Exxpose en het burgerinitiatief bij de Tweede Kamer

DINSDAG 16 APRIL 2019 Jongerenbeweging Exxpose heeft vorige week woensdag een burgerinitiatief ingediend bij de Tweede Kamer. Het heet ”Ik ben onbetaalbaar” en heeft als onderwerp de strafbaarstelling van prostitutiebezoek. De wetgever moet het kopen van seksuele diensten strafbaar maken, omdat prostitutie de waardigheid van prostituee en bezoeker aantast. Bij indiening stond het aantal steunverklaringen op ruim 40 duizend.

Voorstel Met een burgerinitiatief wordt aan de Tweede Kamer voorgesteld om een onderwerp te behandelen. Een burgerinitiatief kan bijvoorbeeld de behandeling van een wijziging van het Wetboek van Strafrecht voorstellen.

Kamercommissie Nadat het burgerinitiatief bij de Tweede Kamer is ingediend, gaat eerst een speciale Kamercommissie toetsen of het aan alle voorwaarden voldoet. Dat is de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven.

Voorwaarden Ten eerste moet het burgerinitiatief gaan over een onderwerp waarover de centrale overheid gaat, dus bijvoorbeeld niet waarover gemeente of provincie gaan. Ten tweede mag de Tweede Kamer over dit onderwerp geen besluit hebben genomen in de afgelopen twee jaren. De Kamer kan een onderwerp behandelen zonder er een besluit over te nemen. Een Kamerbesluit is bijvoorbeeld de aanvaarding of verwerping van een motie. Veel burgerinitiatieven lopen hierop stuk. Vorig jaar gebeurde dat bijvoorbeeld bij die voor een (beter) werkende kinderpardonregeling en bij die voor een beter politiepensioen. In 2016 was dat het geval bij die voor de invoering van een basisinkomen. Er zijn ook burgerinitiatieven die wel deze voorwaarde voldoen, zoals die voor de aanpak van internetpesters, uit 2016. Dit laatste burgerinitiatief wilde dat wettelijk wordt vastgelegd in welke gevallen providers verplicht zijn om hen ter beschikking staande accountgegevens te verstrekken, bijvoorbeeld in geval van bedreiging, identiteitsfraude en het «posten» van seksueel getinte filmpjes (wraakporno) via de bewuste account.

Farao Ten derde mag het burgerinitiatief geen voorstel inhouden dat in strijd is met de Grondwet. Heel soms blijkt ook dat een sta-in-de-weg, zoals bij die uit 2015 om Arjen Lubach – bekend van radio en tv – tot Eerste farao der Nederlanden te benoemen en om van zijn verjaardag een nationale feestdag te maken.

40.000 Ten vierde moeten minstens 40 duizend mensen het burgerinitiatief steunen; een steunverklaring kan ook op een website worden gegeven. Alleen de steunbetuigingen van hen die mogen stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen tellen mee: alleen die van Nederlandse meerderjarigen dus. Van iedereen moeten de personalia zijn vastgelegd. Soms blijkt ook dat een obstakel, zoals bij het burgerinitiatief uit 2017 om voor patiënten met MS (multiple sclerose) stamceltherapie mogelijk te maken en collectief te vergoeden.

Kamer Voor het burgerinitiatief dat de toetsing doorstaat, doet de commissie een behandelvoorstel aan de Tweede Kamer. De Kamer gaat vervolgens al dan niet akkoord met de uitgevoerde toetsing en het behandelvoorstel. De Kamer zal meestal wel akkoord gaan. In de praktijk komt het behandelvoorstel er ten eerste op neer dat het burgerinitiatief in handen wordt gesteld van de vaste Kamercommissie die gaat over het onderwerp uit het burgerinitiatief. Het burgerinitiatief van vorige week woensdag zal daarom in handen worden gesteld van de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid. Ten tweede dat de indieners hun burgerinitiatief mogen toelichten in die vaste Kamercommissie. Ten derde dat de commissiebehandeling ertoe leidt dat de Kamer een standpunt over het burgerinitiatief zal innemen. Dat was ook het behandelvoorstel voor het burgerinitiatief over de aanpak van internetpesters, uit 2016. Dit burgerinitiatief had zoals gezegd de toetsing doorstaan en is daarna behandeld in de vaste Kamercommissie voor – wat toen nog heette– Veiligheid en Justitie. Na behandeling heeft deze commissie de minister om een reactie op het burgerinitiatief gevraagd en stelt ze de Kamer voor om ”het burgerinitiatief te agenderen voor een plenair debat, waarna daarover en over eventuele moties kan worden gestemd”. Ik heb niet kunnen achterhalen wat er vervolgens mee is gebeurd. Vergaderingen van Kamer en vaste Kamercommissies zijn trouwens openbaar.

Ook als niet aan alle voorwaarden is voldaan, wordt soms toch behandeling in een vaste Kamercommissie voorgesteld mét gelegenheid voor de initiatiefnemers om daarin een toelichting te geven. Dat was bijvoorbeeld het geval met de burgerinitiatieven voor een beter politiepensioen en voor de invoering van een basisinkomen. Beide voorstellen zijn door de Kamer overgenomen.

Gelderland Burgerinitiatieven kunnen ook bij provincies en gemeenten worden ingediend. Daarmee kan dan de agenda van die gemeenteraad of die Provinciale Staten worden beïnvloed. Provincie en gemeente regelen zelf de voorwaarden en rechtsgevolgen van zo’n burgerinitiatief. Zo kan in Gelderland voor bijna alle onderwerpen waarover Provinciale Staten gaat een burgerinitiatief worden ingediend. Nodig zijn 750 steunverklaringen van Gelderlanders van 16 jaar of ouder. Een burgerinitiatief dat aan alle voorwaarden voldoet, moet – zo snel mogelijk – op de agenda van Provinciale Staten komen. Anders dan bij de Tweede Kamer is Provinciale Staten van Gelderland dus verplicht om het burgerinitiatief te agenderen.

Geen referendum Het burgerinitiatief is iets anders dan het referendum. Tot juli vorig jaar kon een landelijk referendum worden gehouden over wetten en verdragen die al waren tot stand gekomen. Daarmee konden recente wetten en verdragen worden afgewezen. Zo’n afwijzing leidde niet automatisch tot hun intrekking: de uitslag was slechts raadgevend. Een referendum werd op dezelfde manier georganiseerd als verkiezingen: men bracht zijn stem uit in een stembureau. Het was allemaal geregeld in een wet: de Wet raadgevend referendum. Lang heeft die wet niet bestaan: hij trad pas in 2015 in werking.

Bordeelverbod Tot zo’n twintig jaar geleden stond de exploitatie van prostitutie door houders van bordelen of ramen in het Wetboek van Strafrecht, net als het soeteneur (pooier) zijn. Prostitutiebezoek was geen strafbaar feit, net zomin als prostitutie.

BRONNEN:

”Voorstel”

Artikel 132a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer luidt (gedeeltelijk): Het burgerinitiatief is een voorstel om een onderwerp voor behandeling door de Kamer voor te dragen en is gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke regeling dan wel op het te voeren regeringsbeleid.

”Kamercommissie”

Artikel 20 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer luidt (gedeeltelijk): Er is een commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, waarvan de werkwijze bij afzonderlijk door de Kamer vast te stellen reglement wordt geregeld. Zij is belast met het uitbrengen van verslag over alle door de Kamer of een commissie van de Kamer in haar handen gestelde verzoekschriften en burgerinitiatieven. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven toetst of een burgerinitiatief voldoet aan de ontvankelijkheidscriteria, genoemd in artikel 132a, en aan de vormvereisten, vastgesteld in het in het eerste lid bedoelde reglement.

”Voorwaarden” en ”Farao”

Artikel 132a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer luidt (gedeeltelijk): Het burgerinitiatief kan niet betreffen:a. een aangelegenheid van een decentrale overheid; b. een vraag over, klacht of bezwaar tegen het regeringsbeleid; c. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voor indiening van het burgerinitiatief door de Kamer een besluitis genomen, behoudens in het geval van substantiële en voldoende concrete nieuwe feiten of omstandigheden die ten tijde van de beraadslaging over het onderwerp in de Kamer niet bekend waren; d. belastingen en begrotingen; e. zaken die in strijd zijn met de Grondwet en de goede zeden.

Burgerinitiatief Kinderpardon: Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 035, nr. 7; burgerinitiatief Politiepensioen: Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 790, nr. 7; burgerinitiatief Basisinkomen: Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 564, nr. 3; burgerinitiatief Internetpesters aangepakt: Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 564, nr. 1; burgerinitiatief Farao der Nederlanden: Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 307, nr. 17

”40.000”

Artikel 9a van het Reglement voor de commissie voor de verzoekschriften en de burgerinitiatieven luidt (gedeeltelijk): Om een burgerinitiatief voor onderzoek door de commissie in aanmerking te doen komen, dient het burgerinitiatief te bevatten: a. naam, adres, geboortedatum en handtekening van een of meer natuurlijk personen; b. een bijlage waaruit blijkt dat ten minste 40 000 natuurlijke personen het voorstel steunen door bekendmaking van hun naam, geboortedatum en handtekening; c. een nauwkeurige omschrijving van het voorstel alsmede een nauwkeurige motivering daarvan.

Artikel 10 luidt: Een burgerinitiatief komt slechts voor onderzoek door de commissie in aanmerking indien de personen bedoeld in het vorige artikel kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Kamer.

Burgerinitiatief Stamceltherapie voor mensen met MS in Nederland: Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 790, nr. 4

”Kamer”

Artikel 4 van het Reglement voor de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven luidt (gedeeltelijk): De commissie brengt ten aanzien van burgerinitiatief verslag uit aan de Kamer, tenzij de commissie daartoe geen termen aanwezig acht. Dit verslag bevat een voorstel aan de Kamer met de gronden waarop dit voorstel steunt.

Artikel 20 Reglement van Orde voor de Tweede Kamer luidt (gedeeltelijk): Elk verslag over een burgerinitiatief bevat een duidelijke conclusie of een behandelingsvoorstel. De commissie kan een burgerinitiatief dat in overweging geeft de wet voor te bereiden dan wel te wijzigen, in handen stellen van een commissie uit de Kamer die daarvoor het meest lijkt aangewezen.

Artikel 132a luidt (gedeeltelijk): De initiatiefnemer kan verzocht worden een toelichting te geven op zijn burgerinitiatief.

Artikel 37 luidt (gedeeltelijk): De vergaderingen van commissies zijn openbaar. De Kamer kan besluiten dat vergaderingen van een bepaalde commissie besloten mogen zijn.

Artikel 132a luidt (gedeeltelijk). De Kamer neemt ten aanzien van elk geagendeerd burgerinitiatief een besluit.

Artikel 69 luidt (gedeeltelijk): Nadat de beraadslaging is gesloten, gaat de Kamer zo nodig over tot het nemen van een besluit.De stemming over moties kan worden aangehouden.

Behandelvoorstel van het burgerinitiatief Internetpesters aangepakt: Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 564, nr. 1; Verslag van de vaste commissie:Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 602, nr. 1

”Gelderland”

Artikel 84 van het Reglement van Orde van Provinciale Staten van Gelderland luidt (gedeeltelijk): Een burgerinitiatiefvoorstel heeft betrekking op een aangelegenheid, waarover Provinciale Statenbeslissingsbevoegd zijn. Het burgerinitiatiefvoorstel bestaat uit een nauwkeurig omschreven voorstel voor een door Provinciale Staten te nemen beslissing, voorzien van een uiteenzetting over de daaraan ten grondslag liggende motieven. Het voorstel heeft geen betrekking op een aangelegenheid die gaat over de rechtspositie van ambtsdragers of gewezen ambtsdragers als zodanig dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden, of de provinciale belastingen.

Artikel 86 luidt (gedeeltelijk): Provinciale Staten beslissen in de eerstvolgende vergadering na ontvangst van het verzoek over de geldigheid van het burgerinitiatiefvoorstel. Indien de eerstvolgende vergadering plaatsvindt binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, beslissen zij in de daaropvolgende vergadering. Het verzoek is geldig indien: ten minste 750 andere personen die 16 jaar of ouder en woonachtig in Gelderland zijn het verzoek ondersteunen; het voldoet aan de overige vereisten uit dit hoofdstuk.

Artikel 87 luidt (gedeeltelijk): Indien Provinciale Staten het verzoek als geldig aanmerken, agenderen zij het burgerinitiatiefvoorstel voor hun eerstvolgende vergadering. Zij agenderen het voorstel voor een latere vergadering indien dat noodzakelijk is in verband met de wettelijke vereiste voorbereidingsprocedure van de voorgestelde beslissing of wanneer voorafgaande behandeling door een Statencommissie wenselijk wordt geacht.

Europees uploadfilter: geen Haagse lof voor dit Brussels product

DINSDAG 9 APRIL 2019 Twee weken geleden is het Europees Parlement akkoord gegaan met de EU-richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt. Eén van de onderdelen uit deze richtlijn is het uploadfilter. Het uploadfilter is nogal omstreden: voor- en tegenstanders staan ver uit elkaar. Het was in de eerste versie van de richtlijn (2016) in artikel 13 geregeld. Het Europees Parlement heeft tal van amendementen aangebracht op de richtlijn, ook op artikel 13. Daardoor is het omgenummerd tot artikel 17. Wat zegt de richtlijn over dit uploadfilter? En wat vinden de Nederlandse politici ervan?

Auteursrecht Wat is eigenlijk auteursrecht? Wie een film, foto of muziek maakt, heeft daarop auteursrecht. Auteursrecht houdt onder andere het recht in om de gemaakte film, foto of muziek openbaar te maken. Dat is een exclusief recht: alleen de maker heeft dat recht, alle anderen hebben dat recht niet. De auteursrechthebbende op een film heeft dus als enige het recht om die film openbaar te maken, bijvoorbeeld door hem op internet te plaatsen. De wet geeft de maker van film, foto of muziek automatisch het auteursrecht daarop, maar die maker mag zijn auteursrecht overdragen aan een ander, zoals de filmproducent, de uitgever of het platenlabel. De maker is zijn auteursrecht dan kwijt; filmproducent, uitgever of platenlabel zijn in zijn plaats de auteursrechthebbende geworden. Maar hij kan een ander ook slechts toestemming/licentie geven om zijn film, foto of muziek openbaar te maken; die ander – het mogen er ook meer zijn – mag dan die film, foto of muziek openbaar maken, zonder dat hij zijn auteursrecht verliest. Films, foto’s en muziek zijn niet de enige werken waarop auteursrecht rust. Het kan bijvoorbeeld ook op teksten rusten. Film, foto’s en muziek zijn in deze bijdrage dan ook slechts als voorbeelden bedoeld.

Youtube De richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt gaat onder andere over online platforms die voor het publiek toegankelijk zijn, zoals Facebook en Youtube. Ook Wikipedia en Marktplaats.nl zijn online platforms die voor het publiek toegankelijk zijn, maar de richtlijn is NIET van toepassing op bijvoorbeeld online-encyclopedieën zonder winstoogmerk en evenmin op onlinemarktplaatsen.

Schadevergoeding Online platforms waarop de richtlijn toepasselijk is worden in beginsel aansprakelijk als een gebruiker een filmpje, foto of muziek plaatst waarop iemand anders het auteursrecht heeft, en de organisatie achter het platform voor die plaatsing geen toestemming heeft gekregen van de auteursrechthebbende. Daardoor krijgt die auteursrechthebbende recht op schadevergoeding.

Uploadfilter De organisatie achter het platform kan aan aansprakelijkheid ontkomen door – onder andere – een uploadfilter te installeren. Dit uploadfilter is een technische voorziening. Het zorgt ervoor dat gebruikers op het platform geen filmpjes, foto’s en muziek kunnen plaatsen die door iemand anders zijn gemaakt terwijl die ander voor de plaatsing geen toestemming heeft gegeven. Er mag geen uploadfilter worden gebruikt dat identificatie van gebruikers mogelijk maakt.

