De uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof

DINSDAG 26 OKTOBER 2021 Op televisie en in kranten is veel aandacht voor het oordeel van het Poolse Constitutionele Hof van 7 oktober jl. dat in Polen het Poolse recht zwaarder kan wegen dan het recht van de EU (Europese Unie). Wat het Poolse hof precies heeft geoordeeld is mij onbekend, ik ken het alleen uit wat ik hierover in de media te weten ben gekomen. Maar: hoe oordeelt de EU-rechter over de verhouding EU-recht en nationaal recht?

NATIONAAL RECHT Volgens de EU-rechter – het Hof van Justitie – weegt het recht van de EU zwaarder dan het nationale recht van een lidstaat. EU-recht heeft dus voorrang op het nationaal recht van de 27 lidstaten. Polen is een lidstaat. In Polen heeft EU-recht dus voorrang op het Pools recht. Andere lidstaten zijn bijvoorbeeld Nederland en Italië. In Nederland staat het nationaal recht o.a. in parlementaire wetten. Dat zijn wetten die met medewerking van Tweede en Eerste Kamer zijn tot stand gekomen. Ook op deze wetten heeft EU-recht dus voorrang.

1964 Het is niet zo dat de EU-rechter zich recentelijk voor het eerst over die voorrang heeft uitgesproken. Dat is al in 1964 gebeurd. Het gebeurde naar aanleiding van een rechtszaak die in Italië speelde.

COSTA tegen ENEL In deze rechtszaak stonden Flaminio Costa en ENEL tegenover elkaar. Meneer Costa was aandeelhouder van een particuliere elektriciteitscentrale, maar Italië had besloten om de elektriciteitsvoorziening te nationaliseren in ENEL. Costa was het daarmee niet eens en stapte naar de rechtbank in zijn woonplaats Milaan. In de rechtszaak die volgde kwam o.a. ter sprake hoe toepasselijk EU-recht moest worden uitgelegd.De Milanese rechtbank wist het ook niet en vroeg het daarom aan de EU-rechter.

VOORRANG De EU-rechter sprak zich toen voor het eerst uit over voorrang. Hij zei daarover o.a. dat nationaal recht niet mag ingaan tegen EU-recht en dat – voor zover dit toch gebeurde – nationaal recht niet van toepassing is. En dat dan in plaats van nationaal recht EU-recht van toepassing is. Burgers kunnen in die situatie voor hun eigen rechtbanken een beroep doen op EU-recht. Anders gezegd: EU-recht heeft voorrang op nationaal recht. Het heeft niet alleen voorrang op de gewone wetten van een lidstaat, het heeft zelfs op de grondwet voorrang. Nog anders gezegd: EU-recht weegt in een lidstaat zwaarder dan het nationaal recht van die lidstaat. 

EEG en EU In 1964 waren alleen Italië, Duitsland, Frankrijk, België, Luxemburg en Nederland lidstaten. EU-recht woog dus alleen zwaarder in deze zes landen. De EU heette toen nog EEG. De EEG is later EU geworden, en daarvan zijn nu 27 landen lid. Polen is in 2004 lid geworden. In alle 27 landen heeft EU-recht voorrang. De EU-rechter heeft de uitspraak uit 1964 in de volgende decennia herhaald.

GEND&LOOS De uitspraak in Costa/ENEL was geen totale verrassing in 1964. De EU-rechter had namelijk een jaar eerder een eerste stap gezet met de uitspraak in  (Van) Gend&Loos. Gend&Loos was een Nederlandse transportonderneming die o.a. goederen invoerde uit Duitsland. Nederland had daarvoor importtarieven opgelegd. De onderneming was het daarmee niet eens en stapte naar de Nederlandse belastingrechter. (De interne markt zoals we die nu kennen was in de jaren zestig van de vorige eeuw nog ver weg!) Op het verschil tussen Costa/ENEL en Gend&Loos wordt hieronder ingegaan.

NIET EXPLICIET De voorrang van EU-recht volgt dus uit een rechterlijke uitspraak. Hij was niet expliciet vermeld in het EEG-Verdrag zoals dat in 1964 gold. Dit verdrag – gesloten in 1957 en ook wel het Verdrag van Rome genoemd –  is in de daaropvolgende decennia vaak aangepast en door nieuwe verdragen vervangen, zoals door het EG-verdrag (1965), het Verdrag van Maastricht (1992) en het Verdrag van Lissabon (2007). Terecht schrijft professor W. Voermans in zijn boek uit 2015 dat het opmerkelijk is dat die voorrang ook in deze latere verdragen nimmer expliciet is vermeld.  

