Partijbonzen in de massamedia

VRIJDAG 2 OKTOBER 2020 De Eerste Kamer buigt zich momenteel over aanpassing van de Mediawet. De Mediawet wet gaat over de televisie- en radio-omroepen. Onderdeel van de aanpassing is de invoering van een verbod voor landelijke bestuurders van politieke partijen om bestuurder of commissaris van een publieke omroeporganisatie te worden. Wat is hier aan de hand?

PUBLIEK Niet alle omroeporganisaties in Nederland zijn publieke omroeporganisaties. Zo zijn bijvoorbeeld SBS6, Net5 en Veronica geen publieke maar commerciële omroeporganisaties. Het verbod uit het wetsvoorstel betreft alleen de publieke omroep. AVROTROS, BNNVARA, KRO-NCRV, EO, VPRO en MAX zijn wél publieke omroeporganisaties.

TWEEDE KAMER De Tweede Kamer heeft vorig jaar ingestemd met aanpassing van de Mediawet, officieel Mediawet 2008 geheten. Hoewel het wetsvoorstel daarvoor van de regering kwam, was daarin geen verbod opgenomen voor bestuurders van politieke partijen om bestuurder of commissaris van een publieke omroeporganisatie te zijn. Dat verbod is er pas in opgenomen door een amendement van de Tweede Kamer.

AMENDEMENT Een amendement is een wijziging van een wetsvoorstel. Het amendement was voorgesteld door de Tweede Kamerleden Thierry Aartsen (VVD) en Harry van der Molen (CDA). Zij vonden het onwenselijk dat bestuurdersleden van politieke partijen invloed mogen uitoefenen bij een publieke omroeporganisatie, omdat een vrije pers gevrijwaard dient te blijven van politieke bemoeienis, en vermenging van politiek en media onwenselijk is. De Tweede Kamer heeft het amendement (unaniem) aangenomen.

EERSTE KAMER Een wetsvoorstel dat door de Tweede Kamer is aangenomen, gaat geamendeerd naar de Eerste Kamer. Voor de totstandkoming van een wet is namelijk instemming van Tweede én Eerste Kamer nodig. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer bleek dat een grote meerderheid van de Eerste Kamer moeite had met het amendement Aartsen/Van der Molen. Met de rest van het wetsvoorstel had zij geen moeite. De Eerste Kamer deed daarom een beroep op de Raad van State. Zij wilde van de Raad van State horen of het amendement schending van de (grondwettelijke) verenigingsvrijheid oplevert.

VERENIGINGSVRIJHEID Alle publieke omroeporganisaties zijn verenigingen volgens het burgerlijk recht. Verenigingsvrijheid is een mensenrecht en een grondrecht. In de Grondwet is het geregeld in artikel 8. Dat artikel luidt als volgt: Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde. De Raad van State gaf het volgende oordeel. Het amendement Aartsen/Van der Molen beperkt de mogelijkheid om te worden gekozen tot lid van een orgaan van een vereniging, zoals het bestuur en de raad van toezicht. Beperkt wordt zowel de mogelijkheid om tot bestuurder van een politiek partij te worden gekozen als de mogelijkheid om tot bestuurder of interne toezichthouder van een publieke omroeporganisatie te worden gekozen. Daardoor is het amendement een beperking van de verenigingsvrijheid. Nu is het niet zo dat elke beperking van de verenigingsvrijheid ook altijd een schending van die verenigingsvrijheid oplevert. Net als veel andere grondrechten kan de verenigingsvrijheid namelijk rechtmatig worden beperkt. Voor de verenigingsvrijheid mag dat echter alleen gebeuren in het belang van de openbare orde. De beperkingen uit het amendement zijn niet in het belang van de openbare orde. De Raad van State concludeert dan ook dat het amendement in strijd is met (het grondrecht van) de verenigingsvrijheid.

LEDEN De Raad van State kijkt voor wat betreft de verenigingsvrijheid naar het recht om gekozen (en benoemd) te worden in het bestuur of de raad van toezicht van een vereniging. Maar wie kiest eigenlijk die bestuurders en die commissarissen? Commissarissen zijn de leden van de raad van toezicht van een vereniging. In beginsel is dat de Algemene (Leden) Vergadering; dat staat zo in het Burgerlijk Wetboek. Dat is de vergadering waar elk lid zijn (ene) stem mag uitbrengen en besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen, bijvoorbeeld de benoeming van het bestuur. In beginsel, want in de statuten van de vereniging mag hiervan tot op zekere hoogte worden afgeweken, bijvoorbeeld door daarin te regelen dat alleen afgevaardigden mogen stemmen op de Algemene Vergadering. Een Algemene Vergadering die uit afgevaardigden bestaat heet dan ook geen Algemene Leden Vergadering, maar bijvoorbeeld verenigingsraad of ledenraad. Die afgevaardigden moeten op hun beurt trouwens wél door de leden zijn gekozen. In de statuten mag zelfs geregeld zijn dat de helft van de bestuurders en de helft van de commissarissen door anderen dan de leden (of hun afgevaardigden) wordt gekozen.

GEEN AMENDEMENTSRECHT Waarschijnlijk zou voor de Eerste Kamer het oordeel van de Raad van State over de schending van de verenigingsvrijheid reden zijn geweest om het wetsvoorstel te verwerpen. De Eerste Kamer mag een wetsvoorstel namelijk alleen aannemen of verwerpen. Het mag dus niet slechts het geamendeerde deel van het wetsvoorstel verwerpen en de rest van het wetsvoorstel aannemen. Dat zou een verkapt amendementsrecht opleveren. De Eerste Kamer heeft geen amendementsrecht; alleen de Tweede Kamer heeft dat. De regering heeft het niet zo ver willen laten komen dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel verwerpt.

NOVELLE Zij heeft namelijk bij de Tweede Kamer een novelle ingediend. Wat is een novelle? Een novelle is een wetsvoorstel dat een door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel wil verbeteren of aanvullen. De Eerste Kamer mag zelf geen novelle indienen. De regering dient een novelle in om te voorkomen dat de Eerste Kamer een wetsvoorstel verwerpt. Nadat de Tweede Kamer met een novelle heeft ingestemd, wordt die aan de Eerste Kamer voorgelegd. Normaliter neemt de Eerste Kamer vervolgens zowel die novelle aan als het wetsvoorstel zoals dat door de Tweede Kamer is aangenomen. De combinatie van novelle en wetsvoorstel levert de wet op die de Eerste Kamer graag ziet. Novelles komen niet vaak voor. Jaarlijks gaat het volgens Wikipedia om twee tot drie. Een novelle lijkt op een verkapt amendementsrecht voor de Eerste Kamer. Zoals gezegd ontbreekt het de Eerste Kamer aan dat recht. Staatsrechtelijk zou de novelle dus problematisch zijn. In de juridische literatuur wordt echter verwezen naar een oordeel van de Raad van State uit 1975 waarin staat dat novelles staatsrechtelijk geoorloofd zijn, als ze slechts af en toe worden ingediend.

PARTIJBONZEN De novelle die de regering voor de aangepaste Mediawet heeft ingediend, houdt in dat het amendement Aartsen/Van der Molen zal worden geschrapt uit het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel. Daardoor zal het oorspronkelijke regeringsvoorstel weer in ere worden hersteld. Met die novelle is inmiddels door de Tweede Kamer ingestemd. Dat gebeurde unaniem. De Eerste Kamer moet zich er nog over buigen. De Eerste Kamer moet zich nu buigen over twee voorstellen: het wetsvoorstel voor een aangepaste Mediawet (inclusief het amendement Aartsen/Van der Molen) én de novelle die dit amendement weer schrapt uit dit wetsvoorstel. Zodra de Eerste Kamer met beide heeft ingestemd, komt de aangepaste Mediawet 2008 tot stand. Dat wil zeggen: exclusief het amendement Aartsen/Van der Molen. Partijbonzen kunnen dan opgelucht adem halen.

UNANIEM Novelle en amendement Aartsen/Van der Molen regelen het tegenovergestelde: óf een landelijke bestuurder van een politieke partij mag bestuurder of commissaris van een omroeporganisatie worden (novelle) of hij mag dat niet (amendement). Dat dezelfde Tweede Kamer beide heeft aangenomen, is niet zo vreemd. Anders zou een novelle nooit succesvol die Kamer kunnen passeren. Beetje vreemd is wél de unanimiteit waarmee de Tweede Kamer met beide akkoord is gegaan.