Algoritme Het uploadfilter werkt op basis van een algoritme, en zal dus niet perfect zijn: het houdt niet elk filmpje, foto of muziek tegen dat door iemand anders is gemaakt, terwijl die ander voor de plaatsing geen toestemming heeft gegeven. Er glipt wel eens iets doorheen. Daarom is de organisatie achter het online platform ook verplicht om een geplaatst filmpje, foto of muziek onmiddellijk te verwijderen zodra de auteursrechthebbende daarom vraagt. Een enkel verzoek is echter onvoldoende: nodig is een gemotiveerd verzoek.

Toestemming Het uploadfilter mag plaatsing van een filmpje, foto of muziek NIET tegenhouden als daarop geen auteursrecht van een ander rust of als die ander geen bezwaar maakt tegen niet-commercieel gebruik, zoals het geval is bij Creative Commons. Natuurlijk mag het uploadfilter evenmin plaatsing van een filmpje, foto of muziek tegenhouden als het daarvoor toestemming heeft gekregen.

Parodie Ongeacht wie de film, foto of muziek heeft gemaakt en of voor de plaatsing toestemming is gegeven: het uploadfilter mag plaatsing van een filmpje, foto of muziek ook niet tegenhouden als het wordt gebruikt in een recensie of kritiek, in een karikatuur, parodie of pastiche. Zal het algoritme onderscheid kunnen maken, bijvoorbeeld tussen de film en de parodie op die film?

Klacht Wat kan een gebruiker doen als hij meent dat zijn filmpje, foto of muziek ten onrechte wordt geweigerd of wordt verwijderd? Dan kan hij drie dingen doen. Hij kan naar de rechter stappen. Hij kan ook een klacht indienen bij het online platform. De organisatie achter het online platform moet zorgen voor een snelle klachtprocedure, hoewel ze de klachtafhandeling niet mag overlaten aan een algoritme: er moet sprake zijn van ”menselijke toetsing” in de klachtprocedure. De gebruiker kan – het derde ding dat ie kan doen– naar een geschillencommissie stappen.

Nog zo’n twee jaar Elk land van de Europese Unie moet in de komende twee jaar nationale regels gaan maken waarin de richtlijn wordt vastgelegd. Pas als een land dat heeft gedaan, is de richtlijn in dat land geldend recht geworden.

Nederland tégen Nederland heeft niet ingestemd met de richtlijn. Onze regering heeft in de Raad van Ministers van de Europese Unie tégen de richtlijn gestemd, onder andere omdat daarin te weinig rekening wordt gehouden met de belangen van burger en bedrijfsleven. De regeringen van Finland, Italië, Luxemburg en Polen zijn het daarmee eens. Natuurlijk zijn ook deze landen aan de richtlijn gebonden.

Verdeeld parlement Het Europees Parlement heeft de richtlijn aangenomen met 348 stemmen voor, terwijl 274 parlementariërs tegen stemden en 36 zich van een stem onthielden. Het is dus niet zo dat het erom spande, maar het is ook weer niet zo dat de richtlijn kan steunen op een ruime meerderheid. Bovendien is binnen elk van de negen fracties in het Europees Parlement verdeeld gestemd: elke fractie kent zowel voor- als tegenstemmers, en stemonthoudingen. Bij de fracties van PPE, S&D en ALDE hebben de meeste leden voor gestemd; bij PPE en S&D is het verschil met de tegenstanders erg groot, bij ALDE is dat een stuk kleiner. Bij ECR, VERTS/ALE en GUE/NGL hebben veruit de meesten tegen gestemd. Bij ENF waren er ongeveer even veel voor- als tegenstemmers.

Ook Nederlandse parlementariërs verdeeld De Nederlandse Europarlementariërs van VVD (ALDE), D66 (ALDE) en ChristenUnie (ECR) hebben tegen gestemd, terwijl die van CDA (PPE) voor stemden. De coalitiepartijen op het Haagse Binnenhof waren het in Brussel dus niet eens. De oppositiepartijen PvdA (S&D), GroenLinks (VERTS/ALE), PVV (ENF) en SGP (ECR) hebben allen tegen gestemd, met uitzondering van SP (GUE/NGL) die zich van het stemmen heeft onthouden. De andere partijen in de Tweede Kamer hebben geen zetel in het Europees Parlement.

BRONNEN:

”Auteursrecht”

Artikel 1 van de Nederlandse Auteurswet luidt: Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.

Artikel 2 luidt (gedeeltelijk): Het auteursrecht gaat over bij erfopvolging en is vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht. De maker, of zijn rechtverkrijgende, kan aan een derde een licentie verlenen voor het geheel of een gedeelte van het auteursrecht.

Artikel 10 luidt (gedeeltelijk): Onder werken van letterkunde, wetenschap of kunst verstaat deze wet: 1°. boeken, brochures, nieuwsbladen, tijdschriften en andere geschriften; 2°. tooneelwerken en dramatisch-muzikale werken; 3°. mondelinge voordrachten; 4°. choreografische werken en pantomimes; 5°. muziekwerken met of zonder woorden; 6°. teeken-, schilder-, bouw- en beeldhouwwerken, lithografieën, graveer- en andere plaatwerken; 7°. aardrijkskundige kaarten; 8°. ontwerpen, schetsen en plastische werken, betrekkelijk tot de bouwkunde, de aardrijkskunde, de plaatsbeschrijving of andere wetenschappen; 9°. fotografische werken; 10. filmwerken; 11°. werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid; 12°. computerprogramma’s en het voorbereidend materiaal; en in het algemeen ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst, op welke wijze of in welken vorm het ook tot uitdrukking zij gebracht.

”Youtube”

Artikel 2 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt (gedeeltelijk): Definities. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder: “aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content”: een aanbieder van een dienst van de informatiemaatschappij die als belangrijkste of een van de belangrijkste doelstellingen heeft een grote hoeveelheid door de gebruikers van de dienst geüploade auteursrechtelijk beschermde werken of ander beschermd materiaal op te slaan en toegankelijk te maken voor het publiek, waarbij hij deze werken en dit materiaal ordent en promoot met een winstoogmerk. Aanbieders van diensten als online-encyclopedieën zonder winstoogmerk, onderwijs- of wetenschappelijke gegevensbanken zonder winstoogmerk, platforms voor het ontwikkelen en delen van opensourcesoftware, aanbieders van elektronische communicatiediensten als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972, onlinemarktplaatsen en business-to-business clouddiensten en clouddiensten waarmee gebruikers content kunnen uploaden voor eigen gebruik, zijn geen “aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content” in de zin van deze richtlijn.

”Schadevergoeding”

Artikel 17 lid 4 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt: Als geen toestemming wordt verleend, zijn aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content aansprakelijk voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het beschikbaar stellen voor het publiek, van auteursrechtelijk beschermde werken en andere materialen,

”Uploadfilter”

Artikel 17 lid 4 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt: Als geen toestemming wordt verleend, zijn aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content aansprakelijk voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het beschikbaar stellen voor het publiek, van auteursrechtelijk beschermde werken en andere materialen, tenzij de dienstverleners aantonen dat zij: a) alles in het werk hebben gesteld om toestemming te krijgen, en b) overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding, alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat bepaalde werken en andere materialen waarvoor de rechthebbenden hun de nodige toepasselijke informatie hebben verstrekt, niet beschikbaar zijn,

Artikel 17 lid 5 luidt: Bij het bepalen of de dienstverlener zijn verplichtingen uit hoofde van lid 4 is nagekomen en in het licht van het evenredigheidsbeginsel moet onder meer rekening worden gehouden met de volgende elementen: a) het type, het publiek en de omvang van de diensten en het soort werken of andere materialen die door de gebruikers van de dienst zijn geüpload; en b) de beschikbaarheid van passende en doeltreffende middelen en de kosten daarvan voor dienstverleners.

Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor rechtmatig gebruik, zoals op grond van uitzonderingen of beperkingen waarin het Unierecht voorziet, en leidt niet tot de identificatie van individuele gebruikers, noch tot de verwerking van persoonsgegevens, tenzij overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG en Verordening (EU) 2016/679.

”Algoritme”

Artikel 17 lid 4 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt: Als geen toestemming wordt verleend, zijn aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content aansprakelijk voor niet-toegestane handelingen van mededeling aan het publiek, met inbegrip van het beschikbaar stellen voor het publiek, van auteursrechtelijk beschermde werken en andere materialen, tenzij de dienstverleners aantonen dat zij: a) alles in het werk hebben gesteld om toestemming te krijgen, en b) overeenkomstig strenge sectorale normen op het gebied van professionele toewijding, alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat bepaalde werken en andere materialen waarvoor de rechthebbenden hun de nodige toepasselijke informatie hebben verstrekt, niet beschikbaar zijn, en in ieder geval c) na ontvangst van een voldoende onderbouwde melding van de rechthebbenden, prompt zijn opgetreden om de toegang tot de werken en andere materialen in kwestie te deactiveren of deze van hun websites te verwijderen, en alles in het werk hebben gesteld om toekomstige uploads ervan overeenkomstig punt b) te voorkomen.

Artikel 17 lid 9 luidt (gedeeltelijk): Wanneer rechthebbenden verzoeken om de toegang tot hun specifieke werken of andere materialen te deactiveren of die specifieke werken of andere materialen te verwijderen, motiveren zij de redenen voor hun verzoek naar behoren.

”Toestemming”

Artikel 17 lid 7 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt (gedeeltelijk): De samenwerking tussen de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content en de rechthebbenden leidt niet tot het voorkomen van de beschikbaarheid van door gebruikers geüploade werken of andere materialen die geen inbreuk maken op het auteursrecht en naburige rechten.

Artikel 17 lid 9 luidt (gedeeltelijk): Aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content delen hun gebruikers in hun voorwaarden mee dat zij werken en andere materialen kunnen gebruiken op grond van uitzonderingen of beperkingen op het auteursrecht en naburige rechten waarin het Unierecht voorziet.

”Parodie”

Artikel 17 lid 7 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt: De samenwerking tussen de aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content en de rechthebbenden leidt niet tot het voorkomen van de beschikbaarheid van door gebruikers geüploade werken of andere materialen die geen inbreuk maken op het auteursrecht en naburige rechten, ook niet wanneer deze werken of andere materialen vallen onder een uitzondering of beperking. De lidstaten zorgen ervoor dat gebruikers in elke lidstaat kunnen gebruikmaken van elk van de volgende bestaande uitzonderingen of beperkingen wanneer zij door gebruikers van onlinediensten voor het delen van content gegenereerde content uploaden en beschikbaar maken: a) citaat, kritiek, recensie; b) gebruik voor een karikatuur, parodie of pastiche.

Klacht”

Artikel 17 lid 9 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt (gedeeltelijk): De lidstaten voorzien erin dat aanbieders van onlinediensten voor het delen van content een doeltreffend en snel klachten- en beroepsmechanisme invoeren dat beschikbaar is voor de gebruikers van hun diensten in geval van geschillen over het deactiveren van de toegang tot of het verwijderen van door hen geüploade werken of andere materialen. Klachten die in het kader van het in de eerste alinea bedoelde mechanisme worden ingediend, worden onverwijld behandeld en besluiten om geüploade content ontoegankelijk te maken of te verwijderen, worden onderworpen aan menselijke toetsing. De lidstaten voorzien er ook in dat er voor geschillen mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting beschikbaar zijn. Deze mechanismen maken het mogelijk dat geschillen onpartijdig worden beslecht en ontnemen de gebruiker niet de door de nationale wetgeving geboden rechtsbescherming, onverminderd de rechten van gebruikers om een beroep te doen op efficiënte rechtsmiddelen. Met name zorgen de lidstaten ervoor dat de gebruikers toegang hebben tot een rechtbank of een andere bevoegde rechterlijke instantie om het gebruik van een uitzondering of beperking op het auteursrecht en naburige rechten te laten gelden.

”Nog zo’n twee jaar”

Artikel 26 van de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt luidt (gedeeltelijk): Deze richtlijn is van toepassing op alle werken en andere materialen die op of na … [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] door het nationale recht op het gebied van auteursrechten worden beschermd.

Artikel 29 luidt (gedeeltelijk): De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

”Nederland tégen”

Statement of the Netherlands, Luxembourg, Poland, Italy and Finland to point 39 of the CRP I agenda of 20 February 2019 regarding the DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on copyright in the Digital Single Market. The objectives of this Directive were to enhance the good functioning of the internal market and to stimulate innovation, creativity, investment and production of new content, also in the digital environment. The signatories support these objectives. Digital technologies have radically changed the way content is produced, distributed and accessed. The legislative framework needs to reflect and guide these changes. However, in our view, the final text of the Directive fails to deliver adequately on the above-mentioned aims. We believe that the Directive in its current form is a step back for the Digital Single Market rather than a step forward. Most notably we regret that the Directive does not strike the right balance between the protection of right holders and the interests of EU citizens and companies. It therefore risks to hinder innovation rather than promote it and to have a negative impact the competitiveness of the European Digital Single Market. Furthermore, we feel that the Directive lacks legal clarity, will lead to legal uncertainty for many stakeholders concerned and may encroach upon EU citizens’ rights. We therefore cannot express our consent with the proposed text of the Directive.

Wat zegt de uitslag van de provinciale staten verkiezingen over de samenstelling van de Eerste Kamer?

DINSDAG 2 APRIL 2019 Op 27 mei zijn er de verkiezingen voor de Eerste Kamer. De Eerste Kamer – de senaat – wordt niet door de burgers verkozen maar door volksvertegenwoordigers. Uit de uitslag van de provinciale staten verkiezingen van 20 maart wordt duidelijk dat de coalitiepartijen hun meerderheid in de Eerste Kamer zullen verliezen. Tot nu toe hadden ze een meerderheid, al is die met 38 van de 75 zetels aan de nipte kant.

Electoraat Electoraat van de Eerste Kamer zijn de leden van de Provinciale Staten, niet de burgers. Provinciale Staten zijn het parlement van de provincie. Elk van de twaalf provincies heeft één Provinciale Staten. In totaal zijn dat 570 Statenleden. Dat is echter niet het hele electoraat voor de Eerste Kamer. Daar komen namelijk nog bij de leden van de kiescolleges in Caribisch Nederland, de overzeese gemeenten Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De burgers hebben op 20 maart per overzeese gemeente een eigen kiescollege gekozen. De leden van deze drie kiescolleges brengen op 27 mei hun stem uit voor de Eerste Kamer. In totaal zijn dat 19 kiescollegeleden, waarvan Bonaire met 9 leden bijna net zoveel leden heeft als de andere tezamen. De kiescollegeleden van Bonaire zijn verdeeld over drie verschillende partijen. Op 27 mei brengen al deze 570 plus 19 kiezers in hun eigen vergaderzalen hun stem uit, om drie uur ’s middags (althans: in Nederland). Allen stemmen individueel en in het geheim. Er wordt dus niet per partij gestemd, en zeker niet per Provinciale Staten. Een Statenlid hoeft niet te stemmen op de eigen partij. Dus hoeft een Statenlid van bijvoorbeeld GroenLinks niet op een Eerste Kamer kandidaat van die partij te stemmen, maar mag zij of hij ook stemmen op een kandidaat van bijvoorbeeld PvdA of ChristenUnie. Dat is een van de redenen waarom de uitslag van de Eerste Kamerverkiezing na vaststelling van de uitslag van de provinciale staten verkiezingen niet al bij voorbaat helemaal vaststaat.

Volle zetels Waarom zou een Statenlid stemmen op een andere partij? De Eerste Kamer heeft 75 zetels. Het aantal zetels dat een partij krijgt, is afhankelijk van het aantal stemmen dat op die partij is uitgebracht. De kiesdeler is het aantal stemmen dat nodig is voor één zetel. De partij die twee keer de kiesdeler heeft gehaald, krijgt twee zetels. Enzovoorts. Ik noem dat hier volle zetels. Het aantal stemmen dat in de praktijk op een partij wordt uitgebracht, is nooit precies het aantal van (een of meer keer) de kiesdeler. Ik noem hier de stemmen die niet nodig zijn voor de kiesdeler resterende stemmen. Vanwege deze resterende stemmen kan het van politieke wijsheid getuigen om op een andere partij te stemmen.