DUALISME De uitspraken die de EU-rechter in 1963 en in 1964 deed hadden een grote impact in Italië. Uit de Italiaanse grondwet volgde toen namelijk dat burgers voor hun eigen rechtbanken pas een beroep op internationaal recht (waaronder EU-recht) kunnen doen nadat het in nationaal recht is opgenomen, bijvoorbeeld door opname in een nationale wet. Pas dan werkt de internationale rechtsorde door in de nationale rechtsorde. Dit heet het dualistisch stelsel. De EU-regels waarop Costa een beroep deed, waren niet alleen niet opgenomen in een Italiaanse wet, maar ze waren daarmee zelfs in strijd. In hun boek uit 2011 schrijven W. Werner en R. Wessel dat de EU-rechter in Gend&Loos uitsprak dat burgers op EU-recht een beroep kunnen doen, ook als het niet is opgenomen in nationaal recht. En dat de EU-rechter in Costa/ENEL uitsprak dat een burger dit zelfs kan doen als het EU-recht in strijd is met nationaal recht.  

MONISME Voor Nederland hadden de uitspraken van de EU-rechter in 1964 niet zo’n grote impact. Uit onze grondwet volgde destijds – en volgt ook nu nog – dat burgers vaak rechtstreeks een beroep kunnen doen op bepalingen van internationaal recht. Dus: zonder dat ze eerst zijn opgenomen in een Nederlandse wet, en zelfs als ze in strijd zijn met zo’n wet. Dat volgt uit de artikelen 93 en 94 Grondwet. Nederland had en heeft een monistisch stelsel.

ONDERGESCHIKT? Dat EU-recht in een lidstaat zwaarder weegt dan het eigen nationale recht van die lidstaat betekent niet dat de nationale rechtsorde (van een lidstaat) ondergeschikt is aan die van de EU. Er is geen ondergeschiktheid omdat EU-instellingen zoals het Europees Parlement en de Raad van Ministers over lang niet alle onderwerpen EU-recht mogen maken. Dat is slechts mogelijk over een beperkt aantal onderwerpen. Dat staat duidelijk en expliciet in het tegenwoordige EU-verdrag, namelijk in de artikelen 4 en 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(Mr. Leon)

Volgend blog: woensdag 10 november

Moties

DINSDAG 12 OKTOBER 2021 In de afgelopen weken hebben diverse Tweede Kamer moties de krant en andere nieuwsmedia gehaald. Zoals de moties van afkeuring in de debatten over Afghanistan en de moties die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zijn ingediend. Wat is een motie?

OORDEEL Een motie kan volgens de officiële website van de Tweede Kamer een oordeel geven over het gevoerde beleid, de regering vragen iets te doen of juist niet te doen of een uitspraak doen over bepaalde zaken of actuele ontwikkelingen. In de praktijk is een motie bijna altijd gericht tot een of meer ministers of staatssecretarissen.

ONDERWERP Elk Kamerlid kan volgens het reglement van de Tweede Kamer tijdens een vergadering moties indienen, mits ze gaan over het onderwerp dat in die vergadering in behandeling is. Tijdens een Kamerdebat over ‘de meest recente situatie in Afghanistan’, heeft Salima Belhaj een motie ingediend over aanpassing van het beschermingsbeleid voor personeel dat voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, zodat niet alleen tolken maar ook bijvoorbeeld chauffeurs en koks in aanmerking voor het Nederlands beschermingsbeleid. De motie ging dus zonder meer over het in behandeling zijnde onderwerp. Ze werd ingediend op 18 augustus; het debat is dus tijdens het zomerreces gehouden.