(Mr. Leon)

Doet de VNG straks nog wel mee?

DONDERDAG 24 SEPTEMBER 2020 Morgen houdt de VNG – de Vereniging van Nederlandse Gemeenten – haar jaarlijkse Algemene Leden Vergadering. Wat is de VNG en hoe neemt haar Algemene Leden Vergadering besluiten?

VERENIGING De VNG is een vereniging. Het is een vereniging die volgens het Burgerlijk Wetboek is opgericht. Dus een privaatrechtelijke vereniging. Sportclubs, fanfares en bijvoorbeeld politieke partijen zijn ook zulke verenigingen. Zij allen hebben o.a. leden, bestuur en statuten.

BELANGENORGANISATIE De VNG is de belangenorganisatie van de gemeenten. Belangenbehartiging gebeurt bijvoorbeeld door het voeren van overleggen met de rijksoverheid. De VNG is ook de werkgeversorganisatie die namens de gemeenten met de vakbonden onderhandelt over nieuwe cao’s voor gemeenteambtenaren. De VNG handelt via haar bestuur; het bestuur is de officiële vertegenwoordiger van de VNG.

ALV In verenigingsstatuten mogen voorwaarden worden gesteld aan het lidmaatschap, zodat alleen leden worden toegelaten die hieraan voldoen. In de VNG-statuten is zo’n kwaliteitseis gesteld. Daarin staat namelijk dat alleen gemeenten lid kunnen worden. Alle gemeenten in Nederland zijn er trouwens lid van. Leden van een vereniging hebben er wettelijk recht op dat minstens één keer per jaar een Algemene Leden Vergadering wordt gehouden, ook wel Algemene Vergadering genoemd en vaak afgekort tot ALV. In de VNG gebeurt dat normaliter in juni, maar dit jaar is dat vanwege Corona pas morgen het geval. In de rechtswetenschap wordt de ALV gezien als het belangrijkste orgaan van een vereniging. In beginsel heeft ieder lid het wettelijk recht om bij de ALV aanwezig te zijn, er het woord te voeren en er zijn stem uit te brengen.

STEMMEN De gemeenten die aan de ALV van de VNG willen meedoen, wijzen iemand aan die er als officiële vertegenwoordiger namens haar het woord mag voeren en mag stemmen. Die vertegenwoordiger kan bijvoorbeeld de burgemeester, een wethouder of een raadslid zijn. In de VNG-statuten staat dat het aantal stemmen dat de vertegenwoordiger uitbrengt per gemeente kan verschillen. Voor gemeenten met 75.000 inwoners of meer zijn dat namelijk 75 stemmen, terwijl dat voor gemeenten met een lager inwonertal net zoveel stemmen zijn als ze duizendtallen aan inwoners hebben. Zo brengt de vertegenwoordiger van een gemeente met 30.000 inwoners 30 stemmen uit en die van een gemeente met 50.000 inwoners 50 stemmen.

MEER GELD Op de agenda van de ALV van morgen wordt o.a. gestemd over motie 3b. Deze motie is genaamd: Gemeenten hebben acuut meer structureel geld nodig. Meer geld is o.a. nodig voor jeugdzorg. Daaraan schortte het al vóór de Corona, maar nu lopen de tekorten helemaal uit de hand. Daarom wordt het VNG-bestuur in de motie opgeroepen om tot actie over te gaan als het Rijk niet gauw met (veel) meer geld over de brug komt. Bij die acties gaat het bijvoorbeeld om voorbereiding van juridische acties en opschorting van overleggen met de rijksoverheid. Wellicht doet de VNG straks dus niet meer mee!

BESLUITEN De motie is ingediend door Zoetermeer. Deze Zuid-Hollandse gemeente heeft 125.000 inwoners. Haar officiële vertegenwoordiger brengt dus 75 stemmen uit, net als medeondertekenaar Lelystad (79.000 inwoners). Enkele andere medeondertekenaars zijn Vijfheerenlanden (57.000 inwoners) met 57 stemmen, Maassluis (33.000 inwoners) met 33 stemmen en Blaricum (11.000 inwoners) met 11 stemmen. Het aantal stemmen is bij benadering, want voor de inwonertallen is 1 januari 2019 de peildatum, terwijl de hier gehanteerde inwonertallen van recentere of vroegere datum kunnen zijn. In beginsel worden besluiten zoals het al dan niet aannemen van een motie genomen met een gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige gemeenten, dus de helft plus een. Het maakt daarbij niet uit hoeveel gemeenten aanwezig zijn, maar afwezige gemeenten mogen geen andere gemeente machtigen om namens haar te stemmen.

RAADSLEDEN, wethouders en burgemeesters die niet de officiële vertegenwoordiger van hun gemeente zijn, mogen op grond van de VNG-statuten wél aanwezig zijn in de ALV én er het woord voeren. Dat kan bijvoorbeeld zinvol zijn voor raadsleden die het niet eens zijn met wat de officiële vertegenwoordiger van zijn gemeente in de vergadering zegt en stemt.

STIEFMOEDER Het bestuur van de VNG wordt op grond van de statuten benoemd door de ALV. Weliswaar draagt een adviescommissie kandidaten voor, maar dit is geen bindende voordracht. Alleen burgemeesters, wethouders, raadsleden, raadgriffiers en secretarissen mogen bestuurslid worden. Het bestuur van de VNG bestaat momenteel uit 24 personen. Voorzitter is Jan van Zanen, burgemeester van Den Haag. Vicevoorzitter is Hubert Bruls, burgemeester van Nijmegen en in Coronatijd landelijk bekend geworden als voorzitter van het Veiligheidsberaad (club van voorzitters van de 25 Veiligheidsregio’s). Van de resterende 22 bestuursleden van de VNG zijn er drie raadslid, één secretaris en één griffier. De overige 17 bestuursleden zijn burgemeester of wethouder, onderling zo goed als fiftyfifty verdeeld. Op grond van de statuten moeten er minstens drie raadsleden, drie wethouders en drie burgemeesters in het bestuur zitten. Raadsleden zijn in het huidige bestuur dus nogal stiefmoederlijk bedeeld.

(Mr. Leon)

Maakt de Verenigde Vergadering het parlement sterker?

VRIJDAG 18 SEPTEMBER 2020 Afgelopen dinsdag was het Prinsjesdag. Elk jaar is er op de derde dinsdag van september de Verenigde Vergadering van het parlement. Op die dag wordt het parlementaire jaar geopend. Wat is de Verenigde Vergadering, en maakt die vergadering het parlement ook sterker?

TROONREDE De koning geeft elk jaar op Prinsjesdag een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid. Dit heet de Troonrede. Hij spreekt de Troonrede uit namens de regering. Hij doet dat in een vergadering waaraan alle Tweede Kamerleden en alle Eerste Kamerleden deel kunnen nemen. Dat is de Verenigde Vergadering. In die vergadering worden de Tweede Kamer en de Eerste Kamer als één beschouwd. Die ene kamer bestaat dan dus uit 225 Kamerleden, namelijk uit 150 Tweede Kamerleden en 75 Eerste Kamerleden. Tenminste, als alle Kamerleden present zijn. Normaliter zijn er bij de Troonrede ook nog bijna 800 (genodigde) gasten aanwezig. Vanwege corona zijn dat er dit jaar slechts enkele tientallen. De rede wordt normaliter in de Ridderzaal uitgesproken, maar dit jaar gebeurde dat in de (veel grotere) Grote Kerk in Den Haag.

BERAADSLAGEN EN BESLUITEN De Troonrede is niet de enige gebeurtenis die in de Verenigde Vergadering plaatsvindt. De Verenigde Vergadering wordt bijeengeroepen als de voorzitter dat nodig vindt of als minstens elf Kamerleden daar om vragen. Voorzitter is de voorzitter van de Eerste Kamer; dat is Jan Anthonie Bruijn. De Troonrede is voor de Kamerleden alleen een kwestie van luisteren. In de Verenigde Vergadering kúnnen echter ook debatten plaatsvinden, besluiten worden genomen en wetten worden vastgesteld. Zowel Kamerleden als ministers en staatssecretarissen mogen aan die debatten deelnemen. Voor de totstandkoming van besluiten en wetten is geen toestemming nodig van de Tweede Kamer of van de Eerste Kamer afzónderlijk. Debatteren, besluiten nemen en wetten vaststellen is echter alleen over bepaalde onderwerpen voorbehouden aan de Verenigde Vergadering. In de Grondwet staat welke onderwerpen dat zijn.