Restzetels Na verdeling van alle volle zetels blijven er altijd een aantal zetels over. Dat zijn de restzetels. Een restzetel gaat naar de partij die het grootste gemiddelde aantal stemmen per zetel heeft gehaald. Naarmate een partij meer volle zetels haalt, heeft ze minder resterende stemmen nodig om een restzetel te krijgen. Een partij met 11 volle zetels heeft dus voor een restzetel minder resterende stemmen nodig dan een met 8 volle zetels, die heeft er weer minder nodig dan een met 6 volle zetels, en die met 6 weer minder dan een met 3. In de NRC van 27 maart staat dat o.a. VVD, CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie en Partij voor de Dieren kans maken op een restzetel. De krant maakt onderscheid tussen restzetels die vrij zeker zijn en restzetels die zeer onzeker zijn. Uit het krantenbericht blijkt dat voor de partijen met veel volle zetels een restzetel vrij zeker is: zo hebben VVD (11 volle zetels), CDA (8) en GroenLinks (8) vrij zeker een restzetel. Terwijl voor de kleinere partijen Partij voor de Dieren (2), ChristenUnie (3) en PvdA (6) een restzetel zeer onzeker is. Dat is een mooie illustratie van de regel dat partijen met veel volle zetels minder resterende stemmen nodig hebben dan partijen met weinig volle zetels. Het is trouwens niet uitgesloten dat zelfs een partij die de kiesdeler helemaal niet haalt toch een restzetel krijgt, maar dan zal die partij (veel) meer stemmen moeten hebben dan de andere partijen resterende stemmen hebben. Op 27 mei zou de Onafhankelijke Senaatsfractie op die manier haar ene zetel kunnen krijgen. De OSF komt op voor provinciale partijen. Het is echter nog maar de vraag of dat daadwerkelijk gaat gebeuren: in elk geval overwegen volgens hun websites de beide Groningse provinciale partijen om hun stem aan een andere partij te geven. In elk geval voor één van hen zou dat te maken hebben met onvrede over de opstelling van de Onafhankelijke Senaatsfractie in het Groninger gasdossier. In de Provinciale Staten maakt het na 27 mei trouwens niet meer uit of de zetels waarover een partij beschikt restzetels of volle zetels zijn.

PvdA De vier coalitiepartijen verliezen na 27 mei hun meerderheid in de Eerste Kamer. De coalitie lijkt het straks aan zeven of acht zetels te ontbreken. Acht zetels, als ChristenUnie geen restzetel krijgt. 7 zetels, als ChristenUnie die wel krijgt, maar zoals gezegd is de restzetel voor deze partij zeer onzeker. Stel dat het lukt: ook dan moet bij oppositiepartijen worden gezocht naar kabinetssteun. Die zou bij de PvdA kunnen worden gevonden: deze partij lijkt te kunnen rekenen op zes volle zetels en ze maakt kans op een restzetel, maar die laatste zetel is zoals gezegd zeer onzeker. Alleen GroenLinks (9) en Forum voor Democratie (13) worden groot genoeg om het kabinet aan een meerderheid in de Eerste Kamer te helpen. De andere partijen zijn daarvoor sowieso te klein: SP (4), SGP (1), PVV (5) en 50Plus (2). Of zou een vier partijen kabinet als Rutte 3 afhankelijk willen zijn van de steun van meer oppositiepartijen?

Overleg Zoals gezegd kan het in het belang zijn van een partij dat sommige van haar Statenleden op 27 mei op een andere partij stemmen, bijvoorbeeld een politiek verwante partij of een partij die om andere redenen nuttig is. Als een laatste volle zetel of restzetel er toch niet meer in zit voor een partij – en de uitslag van de provinciale staten verkiezingen kan daarover duidelijkheid verschaffen – dan kunnen de stemmen van deze Statenleden beter op zo’n andere partij worden uitgebracht, als die daarmee nog een extra zetel kan krijgen. Tot dit strategisch stemmen gaan Statenleden alleen over in goed overleg met hun landelijke partijleiding. Enkele Statenleden van coalitiepartijen VVD, CDA en D66 zouden er op 27 mei voor kunnen kiezen om op coalitiegenoot ChristenUnie of zelfs op oppositiepartij PvdA te stemmen, om daarmee deze partijen aan een restzetel te helpen, natuurlijk doen ze dit alleen als hun eigen volle zetels en restzetels daardoor niet in gevaar komen.

De ene stem is de andere niet De stem die een Statenlid van de ene partij uitbrengt is natuurlijk even zwaar als de stem die een Statenlid van een andere partij fractie uitbrengt. Echter: de stem die een Statenlid van de ene provincie uitbrengt, weegt nooit hetzelfde als de stem die een Statenlid van een andere provincie uitbrengt. Het stemgewicht kan zo sterk uiteenlopen dat de zwaarste stem (bijna) tien keer zoveel weegt als de lichtste. Het stemgewicht neemt toe naarmate een provincie meer inwoners telt. Daarom hebben de 55 Zuid-Hollandse Statenleden de zwaarste stemmen en de 39 Zeeuwse Statenleden de lichtste stemmen. De andere provincies zitten daar ergens tussen in. Zo wegen de stemmen van de 43 Groningse Statenleden anderhalf keer zoveel als die van de Zeeuwse, maar slechts 1/7 van die van de Zuid-Hollandse. Bij het strategisch stemmen moet natuurlijk rekening worden gehouden met deze uiteenlopende stemgewichten. Het stemgewicht van de 19 kiescollegeleden van Caribisch Nederland is trouwens nog veel minder dan die van de Zeeuwse Statenleden: de stemmen van de 9 kiescollegeleden van Bonaire wegen slechts 1/20 van de Zeeuwse stemmen.

Voorkeurstemmen Net als burgers bij rechtstreekse verkiezingen doen, brengen Statenleden hun stem niet uit op een partij, maar op een kandidaat van die partij. Ze brengen met andere woorden altijd een voorkeurstem uit; ook een stem op de hoogste kandidaat – de lijsttrekker – is een voorkeursstem, in ieder geval in de zin van de wet. De Statenleden van een van de Groningse provinciale partijen overwegen volgens hun website om hun stem aan de nummer twee van een andere partij te geven, dat is dan dus een echte voorkeurstem. Burgers kunnen bij rechtstreekse verkiezingen de lijstvolgorde doorbreken met 25% van de kiesdeler. Dat gaat niet op voor Statenleden: zij kunnen bij de Eerste Kamerverkiezingen de lijstvolgorde pas met 100% van de kiesdeler doorbreken. De lijstvolgorde wordt bepaald door de landelijke partijorganisatie.

BRONNEN:

”Electoraat”

Artikel Q 1 van de Kieswet luidt: De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten. De leden van provinciale staten komen per provincie in vergadering bijeen tot het uitbrengen van hun stem.

Artikel Ya 30 luidt: De leden van de Eerste Kamer worden in de openbare lichamen gekozen door de leden van de kiescolleges. De leden van de kiescolleges komen per openbaar lichaam in vergadering bijeen tot het uitbrengen van hun stem. De bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen betreffende de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer zijn, voor zover deze paragraaf niet anders bepaalt, van toepassing op de verkiezing van deze leden door de leden van de kiescolleges, met dien verstande dat telkens in die bepalingen mede wordt gelezen in plaats van:a. «de provincie» of «de provincies»: het openbaar lichaam onderscheidenlijk de openbare lichamen; b. «provinciale staten» en «staten»: het kiescollege; c. «statenlid»: kiescollegelid; d. «statenvergadering»: vergadering van het kiescollege.

Artikel Ya 2 luidt (gedeeltelijk): In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

Artikel Ya 22 luidt (gedeeltelijk): De bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen betreffende de verkiezing van de leden van provinciale staten zijn, voor zover deze paragraaf niet anders bepaalt, van toepassing op het kiescollege, met dien verstande dat telkens in die bepalingen wordt gelezen in plaats van: a. «de provincie» en «een provincie die één kieskring vormt»: het openbaar lichaam; b. «provinciale staten» en «staten»: het kiescollege;

Website Kiesraad 27 maart 2019: Op 27 mei vindt de verkiezing plaats van de 75 leden van de Eerste Kamer. Gestemd wordt door de op 20 maart gekozen (570) provinciale statenleden en de (19) leden van de kiescolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Niet iedere stem telt daarbij even zwaar; dit hangt af van het inwoneraantal van de provincie respectievelijk openbaar lichaam. Op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingsaantallen per 1 januari 2019 heeft de Kiesraad de volgende stemwaarden vastgesteld.

Artikel T 1 luidt (gedeeltelijk): De stemming vindt plaats om vijftien uur (Europees-Nederlandse tijd).

Artikel T 3 luidt: De voorzitter benoemt uit de statenvergadering drie leden, die met hem als voorzitter het stembureau vormen.

Artikel 53 Grondwet luidt: De leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.

”Volle zetels”

Artikel O 2 Kieswet luidt (gedeeltelijk): Het hoofdstembureau stelt ten aanzien van iedere lijst vast het aantal op iedere kandidaat uitgebrachte stemmen en de som van deze aantallen. Deze som wordt stemcijfer genoemd.

Artikel U 7 luidt: Het centraal stembureau deelt de som van de stemcijfers van alle lijsten door het aantal te verdelen zetels. Het aldus verkregen quotiënt wordt kiesdeler genoemd.

Artikel U 8 luidt: Zoveel maal als de kiesdeler is begrepen in het stemcijfer van een lijst wordt aan die lijst een zetel toegewezen.

”Restzetels”

Artikel U 9 van de Kieswet luidt: De overblijvende zetels, die restzetels worden genoemd, worden achtereenvolgens toegewezen aan de lijsten die na toewijzing van de zetels het grootste gemiddelde aantal stemmen per toegewezen zetel hebben. Indien gemiddelden gelijk zijn, beslist zo nodig het lot.

”De ene stem is de andere niet”

Artikel U 2 van de Kieswet luidt (gedeeltelijk): Elke stem geldt, naar gelang van de provincie waar zij is uitgebracht, voor een aantal stemmen, gelijk aan het getal dat verkregen wordt door het inwonertal van de provincie te delen door het honderdvoud van het aantal leden waaruit provinciale staten bestaan. Het quotiënt wordt daarna afgerond tot een geheel getal, naar boven, indien een breuk 1/2 of meer, en naar beneden, indien een breuk minder dan 1/2 bedraagt. Dit getal wordt de stemwaarde genoemd.

Artikel U 3 luidt: Ten aanzien van iedere provincie vermenigvuldigt het centraal stembureau de aantallen op iedere kandidaat uitgebrachte stemmen en de stemcijfers van de lijsten met de voor die provincie geldende stemwaarde. Voor de vaststelling van de uitslag van de verkiezing gelden de aldus verkregen produkten als de aantallen op ieder kandidaat uitgebrachte stemmen, onderscheidenlijk de stemcijfers van de lijsten.

De stemgewichten van provincies en kiescolleges staan op de website van de Kiesraad.

”Voorkeursstemmen”

Artikel Q 4 van de Kieswet luidt: De kandidaatstelling voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer vindt plaats op de dinsdag in de periode van 19 tot en met 25 april.

Artikel R 4 luidt (gedeeltelijk): De namen van de kandidaten worden op de lijsten geplaatst in de volgorde waarin aan hen de voorkeur wordt gegeven.

Artikel U 15 luidt (gedeeltelijk): Gekozen zijn de kandidaten van de lijst, daartoe aangewezen door overeenkomstige toepassing van de artikelen P 15 tot en met P18 en P 19 en P 19a, met dien verstande dat in afwijking van artikel P 15, eerste lid, eerste zin, zijn gekozen de kandidaten die een aantal stemmen hebben verkregen, groter dan of gelijk aan de kiesdeler.

Artikel P 15 luidt (gedeeltelijk): In de volgorde van de aantallen op hen uitgebrachte stemmen zijn gekozen die kandidaten die op de gezamenlijke lijsten waarop zij voorkomen, een aantal stemmen hebben verkregen, groter dan 25% van de kiesdeler, voor zover aan de lijstengroep of de niet van een lijstengroep deel uitmakende lijst voldoende zetels zijn toegewezen. Indien aantallen gelijk zijn, beslist zo nodig het lot.

Artikel P 17 luidt: De zetels, toegewezen aan de al dan niet van een lijstengroep deel uitmakende lijsten, die na toepassing van de artikelen P 15 en P 16 nog niet aan een kandidaat zijn toegewezen, worden aan de nog niet gekozen kandidaten van de desbetreffende lijsten toegewezen in de volgorde van de lijst.

Nieuw: Frans-Duitse Parlementaire Assemblee

DONDERDAG 28 MAART 2019 Afgelopen maandag is de Frans-Duitse Parlementaire Assemblee voor het eerst bijeengekomen. Deze Deutsch-Französische Parlamentarische Versammlung of Assemblée parlementaire franco‐allemande bestaat uit Duitse en Franse volksvertegenwoordigers. Wat kan er nog meer over deze Assemblee worden gezegd?

Accord De Duitse Bundestag en de Franse Assemblée nationale hebben eerder deze maand een gelijkluidend voorstel aangenomen waarin het een en ander is geregeld. In dit Deutsch-Französisches Parlamentsabkommen oftewel Accord parlementaire franco-allemand is bijvoorbeeld geregeld dat de assemblee bestaat uit 100 leden: 50 leden van de Bundestag en 50 leden van de Assemblée nationale.

Tweede Kamers Frankrijk en Duitsland hebben – net als ons land – een tweekamerstelsel: er is een Eerste en een Tweede Kamer. Duitsland heeft de Bundestag en de Bundesrat en Frankrijk heeft de Assemblée nationale en de Sénat. Bundestag en Assemblée nationale lijken het meeste op onze Tweede Kamer; Bundesrat en Sénat op onze Eerste Kamer.

Bundestag De Bundestag bestaat uit 709 leden: CDU/CSU (246), SPD (152), AfD (91), FDP (80), Die Linke (69), Bündnis 90/Die Grünen (67) en enkele fractielozen. CDU/CSU en SPD zijn de huidige regeringspartijen. De Franse Assemblée nationale bestaat uit 577 leden: La République en Marche/LREM (306), Les Républicains (104), Mouvement Démocrate et apparentés (46), UDI, Agir et Indépendants (29), Socialistes et apparentés (29), La France insoumise (16), Libertés et Territoires (16), Gauche démocrate et républicaine (16) en ook hier enkele fractielozen. LREM en Mouvement Démocrate zijn de huidige regeringspartijen. De Franse regering steunt dus op een veel grotere parlementaire meerderheid dan de Duitse.

Assemblee Bundestag en Assemblée nationale kiezen elk hun eigen 50 leden voor de Assemblee. Dat moet dan wel zo gebeuren dat uit elke fractie net zoveel leden worden gekozen als past bij de fractiegrootte. Bovendien moet er sprake zijn van une représentation tenant compte des majorités constituées de l’Assemblée nationale et du Bundestag allemand, tenminste le cas échéant. De gevormde politieke meerderheden in beide parlementen verschillen nogal, want de huidige Duitse regering steunt – zoals gezegd – op een veel minder grote parlementaire meerderheid dan de Franse. De assemblee ziet er nu als volgt uit: CDU/CSU (17), SPD (11), AfD (6), FDP (6), Die Linke (5), Bündnis 90/Die Grünen (5), La République en Marche/LREM (27), Les Républicains (10), Mouvement Démocrate et apparentés (4), UDI, Agir et Indépendants (3), Socialistes et apparentés (3) en La France insoumise, Libertés et Territoires en Gauche démocrate et républicaine elk (1). De Franse regeringspartijen zijn dus met 31 leden vertegenwoordigd terwijl de Duitse regeringspartijen met 28 leden zijn vertegenwoordigd. Bovendien is de grootste Franse regeringsfractie veel groter dan de Duitse evenknie: LREM (27) tegenover CDU/CSU (17). De laatste partij wil daarom dat besluitvorming in de Assemblee in twee ronden gebeurt: eerst instemming door de meerderheid van de 50 afgevaardigden van elk land en daarna instemming door de meerderheid van de voltallige Assemblee, aldus Franse krantenberichten van afgelopen dinsdag in Le Monde en Le Figaro.