GERICHT TOT BEWINDSPERSOON Enkele weken later waren er de Algemene Politieke Beschouwingen, die jaarlijks plaatsvinden op de eerste dagen na Prinsjesdag. Prinsjesdag is steeds de derde dinsdag van september, dit jaar was dat op 21 september. De Algemene Politieke Beschouwingen gaan over de regeringsplannen en de begroting van volgend jaar. Ze omvatten dus heel veel onderwerpen. Sterk uiteenlopende moties zijn dan mogelijk. Zo zijn er moties ingediend voor uitschrijving van nieuwe verkiezingen, afschaffing van eigen risico in de zorg, instelling van een Nationale Veiligheidsraad, reële verhoging van het wettelijk minimumloon met 5%, oprichting van een OMT voor het klimaat, onmiddellijke stopzetting van alle coronamaatregelen, afschaffing van de kostendelersnorm in bijvoorbeeld de bijstand, terugkomst van het ministerie van VROM, en tegen halvering van de veestapel. Al deze moties zijn gericht tot een bewindspersoon.

SCHRIFTELIJK Een motie moet altijd schriftelijk worden ingediend en zijn ondertekend door de indiener. Een motie kan door meerdere Kamerleden worden ondertekend; er is dan één indiener en de anderen zijn de mede indieners. Zo is de motie van Belhaj ondertekend door tien mede indieners! Daarentegen zijn de moties voor afschaffing van eigen risico in de zorg en voor terugkeer van het ministerie van VROM door slechts één Kamerlid ondertekend.

STEMMING Moties worden aan een stemming onderworpen en zijn vervolgens aangenomen of verworpen. Een motie is aangenomen als de meerderheid van de aanwezige Kamerleden voor stemde. De motie van Belhaj is aangenomen met (minstens) 84 stemmen voor. Een aangenomen motie heet ook wel Kameruitspraak. Een motie is verworpen als een meerderheid van de aanwezige Kamerleden tegen stemde. De moties die hierboven zijn genoemd en die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen werden ingediend zijn alle verworpen. Er zijn toen ook moties ingediend die wél werden aangenomen, zoals die voor afschaffing van het leenstelsel en invoering van de basisbeurs, opname van een integraal ouderenbeleid in het regeerakkoord, verkenning van de mogelijkheid van een nieuwe kernreactor binnen 10 jaar en om excuses aan te bieden voor de rol van Nederland in het slavernijverleden. Al deze moties zijn gericht tot een of meer bewindslieden. Dat lijkt niet het geval met de (aangenomen) motie om in het Kamergebouw de Grondwet op een passende wijze een goede plaats te geven, zodat iedereen aan de waarde hiervan herinnerd wordt. Deze motie lijkt eerder gericht tot (het Presidium van) de Tweede Kamer.

OVERNEMEN Niet elke motie wordt in stemming gebracht. Bijvoorbeeld omdat de indiener haar motie weer intrekt, of omdat de minister of staatssecretaris tot wie de motie is gericht zegt dat zij de motie overneemt en geen enkel (aanwezig) Kamerlid zich daartegen verzet. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is volgens mij geen enkele motie overgenomen. Wel is het zo dat van enkele moties de stemming is uitgesteld tot een latere vergadering – de motie wordt dan ‘aangehouden’ – waardoor niet is uitgesloten dat zo’n motie later alsnog is/wordt overgenomen.

MOTIE VAN WANTROUWEN De minister of staatssecretaris tot wie de motie is gericht hoeft een aangenomen motie niet uit te voeren. Tenminste, daartoe is hij staatsrechtelijk niet verplicht. Er is één uitzondering: dat is de motie van wantrouwen. Na een motie van wantrouwen moet die bewindspersoon aftreden. De ministerraad zal een voordracht tot ontslag moeten doen aan de Koning (zie ook het vorige blog). Oppositiepartijen dienen zo’n motie zo nu en dan in. Zo werd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen een motie van wantrouwen ingediend tegen minister Hugo de Jonge. De motie werd verworpen. Een week eerder – op 15 september – werd tijdens een debat over de situatie in Afghanistan een motie van wantrouwen ingediend tegen minister Sigrid Kaag. Ook deze motie werd verworpen. Een motie van wantrouwen is trouwens nog nooit aangenomen. De staatsrechtelijke verplichting om na een aangenomen motie van wantrouwen af te treden staat overigens niet in de Grondwet en evenmin in een andere wet. Het is een verplichting uit het ongeschreven staatsrecht. Volgens het ongeschreven staatsrecht moet een bewindspersoon aftreden als blijkt dat hij niet langer het vertrouwen heeft van de Tweede Kamermeerderheid.