DECLARATION OF WAR Welke onderwerpen zijn dat zoal? Oorlogsverklaringen en de beëindiging daarvan. De noodtoestand die de regering heeft afgekondigd (wel of niet) laten voortduren. Diverse onderwerpen die met de koning en de monarchie te maken hebben, zoals toestemming geven voor het huwelijk van de koning. Het gaat dus om vrij uitzonderlijke onderwerpen.

107/225 Hoeveel stemmen zijn er nodig voor het nemen van besluiten en de totstandkoming van een wet in de Verenigde Vergadering? In de regel is daarvoor een gewone meerderheid voldoende, dat wil zeggen: de helft plus één van de aanwezigen. Als alle Kamerleden aanwezig zijn, dan is dit de helft plus een van 225, dat zijn 113 stemmen. Daarvoor zijn alle stemmen van Eerste Kamerleden tezamen dus niet voldoende, want dat zijn er slechts 75. Daarentegen zijn de stemmen van alle Tweede Kamerleden meer dan voldoende, want dat zijn er 150. Nu is het in de politieke praktijk niet zo dat alle Tweede Kamerleden anders stemmen dan alle Eerste Kamerleden. Wel kan het voorkomen dat de meerderheid van de Tweede Kamerleden anders stemt dan de meerderheid van de Eerste Kamerleden. Bijvoorbeeld omdat de politieke samenstelling van beide Kamers verschilt. De gewone meerderheid van alleen de Tweede Kamerleden is uiteraard nog geen meerderheid in de Verenigde Vergadering. VVD, D66, CDA en ChristenUnie zijn de huidige coalitiepartijen: zij steunen de huidige regering en de ministers en staatssecretarissen zijn lid van deze partijen. In de Tweede Kamer hebben zij 75 zetels, net één te weinig voor de meerderheid. In de Verenigde Vergadering bezetten zij 107 zetels, 6 zetels te weinig voor een meerderheid. De huidige regering moet dus voor het maken van de door haar gewenste wetten en besluiten in de Verenigde Vergadering op zoek naar 6 stemmen van 118 andere Kamerleden in de Verenigde Vergadering.

32/75 Dat is misschien geen sinecure, maar wél minder moeilijk dan de steun die ze bij andere Kamerleden in de Eerste Kamer moet zien te vinden. Daarin heeft de huidige coalitie 32 zetels. Voor een meerderheid zijn hier 38 stemmen nodig. Ook hier moet de regering dus op zoek naar 6 stemmen van een andere fractie, maar dat zijn dan 6 van 43 andere (Eerste) Kamerleden. Puur getalsmatig is dat (veel) moeilijker dan het vinden van 6 stemmen bij 118 andere Kamerleden. Voor de (meerderheid in de) Tweede Kamer en voor de regering kan een Verenigde Vergadering dus gunstig uitpakken.

GRONDWETSHERZIENINGEN Zoals hierboven bleek mag er tot nu toe alleen over uitzonderlijke onderwerpen worden gesproken en besloten in de Verenigde Vergadering. Het kabinet Rutte-III wil dat veranderen. Ze heeft bij de Tweede Kamer namelijk een voorstel ingediend om de Verenigde Vergadering een belangrijke rol te geven bij elke herziening van de Grondwet. Nu speelt de Verenigde Vergadering geen enkele rol bij grondwetswijzigingen. Het is nu namelijk zo dat beide Kamers afzonderlijk toestemming moeten geven voor een herziening van de Grondwet. Hoe gaat die afzonderlijke toestemming in zijn werk? Beide Kamers moeten twee keer akkoord gaan met een herziening. De eerste keer gebeurt dat met een gewone meerderheid, dus de helft plus één. De tweede keer met een twee derde meerderheid. In de Grondwet wordt trouwens niet van eerste keer en tweede keer gesproken, maar van eerste lezing en tweede lezing. Tussen beide lezingen worden er Tweede Kamerverkiezingen gehouden. Het is dus altijd een nieuwe Tweede Kamer die bij de tweede lezing toestemming geeft. De Eerste Kamer is in beginsel ongewijzigd. Zoals gezegd is het wél zo dat bij de tweede lezing beide Kamers met een twee derde meerderheid toestemming moeten geven. Als alle Kamerleden present zijn, zijn dat er in Tweede Kamer 100 en in de Eerste Kamer 50.

26 EERSTE KAMERLEDEN Vooral die twee derde meerderheid in de Eerste Kamer vindt de regering zeer onwenselijk. Ten eerste omdat daardoor ‘’een beperkte minderheid van de Eerste Kamer’’ – namelijk 26 van de 75 Kamerleden – een herziening van de Grondwet kan tegenhouden die wél kan rekenen op de steun van ‘’een grote meerderheid van de Tweede Kamer’’, namelijk minstens 100 van de 150 Kamerleden. Ten tweede omdat de Eerste Kamer minder representatief is en minder democratische legitimatie heeft voor wat betreft de grondwetsherziening, want de kiezers hebben de grondwetswijziging kúnnen laten meewegen bij het uitbrengen van hun stem bij de tussenliggende Tweede Kamerverkiezingen. Om aan die onwenselijke situatie een einde te maken, stelt de regering voor om de tweede lezing in een Verenigde Vergadering te houden in plaats van in afzonderlijke vergaderingen voor Tweede en Eerste Kamer. De eis van een twee derde meerderheid blijft staan. Zodoende moeten in het regeringsvoorstel minstens 150 van de 225 Kamerleden toestemming geven. Met andere woorden: 76 Kamerleden zijn nodig om een herziening van de Grondwet tegen te houden in de tweede lezing. Stel dat er voor een bepaalde grondwetsherziening 26 tegenstemmers zijn onder de Eerste Kamerleden. In het voorstel is dat onvoldoende om de grondwetsherziening tegen te houden. Dat kan straks alleen nog maar als er bovendien minstens 50 tegenstemmers onder de Tweede Kamerleden zijn. De Raad van State gaf een negatief advies over het voorstel van de regering.

UNITED WE STAND? Maakt een Verenigde Vergadering het parlement sterker? In zoverre wel, dat de Tweede Kamer er sterker van wordt; in zoverre niet, dat de Eerste Kamer er zwakker van wordt. In zoverre ook daarom niet, dat de coalitiepartijen – en daarmee de regering – er sterker van worden en oppositiepartijen zwakker.

(Mr. Leon)

Wetsvoorstel Coronawet: wat kan de burgemeester doen voor een minder streng beleid?

DONDERDAG 10 SEPTEMBER 2020 In de Tweede Kamer is deze week een begin gemaakt met de behandeling van de Coronawet, officieel geheten Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat de bestrijding van de epidemie landelijk beleid vergt. Dat is nieuw, want tot nu toe was het uitgangspunt regionaal beleid, namelijk via de noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio. Nederland telt 25 veiligheidsregio’s en elke voorzitter mag zijn eigen noodverordening maken. Welke mogelijkheden krijgen de voorzitter en de burgemeester in het wetsvoorstel om dit landelijke beleid te verzachten?

BURGEMEESTER Tot nu toe was het zo dat de burgemeester geen bijzondere bevoegdheden heeft tijdens de coronacrisis. Zijn bevoegdheid om bij een crisis een noodverordening te maken gaat op grond van de Wet op de veiligheidsregio’s namelijk automatisch naar de voorzitter van de veiligheidsregio. In het wetsvoorstel wordt dit anders geregeld. Daarin staat namelijk dat de minister kán besluiten om die bevoegdheid soms aan de voorzitter van de veiligheidsregio over te dragen. Als hij dat niet besluit, blijft de bevoegdheid bij de burgemeester. Bovendien kan hij per burgemeester een ander besluit nemen, zodat de bevoegdheid door de ene burgemeester wordt behouden en door de andere burgemeester wordt verloren.