Semester De Assemblee gaat twee keer per jaar vergaderen, de ene keer in Frankrijk en de andere keer in Duitsland. Die vergaderingen zijn openbaar. Het voorzitterschap is een duobaan: het is in handen van de voorzitter van de Assemblee nationale – nu: Richard Ferrand – en van de voorzitter van de Bundestag, nu is dat Wolfgang Schäuble. De vergadering kan besluiten nemen, zoals het opstellen van gezamenlijke resoluties van Bundestag en Assemblée nationale. Bundestag en Assemblée nationale moeten die resolutietekst dan zo spoedig mogelijk behandelen, en al dan niet aannemen.

EU Waarover mag de Assemblee zoal vergaderen en resoluties opstellen? Bijvoorbeeld over de politiek van de Europese Unie op het gebied van defensie, veiligheid en buitenlandse zaken. Maar ook bijvoorbeeld over het op elkaar afstemmen van Franse en Duitse rechtsregels.

VV De Assemblee is niet de enige vorm waarin Bundestag en Assemblée nationale met elkaar gaan samenwerken. Zo wordt er ook om de vier jaar een verenigde vergadering gehouden, waarin álle 709 en 577 leden van Bundestag en Assemblée nationale present zijn.

Europese Zaken Ook de parlementaire commissies van Bundestag en Assemblée nationale gaan met elkaar samenwerken, zoals gezamenlijke commissievergaderingen en hoorzittingen over de voorbereiding van EU-wetgeving of de omzetting van EU-richtlijnen in nationaal recht. Doel is meer onderlinge afstemming. Afgesproken is ook dat vergaderingen van de commissies voor Europese Zaken altijd mogen worden bijgewoond door commissieleden van het andere land en dat ze daarin ook het woord mogen voeren. Uiteraard hebben ze niet ook stemrecht.

NAVO Ten slotte gaan de Franse en Duitse delegaties van Bundestag en Assemblée nationale in andere parlementaire assemblees – zoals die van de NAVO en van de Raad van Europa – onderzoeken of ze ook daarin tot gezamenlijke initiatieven en standpunten kunnen komen.

BRONNEN:

”Accord”

Artikel 1 van de Accord parlementaire franco-allemand luidt: Instauration. Il est créé une Assemblée parlementaire franco‐allemande

Artikel 2 luidt (gedeeltelijk): Composition. L’Assemblée se compose de cinquante membres de l’Assemblée nationale et de cinquante membres du Bundestag allemand.

”Assemblee”

Artikel 2 van het Accord parlementaire franco-allemand luidt (gedeeltelijk): Composition. L’Assemblée se compose de cinquante membres de l’Assemblée nationale et de cinquante membres du Bundestag allemand. L’Assemblée nationale et le Bundestag allemand les désignent respectivement au début de leur législature respective selon leurs règles internes. La composition de l’Assemblée assure une représentation tenant compte de l’effectif des groupes politiques et, le cas échéant, des majorités constituées de l’Assemblée nationale et du Bundestag allemand.

”Semester”

Artikel 4 van het Accord parlementaire franco-allemand luidt: Présidence. L’Assemblée est présidée par le Président de l’Assemblée nationale et le Président du Bundestag allemand.

Artikel 5 luidt: Séances. L’Assemblée siège au moins deux fois par an, publiquement, sous la présidence du Président de l’Assemblée nationale et du Président du Bundestag allemand. Les séances ont lieu en principe alternativement en France et en Allemagne

Artikel 7 luidt: Délibérations. L’Assemblée adopte des délibérations et soumet à l’Assemblée nationale et au Bundestag allemand des propositions de résolutions communes. L’Assemblée nationale et le Bundestag allemand examinent dans les meilleurs délais, au sein de leurs organes, selon leurs procédures respectives, les délibérations adoptées par l’Assemblée et les propositions de résolutions communes.

”EU”

Artikel 6 van het Accord parlementaire franco-allemand luidt (gedeeltelijk): Compétences. L’Assemblée est compétente pour: (…) assurer le suivi des affaires internationales et européennes présentant un intérêt commun, y compris la politique étrangère, de sécurité et de défense européenne commune; formuler des propositions sur toute question intéressant les relations franco‐allemandes en vue de tendre vers une convergence des droits français et allemand.

”VV”

Artikel 9 van het Accord parlementaire franco-allemand luidt: Assemblée commune. L’Assemblée nationale et le Bundestag allemand se réunissent conjointement en tant qu’Assemblée commune, à intervalles réguliers, au moins tous les quatre ans, en France ou en Allemagne, afin de discuter des priorités communes et d’adopter des déclarations communes. Ces réunions sont présidées par le Président de l’Assemblée nationale et le Président du Bundestag allemand.

”Europese Zaken”

Artikel 11 van het Accord parlementaire franco-allemand luidt: Coopération des commissions. Les commissions de l’Assemblée nationale et du Bundestag allemand sont encouragées à établir une étroite coopération sur les questions présentant un intérêt commun. Cette coopération prend notamment les formes suivantes: réunions communes; auditions communes; discussions communes entre les rapporteurs; échange et coordination sur les projets de législation de l’Union européenne en cours; échange et coordination sur la transposition des directives de l’Union européenne dans les deux pays; les commissions s’attachent, si nécessaire, à une transposition convergente en droit interne; déplacements communs de délégations.Les présidents des commissions sont encouragés à discuter, à intervalles réguliers, sur des sujets présentant un intérêt commun.

Article 12 luidt: Participation réciproque aux réunions des commissions des affaires européennes. Les membres des commissions des affaires européennes de l’Assemblée nationale et du Bundestag allemand sont autorisés, sauf exception, à participer aux réunions de la commission des affaires européennes de l’autre assemblée, sans droit de vote.

”Navo”

Article 13 van het Accord parlementaire franco-allemand luidt: Coopération des délégations dans les assemblées interparlementaires. Les délégations de l’Assemblée nationale et du Bundestag allemand dans les assemblées interparlementaires examinent la possibilité de déposer des initiatives communes et de défendre des positions communes.

Geborgde zetels bij de waterschappen

DINSDAG 26 MAART 2019 Vorige week woensdag waren de verkiezingen voor de hoogheemraadschappen of te wel waterschappen, waaraan – in beginsel – elke meerderjarige burger die hier te lande woont mocht meedoen. De officiële uitslagen zijn er sinds afgelopen maandag. Bij die verkiezingen zijn de leden van de algemene besturen gekozen. Maar niet álle leden hiervan zijn woensdag gekozen. In elk algemeen bestuur worden enkele leden namelijk niet gekozen door de burger maar benoemd door organisaties. Hun zetels zijn de zogenaamde geborgde zetels. Die benoemingen hebben in de afgelopen weken plaatsgevonden en worden in de loop van deze week bekendgemaakt. Welke organisaties zijn dit in het Zuid-Hollandse Delfland, het grotendeels Gelderse Rivierenland en het Zuid-Hollandse en Noord-Hollandse Rijnland?

9 of 8 van de 30 De provincie bepaalt hoeveel geborgde zetels een waterschap heeft, en moet zich daarbij houden aan een wettelijk minimum- en maximumaantal. In Delfland en Rijnland heeft de provincie het aantal geborgde zetels bepaald op negen, dat is negen van de in totaal dertig zetels in het algemeen bestuur. Dat is trouwens het wettelijk maximumaantal. In Rivierenland zijn er van die dertig zetels acht geborgd. Voor de overige 21 respectievelijk 22 zetels zijn vorige week woensdag verkiezingen gehouden.

LTO-Noord Tot op zekere hoogte bepaalt de provincie tevens wélke organisaties die benoemingen mogen doen. Tot op zekere hoogte, want het mag alleen een organisatie zijn die een bepaalde categorie van belanghebbenden vertegenwoordigt. In de wet staan drie categorieën . Alleen voor deze belanghebbenden mogen benoemingen worden gedaan. Het is trouwens niet alleen mogen maar ook moeten. Eén daarvan wordt gevormd door de eigenaren, bezitters en beperkt gerechtigden van een ongebouwde onroerende zaak, die geen natuurterrein is. Uiteraard moet die onroerende zaak in het waterschapsgebied zijn gelegen. Voorbeeld van beperkt gerechtigden zijn de pachters; huurders zijn dat niet en zijn evenmin bezitters. In Delfland en Rijnland mag voor deze categorie alleen de Land- en Tuinbouworganisatie Noord, LTO-Noord, benoemingen doen. In Rijnland eist de provincie dat deze organisatie bij zijn benoeming rekening houdt met de verschillende bedrijfssectoren in het waterschapsgebied. In Rivierenland mag zowel LTO-Noord als de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie, ZLTO, benoemingen doen. Ook in veel andere waterschappen zijn deze twee organisaties de enige die benoemingen mogen doen. Maar dat is niet overal zo. Een uitzondering is bijvoorbeeld het Groningse waterschap Hunze en Aa’s. Hier moet LTO-Noord één benoeming in overeenstemming met BoerenNatuur doen.

Natuur De tweede categorie belanghebbenden bestaat uit personen die eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde van een natuurterrein zijn. En natuurterreinen zijn hier bijvoorbeeld bossen en open wateren met een zekere omvang. Welke organisatie(s) mogen hiervoor benoemingen doen? Dat is in alle drie waterschappen één en dezelfde organisatie, namelijk de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren. En dit is bij veel meer – zo niet alle – waterschappen het geval. Dat is niet zo vreemd, want bij de vorige waterschapsverkiezingen in 2015 bestond er nog de wettelijke regeling dat deze vereniging de enige was die benoemingen mocht doen, tenminste als de provincie geen andere organisatie voor een waterschap had aangewezen.

Kamer van Koophandel De derde en laatste categorie belanghebbenden bestaat uit het bedrijfsleven, dat wil zeggen alle personen die in het waterschapsgebied eigenaar, bezitter, beperkt gerechtigde óf huurder zijn van bedrijfsruimte. Voor deze belanghebbenden mag en moet alleen de Kamer van Koophandel benoemingen doen; dat staat zo in de wet. Er is één KvK voor het hele land. Die ene KvK is wel onderverdeeld in meerdere regio’s, en elke regio heeft een eigen raad. De raad die actief is in het waterschapsgebied mag en moet aan de KvK een voordracht doen voor een benoeming. Als een waterschapsgebied in verschillende regio’s ligt, dan is de provincie weer aan zet. Ze mag en moet dan bepalen hoe de verschillende raden tot een voordracht komen. Rijnland bestaat net als Rivierenland uit verschillende regio’s. Voor Rijnland heeft de provincie bepaald dat deze regionale raden met een gezamenlijke voordracht komen, en dat bij die voordracht rekening gehouden wordt met hoe het bedrijfsleven over de verschillende regio’s is verdeeld. Voor Rivierenland heeft de provincie bepaald dat één regionale raad een zelfstandige voordracht doet en dat de andere regionale raden een gezamenlijke voordracht doen voor de andere zetel.

4/9, 4/8, 3/8, 1/8, 1/9 Tot op zekere hoogte bepaalt de provincie niet alleen welke organisaties benoemingen mogen doen, maar ook hoeveel benoemingen elk van hen mag doen. Ook hier tot op zekere hoogte, want bij de verdeling van de zetels over de drie categorieën moet volgens de wet rekening worden gehouden met hun belang bij het functioneren van het waterschap. In Delfland en Rijnland zijn er zoals gezegd in totaal negen geborgde zetels, in Rivierenland acht. Hoe zijn deze zetels verdeeld in de drie waterschappen? De land- en tuinbouworganisaties gaan in alle drie over de benoeming op vier zetels. Van het totaal is dat in Rivierenland 4/8 en in Rijnland en Delfland 4/9. De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren gaat in alle drie de waterschappen over de benoeming op één zetel, dat is respectievelijk 1/8 en 1/9 van het totaal. De Kamer van Koophandel gaat in Rivierenland over de benoeming op drie zetels en in Rijnland en Delfland over vier zetels, dat is 3/8 respectievelijk 4/9 van het totaal.

BRONNEN:

Artikel C 4 van de Kieswet luidt: De leden van provinciale staten, de algemene besturen, onderscheidenlijk gemeenteraden worden gekozen voor vier jaren. Zij treden tegelijk af met ingang van de donderdag in de periode van 23 tot en met 29 maart.

Artikel 13 van de Waterschapswet luidt (gedeeltelijk): Het totaal aantal vertegenwoordigers van de in artikel 12, tweede lid, onderdelen b, c en d, bedoelde categorieën bedraagt ten minste zeven en ten hoogste negen, met dien verstande dat het totaal aantal ten hoogste acht is, indien het algemeen bestuur uit achttien leden bestaat. Voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van elk van de in artikel 12 bedoelde categorieën wordt in aanmerking genomen de aard en de omvang van het belang of de belangen die de categorie heeft bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

Artikel 14 luidt (gedeeltelijk): Lid 1. De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie meer dan één organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen. Lid 2. De vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, worden benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de regio van de Kamer van Koophandel (..), die gelegen is in het gebied van het desbetreffende waterschap. Indien binnen het gebied van een waterschap meer dan één regio gelegen is, wordt bij reglement bepaald op welke wijze de betrokken regionale raden tot een voordracht komen. (…)

Artikel 12 luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Lid 2. In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd: a. de ingezetenen; b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c; d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel 116 luidt (gedeeltelijk): Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: c. natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare.

Artikel 1 van het Besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 26 februari 2015, nr. IENM/BSK-2015/31599, houdende aanwijzing van de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren als benoemende organisatie van waterschapsbestuurders luidt: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu wijst de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren aan als organisatie die de vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, van de Waterschapswet, benoemt. Deze aanwijzing geldt ten aanzien van elk waterschap. Artikel 2 luidt: De aanwijzing vervalt ten aanzien van een waterschap indien bij reglement voor het betreffende waterschap een organisatie wordt aangewezen in de zin van artikel 14, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet. Artikel 3 luidt: Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 7 van het (Groninger) reglement voor waterschap Hunze en Aa’s luidt (Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels): Lid 1. Voor de categorie bedrijven worden door de de Kamer van Koophandel twee vertegenwoordiger benoemd. Lid 2. Voor de categorie ongebouwd worden door LTO-Noord vier vertegenwoordigers benoemd, waarvan één vertegenwoordiger in overeenstemming met BoerenNatuur. Lid 3. Voor de categorie natuurterreinen wordt door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren een vertegenwoordiger benoemd.

Artikel 9 van het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap van Rijnland luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur bestaat uit dertig leden. Van deze leden vertegenwoordigen: a. eenentwintig leden de categorie ingezetenen, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel a, van de Waterschapswet; b. Het lid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt benoemd door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren. b. vier leden de categorie ongebouwd als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van de Waterschapswet; c. één lid de categorie natuurterreinen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, van de Waterschapswet; d. vier leden de categorie bedrijven als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, van de Waterschapswet. Lid 2. a. De leden bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden benoemd door de Land- en Tuinbouworganisatie Noord, met dien verstande dat bij de benoeming acht word geslagen op een adequate vertegenwoordiging van de verschillende bedrijfssectoren binnen de land en tuinbouw in het gebied. b. De leden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden benoemd door de Kamer van Koophandel op gezamenlijke voordracht van de regionale raad van de Regio Zuidwest en de Regio Noordwest, genoemd in het Besluit vaststelling regio’s. Bij de benoeming wordt zorg gedragen voor een adequate vertegenwoordiging van de categorie bedrijven in het gebied van zowel de Regio Zuidwest als de Regio Noordwest, voor zover gelegen binnen het gebied van het hoogheemraadschap.

Artikel 9 van het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland luidt: Lid 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 30 leden. Van deze leden vertegenwoordigen: a. eenentwintig leden de categorie ingezetenen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder de letter a van de Waterschapswet; b. Het lid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden benoemd door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren. c. vier leden de categorie ongebouwd als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder de letter b van de Waterschapswet; d. één lid de categorie natuurterreinen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder de letter c van de Waterschapswet; e. vier leden de categorie bedrijven als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder de letter d van de Waterschapswet. Lid 2. a. De leden bedoeld in het eerste lid, onder b worden benoemd door de Land- en Tuinbouworganisatie Noord. b. De leden bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de Regio Zuidwest, genoemd in het Besluit vaststelling regio’s.

Artikel 6 van het Besluit van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent Waterschap Rivierenland luidt: Het algemeen bestuur bestaat uit dertig leden. Hiervan vertegenwoordigen: a. tweeëntwintig leden de categorie ingezetenen; b. vier leden de categorie ongebouwd; c. één lid de categorie natuurterreinen; d. drie leden de categorie bedrijven.