MOTIE VAN AFKEURING Tijdens datzelfde Kamerdebat zijn er ook moties van afkeuring ingediend. Weliswaar is een bewindspersoon tot wie zo’n motie is gericht staatsrechtelijk niet verplicht om af te treden, maar veel bewindspersonen doen dat wel als zo’n motie wordt aangenomen. Op 15 september zijn twee moties van afkeuring aangenomen. In de ene wordt de handelwijze van minister Ank Bijleveld (van Defensie) afgekeurd. Bijleveld is afgetreden. In de andere wordt de handelwijze van het hele kabinet afgewezen. Sigrid Kaag is toen afgetreden, omdat zij als minister van Buitenlandse Zaken de eerstverantwoordelijke was voor de Afghaanse evacuaties.

MOTIE TEGEN KAMERLID Enkele maanden eerder – op 1 april – is tijdens een Kamerdebat dat over het verloop van de eerste weken van de kabinetsformatie ging een motie van afkeuring aangenomen over de handelwijze van Mark Rutte. Volgens het reglement van de Tweede Kamer debatteert de Kamer over de kabinetsformatie en is het deze Kamer die de informateurs aanwijst. In de motie van 1 april wordt uitgesproken ‘dat VVD-fractieleider Rutte, die tevens de rol van demissionair Minister-President vervult, de waarheid niet sprak in de media dat hij bij oud-verkenners niet heeft gesproken over de positie van de heer Omtzigt’. Deze motie is niet gericht tot een bewindspersoon. Ze is gericht tot een Kamerlid. Kamerlid Rutte wordt kwalijk genomen wat hij (als onderhandelaar van de VVD-fractie) in die eerste weken van de kabinetsformatie in de media heeft gezegd over ‘positie Omtzigt: functie elders’. Een motie van afkeuring kán hier, maar een motie van wantrouwen lijkt hier niet logisch, want wat wordt afgekeurd is de handelwijze van een Kamerlid en een Kamerlid hoeft niet af te treden als zijn Kamer geen vertrouwen in hem heeft. Toch is tijdens datzelfde debat om dezelfde reden ook een motie van wantrouwen ingediend tegen Rutte als minister-president. Zo’n motie tegen hem als minister-president lijkt hier niet redelijk, want hij handelde als Kamerlid. Maar: zou de motie zijn aangenomen, dan had de minister-president desondanks moeten aftreden. Het is namelijk onbelangrijk waarom de Kamer zo’n motie aanneemt; het doet er niet toe of dat redelijk was; bewindslieden hebben namelijk geen ontslagbescherming. De motie is trouwens verworpen.    

EERSTE KAMER Ook Eerste Kamerleden kunnen moties indienen. Elk Eerste Kamerlid kan dat doen, maar een motie wordt alleen in behandeling genomen als hij door minstens vier andere Kamerleden is mede ondertekend of ondersteund. Ook Eerste Kamerleden kunnen moties van afkeuring en zelfs moties van wantrouwen indienen. Zo is vorig jaar op 16 juni een motie van afkeuring aangenomen tegen minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken) omdat ‘de Minister niet tegemoet wil komen aan de uitdrukkelijke en herhaalde oproep van de Eerste Kamer om een tijdelijke huurstop, in enigerlei vorm, mogelijk te maken’. Die uitdrukkelijke en herhaalde oproep stond trouwens ook in moties die diezelfde Eerste Kamer had aangenomen (indiener: Tiny Kox).

AMENDEMENT Een motie is iets anders dan een amendement. Een amendement is een door de Tweede Kamer aangebrachte wijziging van een wetsvoorstel. 

(Mr. Leon)

Volgend blog: woensdag 27 oktober

Ministers en staatssecretarissen die tussentijds vertrekken

DONDERDAG 30 SEPTEMBER 2021 Herhaaldelijk heeft het kabinet dit jaar te maken gehad met een minister of staatssecretaris die vertrekt. Sommige bewindslieden hebben dat gedaan vanwege persoonlijke redenen, zoals gezondheid of het aanvaarden van een ‘functie elders’. Anderen hebben dat gedaan na een motie van afkeuring in de Tweede Kamer. En nog geen week geleden moest staatssecretaris Mona Keijzer vertrekken nadat ze zich in de Telegraaf kritisch had uitgelaten over het kabinetsbeleid inzake de coronapas. Hoe wordt zo’n vertrek van een bewindspersoon staatsrechtelijk vorm gegeven?