MINISTER Tot nu toe waren alle 25 noodverordeningen echter vrijwel gelijk. Dat is natuurlijk geen toeval. De voorzitters hebben dat met elkaar en met de minister afgestemd, zodat er feitelijk toch sprake was van landelijk beleid. Wel is het zo dat dit is gebeurd op vrijwillige basis. Vrijwillig in de zin van staatsrechtelijk vrijwillig. In het wetsvoorstel staat dat het landelijke beleid straks wordt opgenomen in een ministeriële regeling, nadat het in de ministerraad is besproken. Landelijk beleid betekent hier niet dat in alle gemeenten hetzelfde beleid gaat gelden. In de ministeriële regeling mag aan de ene gemeente een ander beleid worden opgelegd dan aan de andere gemeente. De minister mag zelfs aan het ene deel van een gemeente ander beleid opleggen dan aan het andere deel.

ONTHEFFINGEN De burgemeester – of de voorzitter van de veiligheidsregio als hij die bevoegdheid van de minister heeft gekregen – krijgt in het wetsvoorstel de bevoegdheid om ontheffingen te verlenen van het landelijk beleid dat aan zijn gemeente is opgelegd. Dat geldt niet voor al het landelijk coronabeleid. Het geldt bijvoorbeeld niet voor de anderhalve meter maatregel. De ontheffingen maken lokaal maatwerk bij de uitvoering van landelijk beleid mogelijk. Een ontheffing is een beschikking. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden en voorschriften worden verbonden.

GGD Voor een ontheffing zal de burgemeester steeds een belangenafweging moeten maken. Daarbij moet hij in elk geval ook de grondrechten betrekken die zijn beperkt door het landelijk beleid. Ontheffingen mogen alleen in bijzondere omstandigheden worden verleend. De burgemeester mag nimmer ontheffing verlenen als het belang van de coronabestrijding zich daartegen verzet. Daarom moet hij altijd vooraf advies vragen aan de GGD. Hij mag dit advies vervolgens echter naast zich neerleggen.

GEMEENTERAAD De burgemeester moet zich voor zijn besluiten verantwoorden aan de gemeenteraad. Niet alleen voor de verleende ontheffingen en de voorwaarden en voorschriften waaronder hij ze verleende, maar ook voor de geweigerde ontheffingen en de daarvoor gegeven motivering. Hij mag ook beleidsregels uitvaardigen waarin bijvoorbeeld staat in welke omstandigheden hij wel of geen ontheffing gaat verlenen. Ook daarover moet hij zich verantwoorden aan de raad. Dit alles maakt een lokaal debat mogelijk, bijvoorbeeld over de vraag waarom in het ene geval wel ontheffing wordt verleend en in het andere geval niet.

BRUILOFT De minister kan aan de gemeente een groepsverbod opleggen. Dat kan voor een enkele plaats in de gemeente of voor de hele gemeente (met uitzondering van woningen). De minister bepaalt daarbij vanaf hoeveel personen sprake is van een groep. Mensen die bij elkaar staan, vormen niet altijd een groep: zo vormen mensen die met elkaar bij een bus- of tramhalte wachten geen groep. De burgemeester kan besluiten om bijvoorbeeld ontheffing te verlenen voor bruiloften. Maar: de anderhalve meter blijft van kracht. Ook als de bruiloftsgasten op een bordes staan!

CAFÉS De minister kan publieke plaatsen aanwijzen waar het publiek niet meer mag komen, zoals alle of sommige horeca, winkels, dierentuinen, bioscopen, musea en recreatiegebieden. De burgemeester kan een gedupeerde exploitant hiervan ontheffing verlenen zodat hij zijn restaurant enzovoorts toch mag openstellen voor publiek, al dan niet onder voorwaarden en voorschriften.

WEDSTRIJDEN De minister kan evenementen aanwijzen die niet meer mogen worden georganiseerd of die alleen onder bepaalde voorwaarden – zoals met een maximumaantal deelnemers – gehouden mogen worden. Evenementen zijn bijvoorbeeld markten, discotheken en sportwedstrijden. De burgemeester kan ontheffing verlenen van voorwaarde of van verbod. Hij kan bijvoorbeeld ontheffing verlenen aan de organisator van de wekelijkse markt in het centrum of aan voetbalclub X voor haar zaterdagse amateurwedstrijden.

WET PUBLIEKE GEZONDHEID De voorgestelde wettekst die nu bij de Tweede Kamer ligt zal worden opgenomen in de Wet publieke gezondheid. Aan die wet wordt daarvoor een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Dat hoofdstuk heet Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie COVID-19. De Raad van State adviseerde om een geheel n De voorgestelde wettekst vervalt na een half jaar; de regering kan besluiten om er nog drie maanden aan toe te voegen. Daarom adviseerde de Raad van State om de wettekst in een aparte wet op te nemen, maar de regering heeft dit advies niet overgenomen.

(Mr. Leon)

OVSE wil Belarus (Wit-Rusland) helpen. Wat is de OVSE?

VRIJDAG 4 SEPTEMBER 2020 Afgelopen vrijdag heeft de voorzitter van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa aan Belarus (Wit-Rusland) hulp aangeboden, mits de mensenrechtensituatie in het land op de korte termijn wordt verbeterd. Wat is dit voor organisatie?

VERKIEZINGSUITSLAG Eerst even iets over de situatie in Wit-Rusland. Begin augustus waren er presidentsverkiezingen in Belarus. Volgens de officiële uitslag heeft zittend president Alexandr Loekasjenko gewonnen. Die uitslag wordt echter betwist. Sindsdien vinden er op grote schaal demonstraties plaats. De autoriteiten reageren daarop met veel geweld. Demonstranten worden gearresteerd, gemarteld en gedood.

CVSE De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa is in de jaren zeventig van de vorige eeuw opgericht (in de Helsinki Akkoorden). Het was in de eerste jaren nog geen echte organisatie, maar slechts een conferentie. Tot midden jaren negentig heette het daarom Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Met de ondertekening van o.a. de Charter of Paris for a New Europe en de Helsinki Document Challenges of Change kreeg het meer structuur en werd het een organisatie. Er is echter nooit een echt verdrag gesloten.

OVSE is de Nederlandse afkorting voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Nederlands is echter geen officiële werktaal van de OVSE. Engels is dat wel, en de (officiële) Engelse naam is Organization for Security and Co-operation in Europe, afgekort tot OSCE. Inmiddels zijn er 57 landen lid van, waarvan Nederland er een is. Alle EU-landen zijn lid net als bijvoorbeeld Rusland, Turkije, Albanië, Oekraïne, Verenigde Staten en Canada. En Belarus. Belarus grenst zowel aan Rusland als aan de Europese Unie, namelijk aan Litouwen, Letland en Polen.

TOPPEN De OVSE bestaat uit verschillende organen, de Formal Bodies. Hoogste orgaan zijn de bijeenkomsten van staatshoofden of regeringsleiders, de Toppen (Summits). Een van de lidstaten treedt dan op als gastland. Welke dat is, kan per keer verschillen. Echte toppen waren er maar af en toe. In de jaren negentig werden er vijf gehouden, o.a. in 1996 in Portugal en in 1999 in Turkije. In de afgelopen twintig jaar was er tot nog toe nog maar één, in Kazachstan in 2010. Een Top duurt in de regel hooguit twee dagen.

MINISTERRAAD Het tweede orgaan is de Ministerraad, de Ministerial Council. Hij bestaat uit de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten. Het is de regering van de OVSE tussen de Toppen, de central decision-making and governing body of the OSCE between Summits. De Ministerraad voert bijvoorbeeld de besluiten uit die op de toppen zijn genomen. Hij komt minstens eens per jaar bijeen, veel vaker dus dan de Toppen. Ook een raad duurt in de regel hooguit twee dagen. En ook zijn bijeenkomsten worden steeds in een andere lidstaat gehouden. Dit jaar is dat Albanië. Voorzitter is altijd de minister van het gastland; hij is voorzitter voor een heel kalenderjaar. Vorig jaar was dat Slowakije. Nederland was het in 2003. De Ministerraad kwam toen bijeen in Maastricht. Het grootste deel van dat jaar was Jaap de Hoop Scheffer minister van Buitenlandse Zaken, en dus voorzitter van de Ministerraad. Op de agenda van de Ministerraad stonden toen o.a. de regionale conflicten in Georgië en Moldavië. Nu is Albanië gastland. De Albanese minister is Edi Rama; hij is tevens de premier van het land.