Artikel 7 (Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels) hiervan luidt: Lid 1. Voor de categorie bedrijven worden drie vertegenwoordigers benoemd door de Kamer van Koophandel, waarvan twee vertegenwoordigers op voordracht van de regionale raad van de Regio Oost en één vertegenwoordiger op voordracht van de regionale raad van de Regio Zuidwest namens de Regio’s Zuidwest, Zuid en Noordwest. De betreffende regio’s zijn aangeduid in het Besluit vaststelling regio’s (Stcrt. 2014, 1215). Lid 2. Voor de categorie ongebouwd worden door de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord twee vertegenwoordigers en de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie twee vertegenwoordigers benoemd. Lid 3. Voor de categorie natuurterreinen wordt door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren één vertegenwoordiger benoemd.

Ministeries die opvallen

DONDERDAG 21 MAART 2019 Ons huidige kabinet heeft enkele ministers met een portefeuille met een opvallende naam, opvallend omdat ze nieuw zijn: de ministers voor Rechtsbescherming, voor Klimaat en voor Medische Zorg. Wat zijn opvallende namen van portefeuilles in het buitenland, opvallend omdat Nederland ze niet heeft? De volgende (federale) regeringen zijn bekeken: Michels België, Merkels Duitsland, Mays Groot-Brittannië, Bettels Luxemburg, Philippes Frankrijk, Zwitserland, Kurz’s Oostenrijk, Morrisons Australië, Arderns Nieuw Zeeland, Trudeau’s Canada en Trumps Verenigde Staten.

Rutte III Onze regering heeft ministers van/voor: Basisonderwijs, Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Handel, Buitenlandse Zaken, Cultuur, van Defensie, Economische Zaken, Financiën, Infrastructuur, Justitie, Klimaat, Koninkrijksrelaties, Landbouw, Media, Medische Zorg, Natuur, Onderwijs, Ontwikkelingssamenwerking, Rechtsbescherming, Sociale Zaken, Sport, Veiligheid, Voedselkwaliteit, Volksgezondheid, Voortgezet Onderwijs, Waterstaat, Welzijn, Werkgelegenheid en last – maar zeker niet least – Wetenschap.

Jongeren Vier landen hebben een minister voor Jongeren: Duitsland, Luxemburg en Oostenrijk für Jugend en Nieuw Zeeland for Youth. Luxemburg heeft bovendien een minister für Kindheit.

Ouderen Vier landen hebben een minister voor Ouderen: Duitsland für Senioren, Canada of Seniors, Australië for Senior Australians en Nieuw Zeeland for Seniors.

Vrouwen Vier landen hebben een minister voor Vrouwen: Duitsland en Oostenrijk für Frauen, Canada of Status of Women and Gender Equality en Australië for Women.

Digitalisering Vier landen hebben een minister voor digitalisering: Duitsland für Digitale Infrastruktur, Oostenrijk für Digitalisierung, Australië for Digital Transformation en Nieuw Zeeland of Digital Media.

Veteranen Drie landen hebben een minister voor Veteranen: Canada en de VS of Veteran Affairs en Australië for Veterans’ Affairs.

Kansen Twee landen hebben een minister voor Gelijke Kansen: Luxemburg für Chancengleichheit en Ierland for Equality.

Vaardigheden Twee landen hebben een minister voor Vaardigheden: Ierland en Australië for Skills. Australië heeft bovendien een minister for Vocational Education.

Multicultureel Twee landen hebben een minister voor Multiculturele Zaken: Canada of Multiculturalism en Australië for Multicultural Affairs.

(M)KB Twee landen hebben een minister voor kleine ondernemingen: Australië for Small and Family Business en Nieuw Zeeland for Small Businesses. Het laatste land heeft ook een minister for State Owned Enterprises.

Vrijwilligerswerk Nieuw Zeeland heeft een minister for the Voluntary Sector. Dit land heeft bovendien een ministerfor Workplace Relations and Safety. Het door droogte getroffen buurland Australië heeft een minister for Water Resources. Canada heeft een minister of Democratic Institutions. Oostenrijk heeft een minister für Verfassung, voor hun grondwet dus.Luxemburg heeft een minister für Weinbau. Oosterbuur Duitsland heeft een minister für Nukleare Sicherheit en een für Heimat en zuiderbuur België heeft een minister van de Noordzee en een van Pensioenen.

Onopvallend Er zijn geen opvallende portefeuilles in de regeringen van Frankrijk, Zwitserland en Groot-Brittannië.

Stemmen: Pas, Hokje, Biljet en meer

DINSDAG 19 MAART 2019 Morgen zijn ze er, de verkiezingen voor de waterschappen en voor de provincies. Wat komt er zoal bij kijken?

Stempas Iemand die kiesrecht heeft, is kiesgerechtigde. In de afgelopen weken hebben alle kiesgerechtigden post van hun gemeente ontvangen, met informatie over de verkiezingen. Daarin zat bijvoorbeeld de stempas.

Stemlokaal De kiesgerechtigde mag met die stempas gaan stemmen in een stemlokaal. De gemeente wijst aan welke ruimten als stemlokalen dienst doen. Op verzoek moeten scholen hun gebouwen beschikbaar stellen. De burgemeester is verantwoordelijk voor de juiste inrichting van het stemlokaal. In elk geval staan daarin stemhokjes en stembussen. De kiezer brengt een stem uit door op het stembiljet het witte stipje voor één van de kandidaten rood te maken met een potlood die speciaal daarvoor in het stemhokje is gelegd, en het biljet vervolgens in de gleuf van de stembus te doen. Er is een aparte stembus voor de waterschapsverkiezingen. Wie zich vergist en toch op een ander had willen stemmen, mag een nieuw stembiljet vragen (en het oude met de verkeerde stem inleveren bij het stembureau). De meeste stemlokalen gaan morgen om zeven uur ‘s morgens open om pas weer om negen uur ’s avonds te sluiten.

Werken Een werkgever moet zijn werknemers in de gelegenheid stellen om te gaan stemmen. Een werknemer die ook buiten werktijd kan stemmen, mag van zijn baas niet vergen dat ie dat tijdens werktijd kan doen.

Stembureau De kiezer ontvangt een stembiljet uit handen van het stembureau, de voorzitter daarvan. In elk stemlokaal is een stembureau aanwezig. Het stembureau bestaat uit minstens drie kiesgerechtigden (en hooguit zeven), die achter dezelfde tafel zitten. Het is de gemeente die hen heeft benoemd, en één van hen tot voorzitter. De kiesgerechtigde die een geldige stempas en identiteitsbewijs kan laten zien, ontvangt een stembiljet. De voorzitter heeft samen met een aangewezen lid specifieke taken bij de controle van de geldigheid van stempas en identiteitsbewijs. Een ander aangewezen lid let erop of de kiezer het stembiljet in de stembus doet. Het voltallige stembureau wijst aan wie van hen deze twee leden zullen zijn. Dit besluit wordt bij meerderheid genomen; de voorzitter beslist als de ”stemmen” staken. Deze twee leden zijn tevens de plaatsvervangers van de voorzitter.

Het voltallige stembureau gaat ook over het tellen der stemmen, de stemopneming. Natuurlijk gebeurt dat pas na sluiting van het stemlokaal. Geteld wordt bijvoorbeeld hoeveel geldige stemmen zijn uitgebracht op een lijst en hoeveel op de afzonderlijke kandidaten van die lijst. Het ene lid van het stembureau kan oordelen dat een stem geldig is, terwijl een ander lid die stem als ongeldig beoordeelt. In dat geval besluit het voltallige stembureau over de geldigheid van die stem, bij meerderheid, en bij het staken der ”stemmen” beslist de voorzitter .

Hoofdstembureau De gemeentelijke informatie die kiesgerechtigden in de afgelopen weken hebben ontvangen, bevatte onder andere een heel groot vel papier dat tot A4-formaat is opgevouwen, met daarop de kandidatenlijsten. Op de ene zijde de lijsten voor de provinciale verkiezingen en aan de andere kant de lijsten voor de waterschapsverkiezingen. Deze kandidatenlijsten staan op dezelfde manier vermeld op het stembiljet dat de kiezer in het stemlokaal wordt overhandigd. Dan krijgt hij twee papieren stembiljetten, voor beide verkiezingen een. Op de zijde van de provinciale verkiezingen staat de naam van een kieskring vermeld. Sommige provincies hebben één kieskring (Groningen), anderen hebben er twee (Limburg), drie (Noord-Holland) of zelfs vier (Zuid-Holland). Hoewel een provincie dus uit meer kieskringen kan bestaan, valt elk waterschap samen met één (eigen) kieskring. Elke kieskring heeft één hoofdstembureau. Hier worden de tellingen van alle stembureaus uit dezelfde kieskring bij elkaar opgeteld. Het kieskringtotaal van alle stemmen op één kandidaat heet stemcijfer.

Centraal Stembureau Ten slotte is er nog een centraal stembureau. Daarvan is er in het hele land maar één. Dit bureau telt de tellingen van alle kieskringen van een provincie bij elkaar op, en stelt daarmee voor elke provincie en elk waterschap de uitslag van de verkiezingen vast. Voor de waterschappen en voor een aantal provincies volgde die uitslag al uit de tellingen van hun hoofdstembureau.

Aftreden De huidige Statenleden en leden van het algemeen bestuur van het waterschap treden af ergens tussen aanstaande vrijdag en volgende week vrijdag.

BRONNEN:

Onderstaande artikelen zijn hele of gedeeltelijke artikelen afkomstig uit de Kieswet en het Kiesbesluit.

”Stempas”

Artikel J 7 luidt: Ten minste veertien dagen voor de stemming ontvangt elke kiezer die bevoegd is aan de stemming deel te nemen, van de burgemeester van de gemeente waar hij op de dag van de kandidaatstelling als kiezer is geregistreerd, een stempas.

”Stemlokaal”

Artikel J 4 luidt: Burgemeester en wethouders wijzen voor elk stembureau een geschikt stemlokaal aan. Op verzoek van burgemeester en wethouders stellen de besturen van bijzondere scholen de daarvoor in aanmerking komende lokalen en het zich daarin bevindende materiaal voor de inrichting en het gebruik als stemlokaal beschikbaar, desgewenst tegen vergoeding van de daaruit voortvloeiende onkosten. De burgemeester draagt zorg voor de inrichting van het stemlokaal en wijst zo nodig personen aan die het stembureau ten dienste worden gesteld. Artikel J 4: In elk stemlokaal bevindt zich een zodanig aantal stemhokjes dat een goede voortgang van de stemming is gewaarborgd. Artikel J 5: In elk stemhokje bevindt zich een lessenaar met rood schrijfmateriaal. Artikel J 26: De kiezer gaat na ontvangst van het stembiljet naar een stemhokje en stemt aldaar door een wit stipje, geplaatst vóór de kandidaat van zijn keuze, rood te maken. Hij vouwt vervolgens het stembiljet dicht en gaat daarmee naar het stembureau.

§ 3. Gecombineerde stemmingen voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en de leden van het algemeen bestuur: Artikel J 13: De stembescheiden voor de verschillende stemmingen zijn voldoende van elkaar te onderscheiden. Artikel J 14: In het stemlokaal is er zowel voor de stemming voor de verkiezing van de leden van provinciale staten als voor de stemming voor de verkiezing van de leden van de algemene besturen ten minste één afzonderlijke stembus. De verschillende stembussen zijn voldoende van elkaar te onderscheiden. Artikel J 6a: De stemmingen voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur vinden in dezelfde stemlokalen plaats.

Artikel J 27: Indien een kiezer zich bij de invulling van zijn stembiljet vergist, geeft hij dit aan de voorzitter terug. Deze verstrekt hem op zijn verzoek eenmaal een nieuw biljet.

Artikel J 1: De stemming vangt aan om zeven uur dertig en duurt tot eenentwintig uur. Lid 3. Burgemeester en wethouders kunnen voor stembureaus waar dat wenselijk is met het oog op de plaats waar de bureaus zitting houden bepalen dat de stemming in deze stembureaus aanvangt op een eerder of een later tijdstip dan zeven uur dertig en eindigt op een eerder tijdstip dan eenentwintig uur.

”Werken”

Artikel J 10: Iedere werkgever is verplicht te zorgen dat iedere kiezer die bij hem in dienstbetrekking is, de gelegenheid krijgt zijn stem uit te brengen voor zover dit niet kan geschieden buiten de vastgestelde arbeidstijd en mits de kiezer daardoor niet meer dan twee uur verhinderd is zijn arbeid te verrichten.

”Stembureau”

Artikel J 16: In het stemlokaal zijn geplaatst een tafel voor het stembureau en een of meer stembussen en stemhokjes. Artikel J 12: Het stembureau bepaalt wie als tweede en derde lid van het stembureau optreden. Bij ontstentenis van de voorzitter treedt het tweede lid en bij diens ontstentenis het derde lid als voorzitter op. Artikel E 1 Kiesbesluit: Het stembureau bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden. Artikel E 3 De stembureaus voor de verkiezing van de leden van provinciale staten zijn tevens de stembureaus voor de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur. Artikel E 4: Burgemeester en wethouders benoemen tijdig voor elke verkiezing de leden van elk stembureau en een voldoend aantal plaatsvervangende leden. Als lid en plaatsvervangend lid van het stembureau kunnen worden benoemd degenen die op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en na het volgen van een training naar het oordeel van burgemeester en wethouders over voldoende kennis en vaardigheden beschikken op het terrein van het verkiezingsproces. Artikel J 25: De kiezer overhandigt aan de voorzitter van het stembureau het in artikel J 24, eerste lid, onder a, genoemde identiteitsdocument, en de stempas. Indien de voorzitter constateert dat de kiezer niet beschikt over een geldig identiteitsdocument, wordt de kiezer niet toegelaten tot de stemming. Indien de kiezer beschikt over een geldig identiteitsdocument en een geldige stempas en de identiteit op beide documenten overeenkomt, neemt het tweede lid van het stembureau de stempas in en wordt de kiezer toegelaten tot de stemming. Vervolgens overhandigt de voorzitter aan de kiezer een stembiljet. Artikel J 26: 3: Het derde lid van het stembureau ziet erop toe, dat de kiezer het stembiljet in de stembus steekt.

”Stemopneming”

Artikel N 6: Het stembureau stelt ten aanzien van iedere lijst vast: a. het aantal op iedere kandidaat uitgebrachte stemmen; b. de som van de aantallen stemmen, bedoeld onder a. Daarnaast stelt het stembureau vast: a. het aantal blanco stemmen; b. het aantal ongeldige stemmen. Artikel N 8: Het stembureau beslist over de geldigheid van het stembiljet. Artikel J 13: Indien bij het nemen van een beslissing door het stembureau de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.

”Hoofdstembureau”

Artikel J 1: De burgemeester bezorgt de kandidatenlijsten, de adressen en de openingstijden van de stemlokalen uiterlijk op de vierde dag voor de stemming aan het adres van de kiezers. Artikel J 20: Op bij de verkiezingen te bezigen stembiljetten kunnen kiezers een keuze maken uit de kandidaten over wie de stemming moet geschieden. De stembiljetten zijn voorzien van de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau alsmede van de naam van het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing geldt en een aanduiding van de kieskring.

Artikel E 6: Voor de verkiezing van de leden van provinciale staten wordt voor elke kieskring een hoofdstembureau ingesteld. Het is gevestigd in de gemeente, daartoe aangewezen door provinciale staten. Artikel E 1: Voor de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur vormt elk waterschap één kieskring. Artikel O 2: Het hoofdstembureau stelt ten aanzien van iedere lijst vast het aantal op iedere kandidaat uitgebrachte stemmen en de som van deze aantallen. Deze som wordt stemcijfer genoemd.

”Centraal Stembureau”

Artikel P 1: Onmiddellijk nadat de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het centraal stembureau over tot het verrichten van de werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking van de uitslag van de verkiezing.

”Aftreden”

Artikel C 4: Zij treden tegelijk af met ingang van de donderdag in de periode van 23 tot en met 29 maart.