ONTSLAGVERLENING Aan al deze ministers en staatssecretarissen is ontslag verleend. Aan een bewindspersoon kan om elke reden ontslag worden gegeven en er gelden ook geen minimum opzegtermijnen: anders dan voor werknemers en ambtenaren is er voor hen geen wettelijke ontslagbescherming.

KONINKLIJK BESLUIT Ontslagverlening van een bewindspersoon moet in de vorm van een koninklijk besluit gebeuren. Dat staat in de Grondwet. Voor alle bewindslieden die dit jaar zijn vertrokken staat in het koninklijk besluit dat het ontslag ‘op de meest eervolle wijze’ is verleend.

CONTRASEIGN Een koninklijk besluit is een schriftelijk besluit dat zowel door de Koning als door een of meer bewindslieden is ondertekend. De handtekening van deze bewindslieden – het zogenaamde contraseign – zorgt ervoor dat niet de Koning maar die bewindslieden voor het besluit verantwoordelijk zijn. Ze moeten daarover bijvoorbeeld verantwoording afleggen aan de Tweede Kamer.

VOORDRACHT Ontslagbesluiten van bewindspersonen moeten volgens de Grondwet in elk geval zijn gecontrasigneerd door de minister-president. Alle ontslagbesluiten van de dit jaar vertrokken bewindspersonen zijn trouwens alléén gecontrasigneerd door de minister-president. De meesten hebben de Koning verzocht om ontslagverlening. Volgens het reglement van de ministerraad is echter voor ontslagverlening steeds een voordracht nodig van de minister-president. De minister-president heeft dan ook voor elke vertrokken bewindspersoon zo’n voordracht gedaan. Daarna volgde de ondertekening van het ontslagbesluit.

MINISTERRAAD Nu is het niet zo dat de minister-president zelfstandig mag beslissen of hij een bewindspersoon bij de Koning voordraagt voor ontslag. Daarover gaat namelijk de ministerraad; dat staat in het reglement van die raad. Het is dus de ministerraad die beslist of een bewindspersoon wordt voorgedragen voor ontslag. De ministerraad – dat is de wekelijkse vergadering van alle ministers – neemt zijn besluiten bij meerderheid van stemmen. Elke minister die ter vergadering aanwezig is heeft daarbij één stem, en het besluit om een minister of staatssecretaris voor ontslag voor te dragen wordt met een gewone meerderheid van stemmen genomen.

DEMISSIONAIR Alle ministers en staatssecretarissen aan wie dit jaar ontslag is verleend, waren vóór hun ontslag al demissionair. Sinds half januari is het hele kabinet immers demissionair, dit als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Die demissionaire status is hier het vermelden waard, want een demissionaire minister of staatssecretaris is een bewindspersoon waarvan ontslag is aangevraagd (bij de Koning). Weliswaar alleen aangevraagd, en dus (nog) niet verleend. Maar toch opmerkelijk, want voor al deze bewindslieden waarvoor om allerlei redenen ontslag is verleend, gold dus dat hun ontslag reeds half januari was aangevraagd, al gebeurde dat toen om een heel andere reden.

(Mr. Leon)

Volgend blog: dinsdag 12 oktober

De bondskanselier van Duitsland

VRIJDAG 17 SEPTEMBER 2021 In de afgelopen weken is er op televisie en in de krant veel aandacht besteed aan de drie kandidaten die een reële kans maken om binnenkort Angela Merkel op te volgen als bondskanselier van Duitsland. Dit zijn Olaf Scholz van het sociaaldemocratische SPD, Annalena Baerbock van het groenlinkse Bündnis 90/Die Grünen en Armin Laschet van het christendemocratische CDU. Wat is een bondskanselier en wie kiest hem (of haar)?

BOND De bondskanselier is kanselier van de bond. Van welke bond? Van de bond Duitsland. Bundesrepublik Deutschland is namelijk een bondsstaat oftewel een federatie. Bondsstaat Duitsland bestaat uit zestien deelstaten én de bond. Länder worden ze bij onze oosterburen genoemd, of Land als het over één deelstaat gaat. Länder zijn bijvoorbeeld Beieren en Saksen, en het aan Nederland grenzende Noordrijn-Westfalen (in het zuiden) en Nedersaksen (in het noorden). Kandidaat Laschet is momenteel actief in de Landspolitiek: als minister-president van Noordrijn-Westfalen. De bond is het staatsrechtelijk verband tússen de deelstaten. Scholz en Baerbock zijn nu actief in de bond; Scholz als minister en Baerbock als volksvertegenwoordiger.

