blijkens het verslag van het debat zelf formuleerde: het was ‘staatsrechtelijk ongebruikelijk’. Wat maakte het zo ongebruikelijk? De Jonge is sinds vorig jaar minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, terwijl hij in het Kamerdebat inlichtingen geeft over de tijd dat hij minister was van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Volgens de minister ‘wringt (dat) natuurlijk (…) De verantwoordelijkheid is immers gekoppeld aan de functie, en ik draag als minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening natuurlijk geen verantwoordelijkheid voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen in de vorige kabinetsperiode’. Zo beschouwd heeft de minister dus over iets aan de Kamer verantwoording afgelegd waarvoor hij geen politieke verantwoordelijkheid draagt; hij had dus ook geen inlichtingenplicht. Dat is inderdaad ongebruikelijk.

MOTIE VAN WANTROUWEN REVISITED Waarom heeft de minister dan toch aan dit Kamerdebat meegedaan? De minister zegt daar zelf het volgende over. ‘En toch denk ik dat het ook goed is dat ik hier sta, vandaag. Naar aanleiding van de stukken die naar buiten zijn gegaan, naar aanleiding van de publicaties die daarop volgden, zijn er in de afgelopen week vragen ontstaan. Vragen over mijn betrokkenheid bij die deal en vragen of ik daarin wel open en eerlijk ben geweest. Vragen die raken aan het vertrouwen. Dat zijn vragen die ik alleen zelf kan beantwoorden. En daarom sta ik hier.’ Samengevat zegt de minister hier dat hij aanwezig is in het Kamerdebat omdat ondanks afwezigheid van ministeriële verantwoordelijkheid voor zijn appjes en e-mails niet is uitgesloten dat een deel van de Tweede Kamer hem daarvoor naar huis wil sturen. Zo beschouwd was zijn optreden in de Kamer geen succes, want uit de motie van wantrouwen blijkt dat het voor een grote Kamerminderheid geen reden was om hem niet naar huis te sturen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 13 mei

Reacties? staatsrechtpraktijk@outlook.com