PERMANENTE RAAD Het derde orgaan is de Permanente Raad, de Permanent Council. Het is de regering tussen de bijeenkomsten van de Ministerraad, the principal decision-making body for regular political consultations and for governing the day-to-day operational work. Ook voert het zowel besluiten van de Ministerraad als van de Toppen uit. De Permanente Raad bestaat uit zogenaamde ambassadeurs, Ambassadors. Elk land wijst een eigen ambassadeur aan. De voorzitter van de Ministerraad coördineert ook de Permanente Raad, co-ordination of and consultation on current OSCE business. De Permanente Raad komt wekelijks bijeen in Wenen. De OVSE heeft meer dan deze drie organen.

BESLUITVORMING Geen bijeenkomst zonder agenda. De agenda’s voor een Top, voor de Ministerraad en voor de Permanente Raad worden opgesteld door de Voorzitter. De Top en de Ministerraad kunnen besluiten om zijn voorstel niet (helemaal) over te nemen. Vervolgens kunnen op alle bijeenkomsten besluiten worden genomen waaraan de lidstaten zijn gebonden. Dat zijn geen meerderheidsbesluiten. Besluiten worden namelijk alleen unaniem genomen. Dus heeft op een Top ieder staatshoofd of regeringsleider, in de Ministerraad elke minister en in de Permanente Raad iedere ambassadeur vetorecht. Volgens de Rules of Procedure is het zo dat wie het niet eens is met een voorgesteld besluit, zijn bezwaar kenbaar moet maken; wie dat nalaat, wordt geacht in te stemmen; ook wie afwezig is, wordt geacht in te stemmen.

OVSE-HULP? De OVSE-hulp die de voorzitter van de Ministerraad afgelopen vrijdag in een toespraak in de Permanente Raad aanbood aan de autoriteiten van lidstaat Belarus, heeft o.a. de steun van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken, Ann Linde. Dat is belangrijk, want Zweden is over vier maanden de nieuwe voorzitter. Gaan de Wit-Russische autoriteiten gebruik maken van het aanbod? Vandaag staat in de krant dat er vergaande plannen zijn voor de vorming van een uniestaat tussen Belarus en Rusland; waarschijnlijk vindt ondertekening van het integratieakkoord al binnen een week plaats. Het lijkt daarom niet aannemelijk dat van het OVSE-aanbod gebruik zal worden gemaakt.

(Mr. Leon)

Amsterdamse mondkapjesplicht mag van de rechter. Wat zijn de redenen?

VRIJDAG 28 AUGUSTUS 2020 Vorige week woensdag heeft de Amsterdamse rechter uitspraak gedaan in een kort geding waarin wordt geëist om de mondkapjesplicht in de Amsterdamse binnenstad buiten werking te stellen, omdat het in strijd zou zijn met het privacygrondrecht. De rechter heeft de eis afgewezen. Welke redenen geeft de rechter voor zijn afwijzing? En waarop zijn die redenen gebaseerd?

PRIVACYGRONDRECHT Het privacygrondrecht staat in artikel 10 van de Grondwet: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

BEPERKING De Amsterdamse rechter stelt vast dat het dragen van een mondkapje ongemak of ongenoegen geeft, omdat het als hinderlijk of zelfs schadelijk kan worden ervaren en dit ertoe kan leiden dat sommigen de plaatsen waar een mondkapjesplicht mijden. Dat is volgens de rechter een beperking op of inbreuk van het privacy grondrecht. Niet elke beperking op dit grondrecht is ongeoorloofd. De Amsterdamse rechter oordeelt dat de mondkapjesplicht een geoorloofde inbreuk is. Hoe komt hij tot dit oordeel?

EPIDEMIE IN AMSTERDAM Ten eerste stelt de rechter vast dat er al een tijdje een epidemie heerst. Bovendien is het aantal besmettingen in ons land weer aan het stijgen is, en stijgt het in Amsterdam (veel) harder dan gemiddeld. De gemeente Amsterdam mag (en moet) dus ingrijpen, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen die bijdragen aan handhaving van de anderhalve meter afstand maatregel op drukke plaatsen in de stad.

GEEN ALTERNATIEF Niet elke maatregel is volgens de rechter echter geoorloofd. Alleen noodzakelijke maatregelen zijn geoorloofd. Een noodzakelijke maatregel moet aan twee voorwaarden voldoen. De eerste voorwaarde is dat een minder ingrijpende maatregel niet voorhanden is of niet toereikend is. Dat is het beginsel van de subsidiariteit. De rechter stelt vast dat eerdere minder ingrijpende maatregelen onvoldoende waren om de anderhalve meter te handhaven, en oordeelt daarom dat de mondkapjesplicht aan de eerste voorwaarde voldoet.

GERINGE INBREUK De tweede voorwaarde is dat de genomen maatregel niet ingrijpender is dan in de gegeven situatie is vereist om het gevaar te beperken. Dat is het beginsel van de proportionaliteit. De rechter voert de volgende redenen aan om te concluderen dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten eerste: een mondkapje is slechts een geringe beperking van het privacygrondrecht.

PLAATSELIJK EN VAN KORTE DUUR Ten tweede: de verplichting wordt maar voor enkele plaatsen en enkele weken opgelegd.

NIET ONGEZOND Ten derde: gezondheidsschade door het dragen van een mondkapje is niet aannemelijk, en bovendien is ontheffing om medische redenen mogelijk.

GEOORLOOFDE BEPERKING? Tot zover de redenen die de Amsterdamse rechter geeft om de mondkapjesplicht in werking te laten. Wat is de juridische basis voor zijn redenen? Hij gaat ervan uit dat per noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio grondrechten zoals het privacygrondrecht in artikel 10 van de Grondwet beperkt mogen worden. Hierover wordt echter heel verschillend gedacht in staatsrechtelijke kringen. Het is dus nog maar de vraag of dit een juist uitgangspunt is. De rechter is zich hiervan ook bewust. Hij verwijst voor zijn uitgangspunt o.a. naar een uitspraak van de Haagse rechter van eind vorige maand waarin werd geoordeeld dat noodverordeningen voldoende basis zijn voor coronamaatregelen, o.a. omdat deze maatregelen conform de adviezen van het Outbreak Management Team zijn. Mondkapjesplicht in Amsterdam bestond toen nog niet. Volgens mij is deze uitspraak hier niet relevant, omdat de Haagse rechter niet aan artikel 10 van de Grondwet toetste maar aan het privacyrecht in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Niemand in staatsrechtelijke kringen twijfelt eraan dat dit verdragsartikel ook per noodverordening beperkt mag worden. De Amsterdamse rechter toetst aan artikel 10 van de Grondwet.

REDELIJKE UITLEG Waarop had de Amsterdamse rechter dán zijn redenen moeten baseren? Bijvoorbeeld op redelijke uitleg van grondrechten. Een grondrecht zoals het privacygrondrecht van artikel 10 Grondwet moet redelijk worden uitgelegd. Redelijke uitleg van grondrechten wordt in een advies van de Raad van State van mei dit jaar als volgt omschreven: wat in abstracto onder een grondrecht valt, mag in concreto niet altijd en overal worden verricht. In literatuur en rechtspraak worden ook heel andere omschrijvingen gegeven, maar voor dit stukje voldoet de omschrijving van de Raad van State. De Raad geeft als voorbeeld brandveiligheidsvoorschriften en het grondrecht van de godsdienstvrijheid in artikel 6 van de Grondwet. Zulke voorschriften mogen het aantal personen in een religieus gebouw begrenzen, ook al is deze beperking van de godsdienstvrijheid geen beperking die volgens de woorden van het grondrecht zelf geoorloofd is. In beginsel mogen brandveiligheidsvoorschriften de godsdienstvrijheid beperken, mits niet verder dan nodig is voor de brandveiligheid; dat laatste biedt volgens mij ruimte voor de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De Amsterdamse rechter had zijn redenen juridisch kunnen baseren op redelijke uitleg van het privacygrondrecht in artikel 10 van de Grondwet; ook in dat verband was er ruimte geweest voor de subsidiariteit en proportionaliteit in zijn motivering. Zie ook mijn eerdere blog De Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht en de Grondwet.

(Mr. Leon)

Niet onder maar over professoren

VRIJDAG 21 AUGUSTUS 2020 Als het over de wetenschap gaat of over wetenschappelijke achtergronden bij maatschappelijke kwesties, worden in krant en op televisiejournalen vaak deskundigen geïnterviewd die zich professor noemen. Wie mag zich eigenlijk professor noemen?