Permanente burgerdialoog in België

DONDERDAG 14 MAART 2019 In een van de Belgische parlementen bestaat sinds enkele weken een permanente vorm van burgerdialoog. Wat houdt die dialoog in en waar in België is het ingevoerd?

Meer parlementen België heeft niet één parlement maar zeven: een federaal parlement en een voor elk van de drie gewesten en voor elk van de drie gemeenschappen. De parlementen van de gewesten en gemeenschappen zijn rechtstreeks verkozen voor een periode van vijf jaar. Elk parlement kiest zijn eigen regering.

Duitstalige Gemeenschap Een van die gemeenschappen is de Duitstalige Gemeenschap of te wel Oost-België. Nederland grenst aan dit gebied van ruim 75.000 inwoners. Het omvat negen gemeenten, waaronder Eupen, Sankt Vith en Kelmis. Het is in het parlement van deze Gemeenschap waar de permanente vorm van burgerdialoog onlangs is ingevoerd.

Parlement Het parlement van de Duitstalige Gemeenschap bestaat uit 25 leden die worden gekozen door de kiezers van de negen gemeenten die tot het Duitse taalgebied behoren. De regering wordt door en uit het parlement gekozen; de ministers kunnen hun lidmaatschap van het parlement niet meer uitoefenen.

Decreten Gezamenlijk kunnen parlement en regering wetten tot stand brengen; die wetten worden decreten genoemd.

Waar dat parlement over gaat De Duitstalige Gemeenschap gaat bijvoorbeeld over kunst, musea, bibliotheken, omroep, jeugdzorg, kinderopvang, omscholing, toerisme, gezondheidszorg, inburgering en gehandicaptenzorg. Regering en parlement maken daarin beleid, bijvoorbeeld in de vorm van decreten.

Bürgerversammlung Het parlement van Oost-België heeft bij wet de vernieuwing van de permanente vorm van burgerdialoog ingevoerd. Centraal in deze burgerdialoog staat de Bürgerversammlung. Een Bürgerversammlung bestaat uit 25 tot 50 inwoners van 16 jaar of ouder die wonen in de bovengenoemde negen gemeenten; de Belgische nationaliteit is niet vereist. Het lot bepaalt welke inwoners mogen meedoen. Meedoen is niet verplicht; voor wie weigert, wordt een ander ingeloot. Wie meedoet, ontvangt enkele tientjes presentiegeld en een reiskostenvergoeding. Parlementariërs, ministers, burgemeesters, rechters en sommige ambtenaren mogen echter niet meedoen. Weliswaar is het lot bepalend, maar deze loterij is zo opgezet dat gestreefd wordt naar een evenwichtige samenstelling wat betreft geslacht, leeftijd, geografische herkomst en sociaaleconomisch. In de officiële toelichting staat verder dat men maar aan één Bürgerversammlung mag deelnemen.

Aantallen Jaarlijks zal één tot drie keer een Bürgerversammlung worden gehouden. Daarin kunnen besluiten alleen unaniem worden genomen of – als duidelijk blijkt dat dit niet lukt – met een 4/5 meerderheid van de aanwezigen waarbij minstens 4/5 aanwezig moet zijn. Aanwezigen die het besluit niet steunen, kunnen hun eigen standpunt aan het besluit laten toevoegen.

Bürgerrat Er is ook een Bürgerrat. Die gaat over de organisatie eromheen, zoals het precieze aantal keren dat een Bürgerversammlung in een jaar wordt gehouden, het precieze aantal van de deelnemers daaraan en de benoeming van een moderator daarbij. De Bürgerrat bestaat uit 24 oud-deelnemers van een Bürgerversammlung; het lot bepaalt wie. Meedoen is niet verplicht. Wie wel meedoet, ontvangt het hierboven genoemde presentiegeld en reiskostenvergoeding. Meedoen mag hooguit anderhalf jaar. 1/3 van de Bürgerrat wordt elk half jaar vernieuwd. In het begin zijn er nog geen oud-deelnemers; in deze periode gelden daarom andere regels.

Consensus Net als de Bürgerversammlung moet de Bürgerrat eerst proberen om een besluit unaniem te nemen. Alleen als unanimiteit niet mogelijk blijkt, mogen besluiten ook met 2/3 meerderheid worden genomen. Als slechts een minderheid ter vergadering aanwezig is, mag het besluit pas in de volgende vergadering worden genomen.

Agenda De Bürgerrat bepaalt ook de agenda van de Bürgerversammlung. De Bürgerrat bepaalt niet alleen over welke onderwerpen daar wordt gesproken maar formuleert ook de bijbehorende vragen. Voor deze besluiten van de Bürgerrat moet altijd minstens 2/3 aanwezig zijn.

Mensenrechten In principe moeten dat onderwerpen zijn waarover parlement en/of regering van de Duitstalige Gemeenschap gaat. Bovendien mogen de onderwerpen en bijbehorende vragen geen strijd met mensenrechten opleveren. Voorstellen voor onderwerpen kunnen worden gedaan door de regering, een parlementaire fractie of honderd burgers. Of door twee deelnemers van de Bürgerrat.

Ausschuss Het is de bedoeling dat de Bürgerversammlung uiteindelijk aanbevelingen doet. Deze aanbevelingen worden vervolgens besproken in een parlementaire commissie – Ausschuss – , waaraan ook een delegatie van de Bürgerversammlung mag meedoen. Daarna besluit de commissie in overleg met de minister of de aanbevelingen (gedeeltelijk) worden overgenomen of afgewezen. Een afwijzing moet worden gemotiveerd. De commissie moet duidelijk maken hoe de aanbeveling zal worden overgenomen. Daarna volgt weer een commissiebespreking – dit keer over de afwijzing of over hoe de aanbeveling wordt overgenomen – waaraan de delegatie van de Bürgerversammlung wel weer mag meedoen. Een ambtelijk secretaris – aangewezen door de griffier – doet aan de Bürgerrat verslag van de vorderingen van de overgenomen aanbevelingen. Na een jaar worden die vorderingen besproken in de parlementaire commissie, waarvoor de voltallige Bürgerversammlung is uitgenodigd.

BRONNEN:

”Meer parlementen”

Artikel 36 Grondwet luidt: De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.

Artikel 1 luidt: België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.

Artikel 2 luidt: België omvat drie gemeenschappen : de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap.

Artikel 3 luidt: België omvat drie gewesten : het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest.

Artikel 115 luidt (gedeeltelijk): § 1. Er is een Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse Parlement genoemd, en een Parlement van de Franse Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. Er is een Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking door de wet worden bepaald.

Artikel 116 luidt (gedeeltelijk): § 1. De Gemeenschaps- en Gewestparlementen zijn samengesteld uit verkozen mandatarissen. § 2. Elk Gemeenschapsparlement is samengesteld uit leden rechtstreeks gekozen tot lid van het betrokken Gemeenschapsparlement of tot lid van een Gewestparlement. Behoudens in geval van toepassing van artikel 137, is elk Gewestparlement samengesteld uit leden rechtstreeks gekozen tot lid van het betrokken Gewestparlement of tot lid van een Gemeenschapsparlement.

Artikel 117 luidt (gedeeltelijk): De leden van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden gekozen voor vijf jaar. De Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden om de vijf jaar geheel vernieuwd.

Artikel 118 luidt (gedeeltelijk): Een wet duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, welke door dit Parlement bij decreet worden geregeld. Dat decreet moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het Parlement aanwezig is.

Artikel 121 luidt (gedeeltelijk): Er is een Regering van de Vlaamse Gemeenschap en een Regering van de Franse Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. Er is een Regering van de Duitstalige Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking door de wet worden bepaald. Onverminderd artikel 137, omvatten de gewestelijke organen bedoeld in artikel 39, voor elk gewest, een Regering.

Art. 122 luidt: De leden van elke Gemeenschaps- of Gewestregering worden gekozen door hun Parlement.

”Duitstalige Gemeenschap”

Art. 3 Gesetz– Die Deutschsprachige Gemeinschaft ist zuständig für das Gebiet der Gemeinden Amel, Büllingen, Burg-Reuland, Bütgen-bach, Eupen, Kelmis, Lontzen, Raeren und Sankt Vith.

”Parlement”

Artikel 8 van het GESETZ ÜBER INSTITUTIONELLE REFORMEN FÜR DIE DEUTSCHSPRACHIGE GEMEINSCHAFT (1983) luidt (gedeeltelijk): Das Parlament besteht aus 25 Mitgliedern. Die Mitglieder des Parlaments werden von den Wählern der zum deutschen Sprachgebiet gehörenden Gemeinden gewählt

Artikel 49 luidt (gedeeltelijk): Die Regierung besteht aus mindestens drei und höchs-tens fünf Mitgliedern, die vom Parlament gemäß den in Artikel 60 des Sondergesetzes festgelegen Regeln gewählt werden.

Artikel 10ter luidt (gedeeltelijk): Ungeachtet des Artikels 10bis Nummer 12 hört das Mitglied des Parlaments, das zum Mitglied der Regierung ge-wählt worden ist, sofort auf zu tagen und nimmt sein Mandat wie-der auf, wenn sein Ministeramt beendet ist.

”Decreten”

Artikel 6 van het GESETZ ÜBER INSTITUTIONELLE REFORMEN FÜR DIE DEUTSCHSPRACHIGE GEMEINSCHAFT (1983) luidt (gedeeltelijk):Das Parlament regelt die Angelegenheiten, die in die Zu-ständigkeit der Deutschsprachigen Gemeinschaft fallen. Artikel 19 §1 Absatz 1 und §2 des Sondergesetzes sind auf die Deutschspra-chige Gemeinschaft entsprechend anwendbar.

Art. 7 luidt: Die Artikel 17, 20 und 21 des Sondergesetzes sind auf die Deutschsprachige Gemeinschaft anwendbar.

Artikel 17 van het Sondergesetz (1980) luidt: Die dekretgebende Gewalt wird gemeinsam vom Parlament und von der Regierung ausgeübt.

Artikel 19 daarvan luidt (gedeeltelijk): Dekrete haben Gesetzeskraft. Sie können geltende Gesetzesbestimmungen aufheben, ergänzen, abändern oder ersetzen.

”Waar dat parlement over gaat”

Artikel 4 van het GESETZ ÜBER INSTITUTIONELLE REFORMEN FÜR DIE DEUTSCHSPRACHIGE GEMEINSCHAFT (1983) luidt (gedeeltelijk): Die kulturellen Angelegenheiten, auf die sich [Arti-kel 130 §1 Nummer1]4 der Verfassung bezieht, sind die in Artikel 4 des Sondergesetzes erwähnten Angelegenheiten. Die personenbezogenen Angelegenheiten, auf die sich [Arti-kel 130 §1 Nummern 2-4]4 der Verfassung bezieht, sind die in Ar-tikel 5 §1 des Sondergesetzes erwähnten Angelegenheiten.

Artikel 4 van het Sondergesetz (1980) luidt (gedeeltelijk): Die kulturellen Angelegenheiten sind: der Schutz und die Veranschaulichung der Sprache, die Förderung der Ausbildung von Forschern, die schönen Künste, das Kulturerbe, Museen und sonstige wissenschaftlich-kulturelle Einrichtungen [mit Ausnahme der Denkmäler und Landschaften], Bibliotheken, Diskotheken und ähnliche Dienste, Rundfunk und Fernsehen, mit Ausnahme der Übertragung von Mitteilungen der Föderalregierung […] [6bis. die Unterstützung der Schriftpresse] , Jugendpolitik, ständige Weiterbildung und die kulturelle Animation, Leibeserziehung, Sport und Leben im Freien, Freizeitgestaltung und Tourismus, vorschulische Ausbildung in den Verwahrschulen, nachschulische und nebenschulische Ausbildung, Kunstausbildung, intellektuelle, moralische und soziale Ausbildung, die Förderung des sozialen Aufstiegs, berufliche Umschulung und Fortbildung, mit Ausnahme der Bestimmungen über die Beteiligung an den Ausgaben für die Auswahl, die Berufsausbildung und die Neueinstellung von Personal, das ein Arbeitgeber zur Gründung eines Unternehmens, zum Ausbau oder zur Umwandlung seines Unternehmens einstellt;

Artikel 5 daarvan luidt (gedeeltelijk): Die personenbezogenen Angelegenheiten sind: I. was die Gesundheitspolitik betrifft: die Politik der Pflegleistung innerhalb und außerhalb von Pflegeanstalten, mit Ausnahme (..); die Gesundheitserziehung und die Tätigkeiten und Dienstleistungen im Bereich der Präventivmedizin, mit Ausnahme der Vorbeugungsmaßnahmen auf nationaler Ebene. II. was den Personenbeistand betrifft: die Familienpolitik einschließlich aller Formen von Hilfe und Unterstützung für Familien und Kinder; die Sozialhilfepolitik einschließlich der grundlegenden Rechtsvorschriften über die öffentlichen Sozialhilfezentren mit Ausnahme (..), die Aufnahme- und Integrationspolitik gegenüber Einwanderern; die Behindertenpolitik einschließlich der beruflichen Ausbildung, Umschulung und Fortbildung der Behinderten mit Ausnahme (..); die Seniorenpolitik mit Ausnahme (..); der Jugendschutz, einschließlich des sozialen Schutzes und des gerichtlichen Schutzes mit Ausnahme (..); die Sozialhilfe für Gefangene im Hinblick auf ihre soziale Wiedereingliederung.]

”Bürgerversammlung”

Artikel 3 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTENBÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk): Die Bürgerversammlungen setzen sich aus 25 bis 50 Bürgern zusammen, die unter Berücksichtigung der in §§3 und 4 angeführten Bedingungen per Los ausgewählt werden. (…) berücksichtigt dabei eine ausgewogene Vertretung der Geschlechter und der Altersgruppen, eine ausgewogene geografische Herkunft sowie eine ausgewogene sozioökonomische Durchmischung. Die Teilnahme an einer Bürgerversammlung ist freiwillig. Verzichtet ein Bürger vor Beginn der ersten Sitzung der Bürgerversammlung auf eine Teilnahme wird er durch einen ebenfalls per Los ausgewählten Bürger ersetzt. An einer Bürgerversammlung dürfen nur die Bürger teilnehmen, die: 1. in den Bevölkerungsregistern oder im Fremdenregister einer Gemeinde des deutschen Sprachgebiets eingetragen sind, 2. das sechzehnte Lebensjahr vollendet haben, 4. keines bzw. keine der folgenden Mandate, Ämter oder Funktionen bekleiden: a. Mitglied des Parlaments, der Abgeordnetenkammer, des Senats, des Wallonischen Parlaments und des Europäischen Parlaments, b. Mitglied der Föderalregierung, einer Gemeinschafts- oder einer Regionalregierung, h. Richter, Referendar oder Greffier beim Verfassungsgerichtshof, k. Bürgermeister, Schöffe, Präsident eines ÖSHZ, Gemeinderatsmitglied oder ÖSHZRatsmitglied, l. Amt oder Funktion unter unmittelbarer Aufsicht des Parlaments oder der Regierung mit Ausnahme der Personalmitglieder des Gemeinschaftsunterrichtswesens, m. leitende Funktion in einer Einrichtung öffentlichen Interesses der Deutschsprachigen Gemeinschaft. Die Mitglieder der Bürgerversammlung erhalten für ihre Teilnahme: 1. ein Anwesenheitsgeld von 37,50 Euro, 2. eine Fahrtentschädigung, (…) Beträgt die Versammlungsdauer mehr als vier Stunden, wird das in Absatz 1 Nummer 1 angeführte Anwesenheitsgeld verdoppelt.

Uit de officiële toelichting op het wetsvoorstel/decreet voorstel: Für jede Bürgerversammlung werden andere Bürger zusammengerufen, sodass deren Mandat auf die Bearbeitung des ausgegebenen Themas begrenzt ist. Mit dieser Vorgehensweise soll verhindert werden, dass sich die teilnehmenden Bürger im Laufe der Versammlungen allmählich zu „Profis” entwickeln und andere Bürger nicht mehr zu Wort kommen.

