Donderdag 5 april 2018. Tweede Kamerlid van D66 heeft initiatief wetsvoorstel ingediend om de belediging van de Koning (majesteitsschennis) in het Wetboek van Strafrecht anders te gaan regelen: de straf die daarop staat gaat omlaag en wordt gelijk aan de straf die staat op belediging van een ambtenaar in functie (bijvoorbeeld een politieagent). In het nu geldende Wetboek van Strafrecht is opzettelijke belediging van de Koning, de Koningin en de vermoedelijke opvolger van de Koning strafbaar gesteld met gevangenisstraffen en geldboetes. Bovendien kan de rechter de dader het kiesrecht ontnemen. Strafbaar kan ook zijn de verspreiding en openlijke tentoonstelling van een geschrift of afbeelding waarin zo’n belediging voorkomt. Ook daarvoor kunnen gevangenisstraffen en geldboetes worden opgelegd, maar die zijn wel veel lager. De rechter kan die dader evenmin het kiesrecht ontnemen.
Artikel 111 Wetboek van Strafrecht luidt: Opzettelijke belediging van de Koning wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 112 Wetboek van Strafrecht luidt: Opzettelijke belediging van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, of van de Regent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 113 Wetboek van Strafrecht luidt: Hij die een geschrift of afbeelding waarin een belediging voorkomt voor de Koning, de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, diens echtgenoot of de Regent, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige belediging voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel 23 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald. Er zijn zes categorieën:
de eerste categorie, € 415;
de tweede categorie, € 4.150;
de derde categorie, € 8.300;
de vierde categorie, € 20.750;
de vijfde categorie, € 83.000;
de zesde categorie, € 830.000.
Artikel 114 Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 111 en 112 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°-3°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 28 eerste lid, onder 1°-3° Wetboek van Strafrecht luidt (gedeeltelijk): De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:
-
- 1°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
- 2°. het dienen bij de gewapende macht;
- 3°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.