WET Dat is wettelijk geregeld, en wel in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is een professor een hoogleraar. Een hoogleraar is verbonden aan een universiteit. Hij doet daar onderzoek en/of verzorgt er onderwijs aan studenten. Alleen een hoogleraar mag zich professor noemen. Gepensioneerde hoogleraren mogen zich professor blijven noemen. Wie aan een hogeschool is verbonden, is geen professor.

UNIVERSITEIT BENOEMT Hoogleraren worden benoemd door de universiteit waaraan ze zijn verbonden. Eind vorig jaar waren meer dan 3100 hoogleraren werkzaam op een universiteit. Dat volgt uit cijfers van de Vereniging van Universiteiten. Er zijn vijftien grote universiteiten. Elke universiteit heeft een bestuur, dat is het College van Bestuur; hoogleraren worden benoemd door het College van Bestuur. Dit bestuurscollege wordt benoemd door de Raad van Toezicht van de universiteit. De  minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap benoemt de leden van deze raden. De minister gaat dus niet over de benoeming van een hoogleraar.

UNIVERSITEIT? Een instelling mag zich niet zomaar universiteit noemen. In de wet staat welke instellingen dat wél mogen doen. Voorbeelden zijn de universiteiten te Delft, Amsterdam, Wageningen, Tilburg, Utrecht, Rotterdam, de Open Universiteit te Heerlen en de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht. Hoewel het beslist geen universiteiten zijn, mogen volksuniversiteiten zich zo noemen, omdat de wet hun dat uitdrukkelijke toestaat.

BIJZONDER HOOGLERAAR Niet alle professoren zijn door een universiteit benoemd. Die andere professoren worden bijzonder hoogleraren genoemd. Bijzonder hoogleraren mogen door een ander worden benoemd, zoals bijvoorbeeld door een multinational, een kerkelijke organisatie of een belangenorganisatie (vereniging of stichting). Vorig jaar waren er ongeveer 1200 bijzonder hoogleraren werkzaam. Dat blijkt uit cijfers van het Rathenau instituut. Net als de hoogleraar verzorgt de bijzonder hoogleraar op de universiteit onderwijs aan studenten en verricht er wetenschappelijk onderzoek.

VESTIGING BIJZONDERE LEERSTOEL Zijn benoeming verloopt in twee fasen. Eerst moet aan de universiteit een bijzondere leerstoel worden gevestigd. De stichting, multinational of kerkelijke organisatie vestigt zo’n bijzondere leerstoel. Op grond van de wet mag dat alleen gebeuren met toestemming van het College van Bestuur van de universiteit. De vestiging van een bijzondere leerstoel staat los van wie later benoemd zal worden tot bijzonder hoogleraar op die leerstoel; die benoeming is de tweede fase.

BENOEMING Voor de benoeming van een bijzonder hoogleraar is wettelijk geen toestemming nodig van het College van Bestuur, tenminste als hij of zij is gepromoveerd aan een Nederlandse universiteit. Wettelijk is die toestemming dan niet nodig, maar desondanks kan het college eisen dat toestemming wél nodig is of dat de benoeming volledig in handen blijft van de universiteit. Deze en andere eisen kunnen namelijk bij overeenkomst worden afgedwongen, bijvoorbeeld omdat het college anders geen toestemming wil geven voor de vestiging van de bijzondere leerstoel. Elke universiteit kan andere eisen stellen, en doet dat ook in de praktijk.  

BUITENGEWOON HOOGLERAAR De bijzonder hoogleraar mag niet worden verward met de buitengewoon hoogleraar. Vroeger werd in de wet onderscheid gemaakt tussen gewone, buitengewone en bijzonder hoogleraren. Het onderscheid tussen buitengewone en gewone hoogleraren is in de wet vervallen, ze zijn nu beiden hoogleraren, ter onderscheiding van de bijzonder hoogleraar. Weliswaar maakt de wet dit onderscheid niet meer, maar in de universitaire praktijk wordt het nog wel gemaakt. Hoe dan ook, ze mogen zich alle drie professor noemen.

SALARISSEN De hoogleraar staat op de loonlijst van de universiteit. Haar salaris wordt betaald door de universiteit. Daarentegen ontvangt de bijzonder hoogleraar zijn inkomen van een ander, dat is degene die haar leerstoel heeft gevestigd. Het maakt daarbij niet uit of het College van Bestuur of die ander haar op die leerstoel heeft benoemd. Soms geeft die financiële afhankelijkheid aanleiding tot al dan niet terechte vragen over de (wetenschappelijke en onderwijskundige) onafhankelijkheid van de bijzonder hoogleraar.

BUITENLANDSE PROFESSOREN In andere landen gelden vaak heel andere regels, waardoor daar de titel van professor wettelijk niet is voorbehouden aan hoogleraren en bijzonder hoogleraren op een universiteit, maar bijvoorbeeld ook mag worden gevoerd door andere docenten op een universiteit of door docenten op een hogeschool. Niet uitgesloten is dat zij zich in interviews met Nederlandse kranten of televisiejournalen ook professor noemen.

(Mr. Leon)

Wie besloot tot het coronadebat van afgelopen woensdag?

VRIJDAG 14 AUGUSTUS 2020 De Tweede Kamer is sinds 3 juli met zomerreces. Een reces betekent o.a. dat er niet wordt gedebatteerd. Afgelopen woensdag is het reces echter onderbroken door een plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Plenair betekent de hele Kamer, in tegenstelling tot slechts een commissie. In kranten en op televisie is de afgelopen dagen volop bericht over dit Kamerdebat. Wie heeft besloten tot het houden van dit debat?

ONDERBREKINGEN Het was deze zomer trouwens niet de eerste keer dat het reces werd onderbroken door een plenair debat. Een maand geleden gebeurde dat ook al. Half juli ging het over de Europese Top en het ging over het pensioenakkoord. Toch is zo’n onderbreking eigenlijk heel bijzonder. In de afgelopen jaren was het zomerreces ononderbroken. We moeten helemaal terug naar de zomer van 2015; half augustus is er toen vergaderd over het steunpakket aan Griekenland. 

BIJEENROEPEN DOOR VOORZITTER Een debat is zonder vergadering niet mogelijk. In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer staat dat de voorzitter van de Kamer  de plenaire vergaderingen bijeenroept, zo vaak als hij of zij dit nodig oordeelt. Het is dus de voorzitter die de vergaderingen mag bijeenroepen. Voorzitter van de Tweede Kamer is Khadija Arib, en wel sinds 2016. In de Grondwet staat dat de voorzitter van de Tweede Kamer wordt benoemd door en uit de leden van de Tweede Kamer. De (150) leden van de Tweede Kamer kiezen dus zelf hun voorzitter; zij kunnen alleen een ander Tweede Kamerlid kiezen. Arib is Kamerlid voor de PvdA. De Kamervoorzitter blijft trouwens Kamerlid.

BIJEENROEPEN DOOR KAMERLEDEN Soms is de voorzitter verplicht om een vergadering bijeen te roepen. Dat is volgens het Reglement van Orde het geval als de regering of (minstens) dertig Kamerleden daarom verzoeken. Dat verzoek moet schriftelijk zijn en gemotiveerd.Devoorzitter heeft de vergadering van afgelopen woensdag bijeengeroepen omdat (minstens) dertig Kamerleden daarom hadden verzocht. Ze was dus verplicht om deze vergadering bij een te roepen.

REGELING VAN WERKZAAMHEDEN Op de website van de Tweede Kamer is op 5 augustus een bericht geplaatst over de vergadering die een week later (afgelopen woensdag) zou plaatsvinden. Daarin staat dat regeling van werkzaamheden het agendapunt is voor deze vergadering, het enige agendapunt. Er mag alleen vergaderd worden over wat er op de agenda staat. Bij regeling van werkzaamheden wordt de agenda van een vergadering vastgesteld. Aannemelijk is dat de Kamerleden bij hun uitnodiging voor de vergadering zelf evenmin andere informatie hebben ontvangen. Een agenda of agendavoorstel – bijvoorbeeld om over de ontwikkelingen rondom het coronavirus te debatteren – staat niet in het bericht. Wie mag agendavoorstellen doen?