”Aantallen”

Artikel 3 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTENBÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk): Pro Kalenderjahr werden zwischen einer und drei Bürgerversammlungen einberufen.Die Beschlüsse der Bürgerversammlung werden in der Regel im Konsens getroffen.Wird nach wiederholten Vermittlungsversuchen keine Einigung erzielt, kann ein Beschlussmit einer 4/5-Mehrheit getroffen werden, wobei mindestens 4/5 der an der Bürgerversammlung teilnehmenden Bürger anwesend sein müssen. Die Bürger, die gegen diesen Beschluss gestimmt haben, können ihre abweichende Meinung in einer Stellungnahme begründen, die dem Beschluss beigefügt wird.

”Bürgerrat”

Artikel 4 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTEN BÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk): Im Hinblick auf die Vorbereitung, die Durchführung und die Nachbereitung der Bürgerversammlungen wird ein ständiger Bürgerrat eingesetzt. Der Bürgerrat setzt sich aus 24 Bürgern zusammen, die per Los aus den Bürgern ausgewählt werden, die zuvor an einer Bürgerversammlung teilgenommen haben. Nach Ablauf der Mandatszeit, die 18 Monate beträgt, werden die amtierenden Mandatsträger durch neue Vertreter aus den vorherigen Bürgerversammlungen ersetzt. Dieser Wechsel wird alle sechs Monate für ein Drittel der insgesamt 24 Mandate vollzogen. Die Mitgliedschaft im Bürgerrat ist freiwillig. Scheidet ein Bürger vorzeitig aus dem Bürgerrat aus, wird das Mandat von einem ebenfalls per Los ausgewählten Bürger aus den vorherigen Bürgerversammlungen zu Ende geführt. Dazu können auch vorab mehrere Ersatzmitglieder per Los ausgewählt werden. Die Mitglieder des Bürgerrates erhalten für ihre Teilnahme: 1. ein Anwesenheitsgeld von 37,50 Euro, 2. eine Fahrtentschädigung. Beträgt die Versammlungsdauer mehr als vier Stunden, wird das in Absatz 1 Nummer 1 angeführte Anwesenheitsgeld verdoppelt.

Artikel 8 luidt (gedeeltelijk): Der Bürgerrat trifft alle Beschlüsse in Bezug auf die Organisation und die Durchführung der Bürgerversammlungen. Dazu gehört insbesondere: die Festlegung der Anzahl Bürger und deren Auswahl per Losverfahren unter Berücksichtigung der in Artikel 3 §§2-4 angeführten Vorgaben, die Bestellung von Moderatoren, die die Bürgerversammlungen steuern, die Einsetzung einer Beratungsgruppe im Hinblick auf die Zusammenstellung der Informationen und der Dokumentation, die den Mitgliedern der Bürgerversammlungen zur Verfügung gestellt werden.

”Consensus”

Artikel 4 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTENBÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk): Vorbehaltlich Artikel 7 §3 ist der Bürgerrat nur beschlussfähig, wenn die Mehrheit der Mitglieder anwesend ist. Alle Beschlüsse des Bürgerrats werden in der Regel im Konsens getroffen. Wird nach wiederholten Vermittlungsversuchen keine Einigung erzielt, kann ein Beschluss mit einer 2/3-Mehrheit getroffen werden. Wird festgestellt, dass die Mehrheit nicht anwesend ist, wird der betreffende Beschluss auf die nächstfolgende Sitzung vertagt.

”Agenda”

Artikel 7 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTENBÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk): Nach Abschluss der parlamentarischen Debatte über die Regierungserklärung zu Beginn einer jeden Sitzungsperiode des Parlaments tritt der Bürgerrat zusammen, um die Themen zu bestimmen, die im Laufe der nächsten zwölf Monate im Rahmen von Bürgerversammlungen besprochen werden sollen. Im Anschluss an die Beratungen über die Themenauswahl formuliert der Bürgerrat die genaue Fragestellung, die zur Beratung im Rahmen einer Bürgerversammlung unterbreitet werden soll. In Abweichung zu Artikel 4 §3 müssen mindestens 2/3 der Mitglieder des Bürgerrats anwesend sein, damit dieser Beschluss gefasst werden kann.

”Mensenrechten”

Artikel 7 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTEN BÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk): Die Themen müssen sich auf die Zuständigkeiten der Deutschsprachigen Gemeinschaft beziehen. Mit Zustimmung des Präsidiums kann der Bürgerrat in besonders begründeten Fällen allerdings auch Themen auswählen, die nicht oder nur indirekt im Zusammenhang mit den Zuständigkeiten der Deutschsprachigen Gemeinschaft stehen. Themenvorschläge, die im Widerspruch zu den Menschenrechten und den Grundfreiheiten stehen, die in Titel 2 der Verfassung sowie in den von Belgien ratifizierten internationalen Verträgen aufgeführt sind, sind unzulässig. Bei der Auswahl der Themen kann der Bürgerrat auf Vorschläge zurückgreifen, die ihm entweder von mindestens zwei seiner Mitglieder, von einer Parlamentsfraktion, von der Regierung oder von mindestens 100 Bürgern, die die in Artikel 3 §4 Nummer 1 erwähnte Bedingung erfüllen, unterbreitet werden.

”Ausschuss”

Artikel 9 van het DEKRET ZUR EINFÜHRUNG EINES PERMANENTEN BÜRGERDIALOGS IN DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT (25 februari 2019) luidt (gedeeltelijk) : Nach Abschluss der Beratungen formuliert die Bürgerversammlung eine oder mehrere Empfehlungen, die dem Präsidium des Parlaments übermittelt werden. Das Präsidium verweist die Empfehlungen an einen Parlamentsausschuss, der eine öffentliche Sitzung anberaumt, in der die Empfehlungen durch eine Delegation der Bürgerversammlung vorgestellt werden und anschließend mit den Ausschussmitgliedern sowie den zuständigen Ministern diskutiert werden. Dazu werden alle Mitglieder der Bürgerversammlung eingeladen. Im Anschluss arbeitet der Ausschuss unter Mitwirkung der zuständigen Minister eine Stellungnahme zu den einzelnen Empfehlungen aus. Darin wird dargelegt, ob und auf welche Weise die Empfehlungen umgesetzt werden sollen. Wird die Umsetzung einer Empfehlung abgelehnt, wird dies gesondert begründet. Anschließend findet eine weitere öffentliche Sitzung des Parlamentsausschusses statt, in der die Stellungnahme vorgestellt und mit den Mitgliedern der Bürgerversammlung diskutiert wird.

Artikel 10 luidt (gedeeltelijk): Der Bürgerrat übernimmt die Nachbereitung der Empfehlungen, die auf der Grundlage der Stellungnahme des Ausschusses umgesetzt werden sollen. Der ständige Sekretär legt dazu in regelmäßigen Abständen Berichte zum Stand der Umsetzung der Empfehlungen vor. Falls er dies für notwendig erachtet, informiert der Bürgerrat die Mitglieder der betreffenden Bürgerversammlung über diesen Stand der Dinge. Innerhalb eines Jahres nach der in Artikel 9 angeführten Sitzung findet eine weitere öffentliche Sitzung des zuständigen Parlamentsausschusses statt, in der der Stand der Umsetzung vorgestellt und diskutiert wird. Dazu werden alle Mitglieder der betreffenden Bürgerversammlung eingeladen. Falls erforderlich, können zusätzliche Sitzungen vereinbart werden, um die weitere Umsetzung der Empfehlungen weiterzuverfolgen.

Artikel 5 luidt (gedeeltelijk): Zur administrativen und organisatorischen Unterstützung des Bürgerrats und der Bürgerversammlung bezeichnet der Greffier ein Personalmitglied der Parlamentsverwaltung zum ständigen Sekretär. Das Anforderungsprofil und das Verfahren zur Bezeichnung des ständigen Sekretärs werden vom Greffier festgelegt und dem Präsidium zur Kenntnisnahme vorgelegt.

Man/vrouw verdeling op de kandidatenlijsten bij de verkiezingen in Zuid-Holland

DINSDAG 12 MAART 2019 Afgelopen vrijdag was het Internationale Vrouwendag. Volgende week woensdag zijn de Provinciale Statenverkiezingen. Hoe ziet voor Zuid-Holland de verdeling van vrouwen en mannen op de kandidatenlijsten eruit?

De Staten De Provinciale Staten van Zuid-Holland bestaan uit 55 leden. Bij de laatste verkiezingen (in 2015) hebben elf politieke partijen een of meer zetels gewonnen. Toch zijn er momenteel dertien fracties. Dat heeft te maken met enkele afscheidingen/afsplitsingen en met twee partijen waarvan de volksvertegenwoordigers samen één fractie vormen. In deze bijdrage wordt uitgegaan van de zetels die de elf politieke partijen in 2015 ieder voor zich hebben gewonnen.

16 lijsten 16 politieke partijen hebben voor de verkiezingen van volgende week een kandidatenlijst: de elf die in 2015 zetels hebben gewonnen en nog vijf partijen die toen niet meededen of toen geen zetels hebben gewonnen.

Aantal kandidaten Het aantal kandidaten op de ingediende lijsten varieert van 14 tot 50. 50 kandidaten is het maximumaantal volgens de wet, tenminste voor een lijst die bij de laatste verkiezingen hooguit vijftien zetels heeft gewonnen. Geen enkele lijst in Zuid-Holland heeft echter meer dan tien zetels gekregen.

Aantal vrouwen Het aantal vrouwen op een lijst varieert van 0 (SGP) tot 27 (CDA). Bij het CDA is daarmee – als enige partij – meer dan de helft van de 50 kandidaten vrouw. Er zijn er twee met een fiftyfifty verdeling: Partij voor de Dieren met 10 vrouwen (van de 20 kandidaten) en PvdA met 25 (van de 50). Boven de 40% scoren achtereenvolgens GroenLinks met 22 (van de 50), ChristenUnie met 19 (van de 46) en VVD met 20 (van de 48). Tussen de 25% en 35% scoren respectievelijk DENK met 17 (van de 50), SP met 9 (van de 30), NIDA met 4 (van de 14) en D66 met 13 (van de 50). Net iets boven de 20% doen 50PLUS met 4 (van de 18) en Code Oranje met 3 (van de 14). Rond de 15% doen Lokale Partijen Zuid Holland met 5 (van de 31) en PVV met 3 (van de 20). Ten slotte de SGP met 0 (van de 30).

Op de bovenste helft Hoeveel van hen staan op de de bovenste helft van de lijst? Dat laat een ander beeld zien. De VVD scoort dan het beste met 65% (13 van de 20), Code Oranje met 66% (2 van de 3) en Lokale Partijen Zuid Holland met 60% (3 van de 5). Tussen de 50% en 60% scoren achtereenvolgens SP met 55% (5 van de 9), D66 met 53% (7 van de 13), PvdA met 52% (13 van de 25) en GroenLinks met 50% (11 van de 22), net als 50PLUS (2 van de 4) en NIDA (2 van de 4). Minstens de helft van de vrouwen staat bij deze partijen op de bovenste helft van de lijst. Bij de andere partijen staan er minder vrouwen op de bovenste helft dan op de onderste helft van de lijst. Dat is bij CDA 44% (12 van de 27), ChristenUnie 42% (8 van de 19) en Partij voor de Dieren 40% (4 van de 10). Bij PVV is dat nog maar 33% (1 van de 3) en bij DENK 29% (5 van de 17).

Numéro Une Bij vijf partijen is een vrouw lijsttrekker: D66, CDA, PvdA, SP en Partij voor de Dieren. Bij D66 en Partij voor de Dieren is ook de nummer 2 een vrouw. VVD, GroenLinks en Code Oranje hebben weliswaar een man als lijsttrekker, maar bij hen staat een vrouw wel op de tweede plaats.

Kansvolle plek Zoals dat altijd het geval is met lijsttrekkers – man of vrouw – zullen zij waarschijnlijk veel meer stemmen krijgen dan nodig is voor hun eigen zetel. De stemmen die ze ”te veel” krijgen gaan naar de volgende kandidaten op de lijst, in de volgorde waarop ze op de lijst staan. Hoeveel vrouwen zijn er onder de kandidaten die op een kansrijke plek staan, inclusief de lijsttrekster? Eenvoudigheidshalve wordt het aantal kansvolle plekken in deze bijdrage gesteld op het aantal zetels dat de partij bij de laatste verkiezingen heeft gewonnen,. Ook dat laat weer een ander beeld zien. Bij de Partij voor de Dieren staan alle vrouwen op een kansrijke plek (2 zetels), bij SP is dat 80% van hen (5 zetels), bij GroenLinks 66% (3 zetels), bij PvdA 60% (5 zetels) en bij de VVD 50% (10 zetels). Bij de VVD wisselen man en vrouw elkaar steeds af. Tot zover de partijen waar de helft of meer een kansrijke plek bezit. Minder goed scoren achtereenvolgens D66 met 43% (7 zetels), ChristenUnie met 33% (3 zetels), CDA met 28% (7 zetels), PVV met 12% (8 zetels). 0% is de score bij SGP (3 zetels) en 50PLUS (2 zetels).

Geen wet Er is in Nederland geen wet met voorschriften voor aantal of volgorde van vrouwen of mannen op een kandidatenlijst voor de provinciale statenverkiezingen, of voor welke verkiezingen dan ook. In sommige andere landen is dat wel het geval. Zo moet in Frankrijk op de kandidatenlijsten voor de regionale verkiezingen na elke man een vrouw volgen en na elke vrouw een man.

FvD Forum voor Democratie doet ook mee aan de verkiezingen in Zuid-Holland, maar komt in deze bijdrage niet voor omdat uit de kandidatenlijst van deze partij niet kan worden afgeleid of een kandidaat man of vrouw is. Op de kandidatenlijsten van de andere partijen staat bij elke kandidaat (m) of (v) en/of de roepnaam vermeld. Bij FvD ontbreken deze gegevens. Het is trouwens geen wettelijke plicht om deze gegevens te vermelden.

BRONNEN:

Onderstaande Franse wetsbepalingen zijn afkomstig van DILA. Code électoral. Version consolidée au 1 janvier 2019. www.legifrance.gouv.fr

”Aantal kandidaten”

Artikel H 6 Kieswet luidt: De namen van de kandidaten worden op de lijsten geplaatst in de volgorde waarin aan hen de voorkeur wordt gegeven. Op dezelfde lijst mogen de namen van ten hoogste vijftig kandidaten worden geplaatst. Op dezelfde lijst van een politieke groepering wier aanduiding was geplaatst boven een kandidatenlijst waaraan bij de laatstgehouden verkiezing van de leden van het desbetreffende vertegenwoordigend orgaan meer dan vijftien zetels zijn toegekend, mag een aantal namen worden geplaatst dat ten hoogste tachtig bedraagt. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van samenvoeging van aanduidingen van twee of meer groeperingen.

”Kansvolle plek”

Artikel P 17 Kieswet luidt (gedeeltelijk): De zetels (…) worden aan de nog niet gekozen kandidaten van de desbetreffende lijsten toegewezen in de volgorde van de lijst.

”FvD”

Artikel H 2 van het Kiesbesluit luidt (gedeeltelijk): Een kandidaat wordt op de kandidatenlijst vermeld met naam, voorletters (..). Achter de voorletters kan tussen haakjes de roepnaam van de kandidaat worden vermeld. Achter de voorletters of, indien vermeld, de roepnaam, mag ter aanduiding van het geslacht van de kandidaat de toevoeging «(m)» of «(v)» worden geplaatst.

”Geen wet”

Elections des conseillers régionaux.

Artikel L 346 Code électoral luidt (gedeeltelijk): Une déclaration de candidature est obligatoire pour chaque liste de candidats avant chaque tour de scrutin. Le nombre de candidats figurant sur les sections départementales de chaque liste est fixé conformément au tableau n° 7 annexé au présent code. Au sein de chaque section, la liste est composée alternativement d’un candidat de chaque sexe.

Heeft hoogste rechter van Duitsland gevoelig verlies geleden?

DONDERDAG 7 MAART 2019 Mag een katholiek ziekenhuis een arts ontslaan omdat hij na echtscheiding opnieuw is getrouwd? Na een rechtsstrijd van tien jaar heeft de Duitse rechter twee weken geleden eindvonnis gewezen.

Düsseldorf De arts werkte als teamleider in een katholiek ziekenhuis in of bij Düsseldorf, de hoofdstad van de grootste en bovendien aan Nederland grenzende deelstaat Noordrijn-Westfalen. Hij werkte op basis van een arbeidsovereenkomst (Arbeitsvertrag). Daarin staat een bepaling dat hij mag worden ontslagen als hij een huwelijk aangaat dat volgens het kerkelijke recht ongeldig is.