AGENDA VOORSTELLEN mogen volgens het Reglement van Orde door de voorzitter of door een individueel Kamerlid worden gedaan. De voorzitter moet haar voorstellen zoveel mogelijk al bij de uitnodiging voor de vergadering doen. De voorzitter heeft voor de vergadering van afgelopen woensdag geen agendavoorstellen gedaan. Wel staat in het bericht van 5 augustus dat Kamerlid Lodewijk Asscher bij de regeling van werkzaamheden zal voorstellen om diezelfde dag een vergadering te houden over de ontwikkelingen rondom het coronavirus.

LODEWIJK ASSCHER En dat is afgelopen woensdag gebeurd. Volgens het (voorlopig) officieel verslag van die vergadering stelde de PvdA-fractieleider voor om een plenair debat te houden met de minister-president en minister De Jonge, ‘’zodat we met elkaar de dingen kunnen doen die nodig zijn’’. Dit agendavoorstel diende hij in mede namens de fracties van GroenLinks, SP, 50PLUS, DENK en de Groep-Krol/van Kooten-Arissen.

AGENDA VASTSTELLEN: QUORUM Een agendavoorstel is nog geen agenda. Wie besluit of een agendavoorstel wordt aangenomen? In de eerste plaats is het zo dat een vergadering pas mag doorgaan – en er dus überhaupt een besluit mag worden genomen – als er voldoende Kamerleden aanwezig zijn; dat is de quorumeis. Er moet altijd aan de quorumeis worden voldaan, ongeacht waarover wordt vergaderd, dus ook als er over de regeling van werkzaamheden wordt vergaderd. De quorumeis is volgens het Reglement van Orde 76 Kamerleden, dat is de helft van 150 plus een. Bij het openen van een vergadering moeten minstens 76 Kamerleden aanwezig zijn. Aanwezigheid wordt uitgelegd als het hebben getekend van de presentielijst. De voorzitter moet een vergadering uitstellen, als ze constateert dat niet aan de quorumeis is voldaan. Dat was afgelopen woensdag bij de regeling van werkzaamheden niet nodig. In elk geval waren er Kamerleden aanwezig voor PvdA, D66, PVV, Partij voor de Dieren, 50PLUS en groep Van Haga, want zij hebben er het woord gevoerd. Alle Kamerleden van deze fracties tezamen zijn er meer dan 76.

AGENDA VASTSTELLEN: MEERDERHEID In de tweede plaats is het zo dat het agendavoorstel moet worden aangenomen. In beginsel gebeurt dat pas als de meerderheid van de aanwezigen het voorstel steunt. De voorzitter stelt vast of dat het geval is. In de vergadering van afgelopen woensdag stelde de voorzitter vast dat een meerderheid van de aanwezige Kamerleden voor het agendavoorstel van Lodewijk Asscher is, en dat het dus is aangenomen en vastgesteld.

DERTIGLEDENDEBAT Als er geen meerderheid voor zijn agendavoorstel was geweest, dan had er nog een alternatieve weg opengestaan om het Kamerdebat te houden: het dertigledendebat. Dertig Kamerleden kunnen tezamen namelijk een debat over een bepaald onderwerp afdwingen. De fracties namens wie Asscher het voorstel indiende hebben samen veel meer dan dertig Kamerleden. Aan zo’n debat zijn echter wel allerlei praktische nadelen aan verbonden.

(Mr. Leon)

De Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht en de Grondwet

VRIJDAG 7 AUGUSTUS 2020 Sinds afgelopen woensdag wordt in delen van Rotterdam en Amsterdam op straten en pleinen en in winkels een mondkapjesplicht opgelegd. Dat is gebeurd door een wijziging van de geldende coronanoodverordeningen. Uit berichten in de Volkskrant blijkt dat men het in de staatsrechtelijke wereld niet eens is of dit conform de Grondwet is. Volgens sommigen is het grondwettig, volgens sommige anderen is het ongrondwettig. Wat speelt er staatsrechtelijk bij de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht? En wat staat er in de a.s. Coronawet over zo’n mondkapjesplicht?

ARTIKEL 2.5A In de coronanoodverordeningen voor Rotterdam en Amsterdam staat de mondkapjesverplichting in artikel 2.5a. Deze verplichting geldt in beginsel voor iedereen vanaf 13 jaar. Zo’n mondkapje moet in elk geval mond en neus volledig bedekken, maar het mag ook weer geen medisch mondkapje zijn. Hij geldt niet voor de hele gemeente en hoeft evenmin op elk tijdstip van de dag te gelden. De burgemeester mag de gebieden en locaties aanwijzen waar en wanneer  het mondkapje verplicht is. Achmed Aboutaleb heeft o.a. een deel van het centrumgebied aangewezen, zoals straten, stoepen en pleinen weerszijde van de Coolsingel, tussen zes uur in de ochtend en tien uur in de avond. Femke Halsema heeft o.a. het Wallengebied en (delen van) de Kalverstraat  aangewezen, en dat 24/7.   

VEILIGHEIDSREGIO De voorzitters van de veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland hebben deze wijziging van de noodverordeningen in het leven geroepen. Die voorzitters zijn de burgemeesters van Rotterdam en Amsterdam. Zij zijn op grond van de Wet veiligheidsregio’s en de Wet publieke gezondheid bevoegd om vanwege de corona noodverordeningen te maken voor hun eigen gemeente en voor de andere gemeenten die tot hun veiligheidsregio behoren. De eergisteren ingevoerde mondkapjesplicht is (vooralsnog) beperkt tot delen van hun eigen gemeenten.

GRONDWET EN GRONDRECHT Bijzonder aan een noodverordening is dat daarin mag worden afgeweken van parlementaire wetten. Dat zijn wetten die regering, Tweede en Eerste Kamer samen hebben gemaakt. De afwijkingsbevoegdheid staat expliciet in de Gemeentewet. In de officiële toelichting staat echter net zo expliciet dat NIET worden afgeweken van de Grondwet. Grondwettelijke voorschriften waarmee artikel 2.5a in strijd zou kunnen zijn, zijn de grondrechten. Grondrechten zijn mensenrechten die in de Grondwet staan. Het grondrecht dat in dit verband steeds wordt genoemd is dat van de privacy. Het recht op privacy wordt in artikel 10 van de Grondwet als volgt omschreven: Ieder heeft (…) recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

ONGRONDWETTIG? Valt het niet hoeven dragen van een mondkapje op straten en pleinen en in winkels onder de privacy? Ja. Die vraag wordt eensgezind bevestigend beantwoord. De mondkapjesplicht is een beperking van het privacygrondrecht. Betekent dit automatisch dat met de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht dus wordt afgeweken van de Grondwet? Sommigen trekken die conclusie; volgens hun is de mondkapjesplicht ongrondwettig. Sommige anderen trekken die conclusie niet; volgens hun is de mondkapjesplicht misschien niet ongrondwettig.

GRONDWETTIG? Volgens de laatsten mag een noodverordening het privacygrondrecht beperken. Dat kan volgens hun op twee manieren. De eerste manier is dat (volgens hun) een noodverordening mag afwijken van een grondrecht als in dat grondrecht staat dat een parlementaire wet een lagere overheid de bevoegdheid mag geven om het grondrecht te beperken. In het privacygrondrecht staat dit inderdaad.

REDELIJKE UITLEG? De tweede manier is dat de ongrondwettigheid van de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht neerkomt op een onredelijke uitleg van het privacygrondrecht, zoals het ook onredelijk zou zijn om brandveiligheidseisen ongrondwettig te oordelen omdat zij de vrijheid van vergadering beperken. De vrijheid van vergadering is ook een grondrecht. Brandveiligheidseisen die aan een vergaderruimte worden gesteld kunnen ertoe leiden dat een vergadering niet mag doorgaan of slechts met een beperkt aantal deelnemers. Dat is een beperking van de vergadervrijheid. Brandveiligheidseisen zijn geoorloofd, omdat ze nuttig en nodig zijn voor de veiligheid. Motief voor deze eisen is dus de (brand)veiligheid; beperking van de vergadervrijheid is daarvan een (onbedoeld) neveneffect. Uiteraard mag zo’n (onbedoelde) beperking nimmer verder gaan dan nuttig en strikt nodig is. De wetenschappelijke oordelen – epidemiologisch, virologisch, gedragswetenschappelijk – over nut en noodzaak van de Rotterdamse en Amsterdamse mondkapjesplicht lopen uiteen. Welke motivering geven de burgemeesters zelf in hun officiële toelichting op de invoering van de mondkapjesplicht? ‘’Vanwege de toegenomen drukte, het niet altijd na kunnen leven van de 1,5 meter en het oplopend aantal besmettingen met het coronavirus kan het noodzakelijk zijn om gebieden of concrete locaties aan te wijzen waar personen van 13 jaar en ouder verplicht zijn een niet medisch mondkapje te dragen. … Het gebruik van enkel een niet-medisch mondkapje volstaat niet en moet steeds gepaard gaan met de andere preventiemaatregelen. Social distancing blijft een belangrijke preventiemaatregel.’’ Shall it stand up in court?