R.K. Kerk Het aangaan van een tweede huwelijk na echtscheiding is volgens kerkelijk recht een ongeldig huwelijk. Volgens zijn arbeidscontract was zijn tweede huwelijk dus ongeldig en leverde het een ontslaggrond op. Hertrouwen na echtscheiding is ook volgens kerkelijk recht grond voor ontslag van katholieke teamleiders in dienst van een katholiek ziekenhuis, althans volgens het kerkelijk recht van het bisdom waaronder het ziekenhuis opereert. De arts is na acht jaar dienstverband gescheiden en in hetzelfde jaar hertrouwd.

Erfurt I Tot zover het kerkelijk recht. Is zo’n bepaling in het arbeidscontract ook volgens de rechter rechtsgeldig? Niet volgens de hoogste arbeidsrechter in Duitsland, het Bundesarbeitsgericht dat in Erfurt (Thüringen) zetelt. Daarom sprak deze rechter in 2011 uit dat het ontslag onterecht was gegeven.

Deutschland Volgens het ziekenhuis – de werkgever – heeft deze arbeidsrechter echter niet genoeg rekening gehouden met de godsdienstvrijheid. De godsdienstvrijheid is een mensenrecht dat is vastgelegd in de Duitse Grondwet. Ook de kerk en het katholieke ziekenhuis kunnen een beroep doen op dit grondrecht.

Karlsruhe Het ziekenhuis stapt daarom naar de allerhoogste rechter in het land: het Bundesverfassungsgericht, dat zijn zetel heeft in Karlsruhe (Baden-Württemberg). Deze rechter toetst uitspraken van andere rechters aan grondrechten, dat zijn de mensenrechten die in de grondwet staan. Deze rechter blijkt het eens te zijn met het ziekenhuis: een katholieke teamleider in een katholiek ziekenhuis mag wel degelijk ontslagen worden omdat hij hertrouwt na echtscheiding. De arbeidsrechter heeft volgens deze rechter niet genoeg rekening gehouden met de godsdienstvrijheid. Daarom moet de arbeidsrechter een nieuwe uitspraak geven, een uitspraak die bovendien in overeenstemming is met de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht.

Erfurt IIAls het Bundesarbeitsgericht zich vervolgens opnieuw over de zaak gaat buigen, zijn inmiddels enkele jaren verstreken sinds haar eerste uitspraak. Deze rechter vraagt zich nu af of de uitleg die het Bundesverfassungsgericht geeft aan de godsdienstvrijheid in strijd is met Europese regels over gelijke behandeling in arbeid en beroep. Deze uitleg leidt er namelijk toe dat een katholieke teamleider anders wordt behandeld dan een niet-katholieke teamleider, louter vanwege zijn katholiek zijn. Voor een teamleider die geen katholiek is, levert hertrouwen na echtscheiding namelijk geen ontslaggrond op. Zou dat geen discriminatie zijn? In de Europese regels over gelijke behandeling in arbeid en beroep staat dat discriminatie op grond van godsdienst verboden is!

Luxemburg Er is maar één rechter die op deze vraag antwoord kan geven: dat is het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese rechter die in Luxemburg zetelt. Dit Hof heeft de vraag september vorig jaar beantwoord. Uit dat antwoord volgt dat een katholiek ziekenhuis niet strenger mag zijn voor een teamleider, louter omdat ie katholiek is. Als het gaat over hertrouwen na echtscheiding, kan het daarom niet zo zijn dat hij wél wordt ontslagen maar een teamleider die niet katholiek niet, of in ieder geval minder snel. Natuurlijk zijn hierop uitzonderingen mogelijk, namelijk als die Religion sei nach der Art der betreffenden Tätigkeiten oder den vorgesehenen Umständen ihrer Ausübung eine wesentliche, rechtmäßige und gerechtfertigte berufliche Anforderung angesichts des Ethos dieser Kirche oder Organisation.

Erfurt III Het Hof van Justitie heeft de zaak vervolgens teruggestuurd naar het Bundesarbeitsgericht. Dat heeft zich twee weken geleden over de zaak gebogen, voor de derde maal. Deze uitspraak van 20 februari is nog niet gepubliceerd, maar uit het persbericht blijkt dat bovenstaande uitzondering zich hier volgens de arbeidsrechter niet heeft voorgedaan. Het tien jaar eerder gegeven ontslag was dus niet terecht! Een oud-rechter zegt in de Süddeutsche Zeitung van afgelopen dinsdag dat de uitspraken tot een Autoritätsverlust für das Bundesverfassungsgericht leiden.

BRONNEN:

”Düsseldorf”

Uit de uitspraak van het Bundesarbeitsgericht van 8 september 2011: Tatbestand. Nach dem Arbeitsvertrag der Parteien leisten die Mitarbeiter ihren Dienst im Geist christlicher Nächstenliebe; als wichtiger Grund zur außerordentlichenKündigung ist ua. „Leben in kirchlich ungültiger Ehe oder eheähnlicher Gemeinschaft“ vorgesehen.

”R.K. Kerk”

Uit de uitspraak van het Bundesarbeidsgericht van 8 september 2011: Canon 1085 des Codex Iuris Canonici (Gesetzbuch des Kirchenrechts) luidt (gedeeltelijk): Ungültig schließt eine Ehe, wer durch das Band einer früheren Ehe gebunden ist, auch wenn diese nicht vollzogen worden ist. Mag auch eine frühere Ehe aus irgendeinem Grund nichtig oder aufgelöst worden sein, so ist deshalb eine neue Eheschließung noch nicht erlaubt, bevor die Nichtigkeit bzw. die Auflösung der früheren Ehe rechtmäßig und sicher feststeht.“

Uit de uitspraak: Artikel 4 („Loyalitätsobliegenheiten“) van de Grundordnung des kirchlichen Dienstes im Rahmen kirchlicher Arbeitsverhältnisse vom 22.September 1993 (Amtsblatt des Erzbistums Köln 1993, S.222, im Folgenden: GrO 1993) luidt: „(1) Von den katholischen Mitarbeiterinnen und Mitarbeitern wird erwartet, dass sie die Grundsätze der katholischen Glaubens- und Sittenlehre anerkennen und beachten. Insbesondere im pastoralen, katechetischen und erzieherischen Dienst sowie bei Mitarbeiterinnen und Mitarbeitern, die aufgrund einer Missio canonica tätig sind, ist das persönliche Lebenszeugnis im Sinne der Grundsätze der katholischen Glaubens- und Sittenlehre erforderlich. Dies gilt auch für leitende Mitarbeiterinnen und Mitarbeiter. (2) Von nicht katholischen christlichen Mitarbeiterinnen und Mitarbeitern wird erwartet, dass sie die Wahrheiten und Werte des Evangeliums achten und dazu beitragen, sie in der Einrichtung zur Geltung zu bringen.

Uit de uitspraak: Artikel 5 luidt (gedeeltelijk): (1) Erfüllt eine Mitarbeiterin oder ein Mitarbeiter die Beschäftigungsanforderungen nicht mehr, so muss der Dienstgeber durch Beratung versuchen, dass die Mitarbeiterin oder der Mitarbeiter diesen Mangel auf Dauer beseitigt. … Als letzte Maßnahme kommt eine Kündigung in Betracht. (2) Für eine Kündigung aus kirchenspezifischen Gründen sieht die Kirche insbesondere folgende Loyalitätsverstöße als schwerwiegend an: (..) Abschluss einer nach dem Glaubensverständnis und der Rechtsordnung der Kirche ungültigen Ehe. (3) Ein nach Abs.2 generell als Kündigungsgrund in Betracht kommendes Verhalten schließt die Möglichkeit einer Weiterbeschäftigung aus, wenn es begangen wird von … leitend tätigen Mitarbeiterinnen und Mitarbeitern … Von einer Kündigung kann ausnahmsweise abgesehen werden, wenn schwerwiegende Gründe des Einzelfalles diese als unangemessen erscheinen lassen.“

Uit de uitspraak: de Grundordnung für katholische Krankenhäuser in Nordrhein-Westfalen vom 5. November 1996 (Amtsblatt des Erzbistums Köln, S.321): „A. Zuordnung zur Kirche. 6. (…) Für den Träger ist die auf der Grundlage der Erklärung der deutschen Bischöfe zum kirchlichen Dienst erlassene [GrO 1993] nebst Änderungen und Ergänzungen verbindlich. Als leitend tätige Mitarbeiter im Sinne der genannten Grundordnung gelten die Mitglieder der Krankenhausbetriebsleitung und die Abteilungsärzte.“

”Erfurt I”

Uit de uitspraak van het Bundesarbeitsgericht van 8 september 2011: Zu Gunsten des Klägers fällt sein grundrechtlich und durch Art. 8, Art. 12 EMRK geschützter Wunsch in die Waagschale, in einer nach bürgerlichem Recht geordneten Ehe mit seiner jetzigen Frau zu leben.(..) Zu Gunsten der Beklagten wiegt die unverkennbare Schwere des Loyalitätsverstoßes. Die Beklagte hat als katholische Einrichtung das vom Grundgesetz gestützte Recht, auch als solche zu wirken und in Erscheinung zu treten. Sie versteht ihr karitatives Tun im Sinne der Erfüllung eines religiösen Auftrages. Nach der katholischen Sittenlehre gehören Nächstenliebe und die Unauflöslichkeit der Ehe als Teile zu derselben, umfassenden, nicht verfügbaren und einheitlichen Auffassung vom Menschen als Geschöpf Gottes. Art. 9 und Art. 11 EMRK gewährleisten, dass sich Menschen aufgrund einer sie verbindenden religiösen Auffassung zusammenfinden und ihre Angelegenheiten nach Maßstäben ordnen können, die nicht vom Staat oder der jeweils herrschenden öffentlichen Meinung über die Natur des Menschen korrigiert werden dürfen. Das gilt auch dann, wenn die betreffenden Auffassungen einer Bevölkerungsmehrheit unplausibel, rückwärtsgerichtet oder irrational erscheinen mögen. (..) Freilich hat der Kläger als Katholik durch den Vertragsschluss mit der Beklagten in die Einschränkung seines Rechts auf Achtung des Privat- und Familienlebens eingewilligt. Wenn er an der Erfüllung seiner religiösen Pflicht aus Gründen, die den innersten Bezirk des Privatlebens betreffen, gescheitert ist, so geschah dies jedoch nicht aus einer ablehnenden oder auch nur gleichgültigen Haltung heraus. (..) Angesichts dessen ist die ausgesprochene Kündigung sozial nicht gerechtfertigt.

”Duitsland”

Artikel 4 van de Duitse Grondwet (Grundgesetz) luidt: Die Freiheit des Glaubens, des Gewissens und die Freiheit des religiösen und weltanschaulichen. Bekenntnisses sind unverletzlich. Die ungestörte Religionsausübung wird gewährleistet.

Art 140 luidt: Die Bestimmungen der Artikel 136, 137, 138, 139 und 141 der deutschen Verfassung vom 11. August 1919 sind Bestandteil dieses Grundgesetzes.

Artikel 137 van de deutschen Verfassung vom 11. August 1919 luidt (gedeeltelijk): Jede Religionsgesellschaft ordnet und verwaltet ihre Angelegenheiten selbständig innerhalb der Schranken des für alle geltenden Gesetzes. Sie verleiht ihre Ämter ohne Mitwirkung des Staates oder der bürgerlichen Gemeinde.

”Karlsruhe”

Uit de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 22 oktober 2014: Das Urteil des Bundesarbeitsgerichts vom 8. September 2011 – 2 AZR 543/10 – verletzt die Beschwerdeführerin in ihrem Grundrecht aus Artikel 4 Absatz 1 und Absatz 2 in Verbindung mit Artikel 140 des Grundgesetzes und Artikel 137 Absatz 3 der deutschen Verfassung vom 11. August 1919 (Weimarer Reichsverfassung). Das Urteil wird aufgehoben. Die Sache wird an das Bundesarbeitsgericht zurückverwiesen.

”Erfurt II”

Artikel 1 van Europese Richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep luidt: Doel. Deze richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid enberoep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding vandiscriminatie op grond van godsdienst of overtuiging,handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstatenhet beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.

Artikel 4 luidt: Lid 1. Niettegenstaande artikel 2, leden 1 en 2, kunnen delidstaten bepalen dat een verschil in behandeling dat op eenkenmerk in verband met een van de in artikel 1 genoemdegronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijkkenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifiekeberoepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitge-voerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mitshet doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is. Lid 2. De lidstaten kunnen op het moment van vaststelling vandeze richtlijn bestaande nationale wetgeving handhaven ofvoorzien in toekomstige wetgeving waarin op de datum vanvaststelling van deze richtlijn bestaande nationale praktijkenworden opgenomen, die bepaalt, dat in het geval van kerken enandere publieke of particuliere organisaties, waarvan de grond-slag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, voor wat betreftde beroepsactiviteiten van deze organisaties een verschil inbehandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging van eenpersoon geen discriminatie vormt indien vanwege de aard vande activiteiten of de context waarin deze worden uitgeoefendde godsdienst of overtuiging een wezenlijke, legitieme engerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslagvan de organisatie. Dit verschil in behandeling wordt toegepastmet inachtneming van de grondwettelijke bepalingen en begin-selen van de lidstaten en van de algemene beginselen van hetGemeenschapsrecht, en mag geen op een andere grond geba-seerde discriminatie rechtvaardigen. Mits de bepalingen van deze richtlijn voor het overige wordengeëerbiedigd, laat deze richtlijn derhalve het recht van kerkenen andere publieke of particuliere organisaties waarvan degrondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, onverletom, handelend in overeenstemming met de nationale grond-wettelijke en wettelijke bepalingen, van personen die voor henwerkzaam zijn, een houding van goede trouw en loyaliteit aande grondslag van de organisatie te verlangen

”Luxemburg”

Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Grote Kamer) van 11 september 2018: Aus diesen Gründen hat der Gerichtshof (Große Kammer) für Recht erkannt: 1. Art.4 Abs.2 Unterabs.2 der Richtlinie 2000/78/EG des Rates vom 27.November 2000 zur Festlegung eines allgemeinen Rahmens für die Verwirklichung der Gleichbehandlung in Beschäftigung und Beruf ist dahin auszulegen, dass

zum einen eine Kirche oder eine andere Organisation, deren Ethos auf religiösen Grundsätzen oder Weltanschauungen beruht und die eine in Form einer privatrechtlichen Kapitalgesellschaft gegründete Klinik betreibt, nicht beschließen kann, an ihre leitend tätigen Beschäftigten je nach deren Konfession oder Konfessionslosigkeit unterschiedliche Anforderungen an das loyale und aufrichtige Verhalten im Sinne dieses Ethos zu stellen, ohne dass dieser Beschluss gegebenenfalls Gegenstand einer wirksamen gerichtlichen Kontrolle sein kann, damit sichergestellt wird, dass die in Art.4 Abs.2 der Richtlinie genannten Kriterien erfüllt sind, und

zum anderen bei Anforderungen an das loyale und aufrichtige Verhalten im Sinne des genannten Ethos eine Ungleichbehandlung zwischen Beschäftigten in leitender Stellung je nach deren Konfession oder Konfessionslosigkeit nur dann mit der Richtlinie im Einklang steht, wenn die Religion oder die Weltanschauung im Hinblick auf die Art der betreffenden beruflichen Tätigkeiten oder die Umstände ihrer Ausübung eine berufliche Anforderung ist, die angesichts des Ethos der in Rede stehenden Kirche oder Organisation wesentlich, rechtmäßig und gerechtfertigt ist und dem Grundsatz der Verhältnismäßigkeit entspricht, was das nationale Gericht zu prüfen hat.

”Erfurt III”

Die Loyalitätspflicht, keine nach dem Glaubensverständnis und der Rechtsordnung der katholischen Kirche ungültige Ehe zu schließen, war im Hinblick auf die Art der Tätigkeiten des Klägers und die Umstände ihrer Ausübung keine wesentliche, rechtmäßige und gerechtfertigte berufliche Anforderung.