CORONAWET Tot zover de mondkapjesplicht in de noodverordeningen van Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland. Wat staat er over de mondkapjesplicht in het wetsvoorstel Coronawet? Officieel heet die wet Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19). Een mondvol! Dat wetsvoorstel is enkele weken geleden bij de Tweede Kamer ingediend en zal daar na het zomerreces worden behandeld. In het voorstel komt het woord mondkapje trouwens niet voor. In de officiële toelichting op het wetsvoorstel wordt het wel genoemd. Daarin staat dat het mondkapje een beschermingsmiddel is.

MINISTERIËLE REGELING In het wetsvoorstel staat dat per ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over het gebruik van beschermingsmiddelen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, komt dat te staan in de Wet publieke gezondheid, en wel in het nieuwe artikel 58j. Dit wetsartikel zal het expliciet mogelijk maken om ter bestrijding van de corona het privacygrondrecht te beperken door middel van een mondkapjesplicht op straten, stoepen en pleinen en in winkels. Helemaal conform de grondwettelijke beperkingensystematiek.

MAATWERK Zo’n ministeriële regeling moet dan een gezamenlijk product zijn van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken. Bovendien moet de ministerraad erachter staan en hebben de Kamers vooraf inzage. Raymond Knops en Ferdinand Grapperhaus mogen straks dus een regeling vaststellen waarin een mondkapjesplicht op straten en pleinen wordt opgelegd. Ze kunnen dat doen voor alle plekken in alle gemeenten, maar ook alleen voor drukke plekken of in de ene gemeente wel en in de andere niet. Levering van maatwerk ofte wel differentiatie is dus heel goed mogelijk, maar er is niet voor gekozen om de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio (expliciet) bevoegd te maken.

(Mr. Leon)

Leidraad Duurzaamheidsafspraken van de ACM en de ministeriële verantwoordelijkheid

VRIJDAG 17 JULI 2020 De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft vorige week donderdag een nieuw beleid aangekondigd waarin ze meer samenwerking tussen concurrerende ondernemingen mogelijk maakt als daarmee de klimaatdoelen – o.a. minder CO2-uitstoot – dichterbij komen. Dat staat in de (concept) leidraad  Duurzaamheidsafspraken (Mogelijkheden binnen het mededingingsrecht). Waaruit bestaat de wijziging in het beleid en bestaat hiervoor ministeriële verantwoordelijkheid?

MEDEDINGINGSWET De ACM is een overheidsinstelling die erop toeziet dat markten goed functioneren, dat marktprocessen ordelijk en transparant verlopen en dat consumenten zorgvuldig worden behandeld. Ze past zowel Nederlands recht als EU-recht toe. Als opvolger van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) houdt ze toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Daarin staan bijvoorbeeld regels over mededingingsafspraken en economische machtsposities. Bij overtredingen heeft de ACM vergaande bevoegdheden, zoals het geven van bindende aanwijzingen en het opleggen van dwangsommen en van boetes die in de miljoenen euro’s kunnen lopen.

KARTELS In het algemeen verbiedt de Mededingingswet samenwerking die tot mededingingsbeperking leidt, oftewel kartelvorming. Een wettelijke uitzondering wordt echter gemaakt voor samenwerking die bijdraagt aan een betere productie of distributie of tot een technische of economische vooruitgang. Zulke samenwerking is toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

VOLLEDIGE COMPENSATIE Zo’n wettelijke voorwaarde is dan dat een ‘’billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt’’. Gebruikers kunnen consumenten of andere ondernemingen zijn. Tot nu toe moesten gebruikers volgens de ACM – maar ook volgens de Europese Commissie – volledig worden gecompenseerd voor de nadelen die zij van de mededingingsbeperking ondervinden.

MINDER CO2 In het concept voor nieuw beleid van de ACM mag in bepaalde gevallen van volledige compensatie worden afgeweken. Dat is o.a. het geval als de mededingingsbeperking is gericht op minder CO2-uitstoot en daaraan ook een efficiënte bijdrage levert. In het nieuwe beleid zal de ACM dan niet optreden tegen kartelvorming.

MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID Bestaat hiervoor ministeriële verantwoordelijkheid? In het algemeen betekent ministeriële verantwoordelijkheid dat de minister aan de Tweede of Eerste Kamer moet uitleggen wat en waarom hij en zijn ambtenaren op het ministerie hebben beslist, gedaan en nagelaten in een bepaalde situatie. Dit gebeurt dan bijvoorbeeld omdat een Kamerlid hierover een vraag heeft gesteld aan de minister. De minister kan voor een beleidswijziging van zijn ministerie zonder meer ter verantwoording worden geroepen in het parlement.

ZBO De ACM maakt echter geen deel uit van het ministerie. Het is weliswaar een bestuursorgaan van de centrale overheid dat met openbaar gezag is bekleed, maar het is niet hiërarchisch ondergeschikt aan de minister. De ACM is een zogenaamd zelfstandig bestuursorgaan, een zbo. Toch kan er wel degelijk ministeriële verantwoordelijkheid bestaan voor zbo’s. Volgens een recent advies van de Raad van State is die er in elk geval voor zover de minister bevoegdheden heeft.

VERNIETIGING? De minister bezit bevoegdheden jegens de ACM. Hij kan dus voor het (al dan niet) gebruik daarvan ter verantwoording worden geroepen in het parlement. Zo mag hij volgens de instellingswet besluiten van algemene strekking van de ACM vernietigen. Vaststelling van de Leidraad is een besluit van algemene strekking. Hij mag (het besluit tot vaststelling van) de Leidraad dus vernietigen, maar hij mag dat alleen doen wegens onbevoegdheid van de ACM (tot vaststelling van de Leidraad). De minister mag bijvoorbeeld niet vernietigen wegens strijd met het algemeen belang. Is de nieuwe invulling die in de Leidraad wordt gegeven aan de woorden in de Mededingingswet ‘’mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt’’ in strijd met deze wet en/of EU-regels? De motivering die de ACM voor haar beleidswijziging geeft op bladzijde 4 is niet sterk, en op het eerste gezicht valt contra legem niet uit te sluiten.   

AFKEURING? Als de Leidraad niet alleen een besluit van algemene strekking is maar ook een beleidsregel, heeft de minister nog meer bevoegdheden op grond van de Mededingingswet. Hij mag beleidsregels namelijk afkeuren, zodat vaststelling en inwerkingtreding niet kunnen plaatsvinden. Afkeuring gebeurt vooraf. Vernietiging gebeurt achteraf, na vaststelling en inwerkingtreding. De minister mag beleidsregels alleen afkeuren als ze naar zijn oordeel in strijd zijn met een goede taakuitoefening van de ACM. Dat lijkt me het geval als ze contra legem zouden zijn.

BELEIDSREGEL? Is de Leidraad een beleidsregel? Dat is niet duidelijk. Enerzijds maakt de ACM onderscheid tussen leidraden en beleidsregels, zoals dat blijkt uit de naam die ze aan een document geeft. Er zijn namelijk ook documenten die beleidsregel heten. Anderzijds rubriceert ze zowel documenten die leidraad heten als documenten die beleidsregel heten onder regelgeving. Bovendien vervangt de Leidraad een document dat in een heel andere rubriek staat, namelijk die van visiedocumenten & opinies, een rubriek die (veel) verder afstaat van beleidsregels. De Leidraad vervangt het Visiedocument Mededinging en Duurzaamheid uit 2014. Daar komt bij dat het onderscheid dat de ACM zelf maakt niet beslissend is: beslissend is of een document volgens wet en rechtspraak beleidsregel is. Het valt op voorhand niet uit te sluiten dat de Leidraad een beleidsregel is..

(Mr. Leon)