GRUNDGESETZ Overheidsmacht bestaat uit wetgeving, bestuur en rechtspraak. In een federatie is die macht verdeeld over deelstaten en bond. Deze verdeling is in de nationale grondwet verankerd: in het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland. In deze grondwet is ook de staatsrechtelijke inrichting van de bond vastgelegd; zo is er een bondsdag, een bondsregering en een bondspresident. De inrichting van een deelstaat mag elke deelstaat zelf regelen, tot op zekere hoogte. Die regeling staat in de grondwet van die deelstaat. Duitsland heeft dus zeventien grondwetten.

EENHEIDSSTAAT Ons eigen land is geen bondsstaat of federatie. Het is een eenheidsstaat. De twaalf provincies zijn geen deelstaten; hoeveel anders was dat in de zeventiende en achttiende eeuw. In de Nederlandse grondwet is de overheidsmacht dan ook niet verdeeld over ‘Binnenhof’ en provincies. Provincies hebben alleen overheidsmacht als en voor zover het ‘Binnenhof’ dat toelaat, tot op zekere hoogte. Nederland heeft maar één grondwet, en daarin is niet alleen de inrichting van de Staat maar ook de inrichting van de provincies verankerd. En de inrichting van provincies is uitgewerkt in nationale wetten, zoals de Provinciewet.

BONDSKANSELIER BRD Duitsland heeft een bondskanselier en een bondspresident. Dat zijn twee verschillende ambten. Bondspresident is het staatshoofd, terwijl bondskanselier de regeringsleider is. Hun posities zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met die van Koning en minister-president in ons land. Frank-Walter Steinmeier is bondspresident, sinds 2017. Angela Merkel is bondskanselier, sinds 2005.

BONDSDAG De bondskanselier wordt gekozen door de bondsdag. De bondsdag is de nationale volksvertegenwoordiging, zeg maar de Tweede Kamer van Duitsland. De leden van de bondsdag worden rechtstreeks gekozen door de bevolking, dat wil zeggen door dat deel van de bevolking dat 18 jaar of ouder is en de Duitse nationaliteit heeft. De volksvertegenwoordigers worden voor vier jaar gekozen. Er zijn bij de laatste verkiezingen in 2017 ruim 700 volksvertegenwoordigers gekozen. De grootste fractie bestaat uit CDU en CSU. Dit zijn twee verschillende partijen, maar in de bondsdag vormen ze één fractie. Nummer twee volgt op grote afstand: SPD-fractie. Daarna volgt AfD (Alternative für Deutschland), het liberale FDP, Die Linke en de kleinste fractie is Bündnis 90/Die Grünen. Bündnis 90/Die Grünen is één partij, anders dan haar naam wellicht doet vermoeden. CDU/CSU staat weliswaar met stip bovenaan, maar heeft geen absolute meerderheid in de bondsdag. Een coalitieregering was in 2017 dus noodzakelijk; dat is trouwens (vrijwel) altijd het geval in Duitsland.

KEUZE BONDSKANSELIER Het is dus de bondsdag die de bondskanselier kiest. De bondspresident benoemt vervolgens de persoon die door de meerderheid van de bondsdag is gekozen. Aan die meerderheidskeuze gaan natuurlijk onderhandelingen vooraf tussen de fracties in de bondsdag. Die onderhandelingen gaan niet alleen over wie de nieuwe bondskanselier wordt, maar ook over het nieuwe regeerakkoord. Wat gebeurt er als geen enkele kandidaat de steun krijgt van de meerderheid? Die situatie heeft zich nog niet voorgedaan. Na de laatste verkiezingen dreigde dat wél te gebeuren. Er werd toen in eerste instantie ingezet op een meerderheidscoalitie van drie fracties (en vier partijen): CDU/CSU, FDP en Bündnis 90/Die Grünen. Dat mislukte. Vervolgens werd ingezet op de meerderheidscoalitie van CDU/CSU en SPD; dat is lange tijd tegengehouden door de SPD, maar uiteindelijk ging die partij toch akkoord. Voortzetting van deze coalitie na de verkiezingen van volgende week zondag is niet waarschijnlijk, want volgens recente opiniepeilingen zullen die twee fracties straks nog slechts een minderheid in de bondsdag vormen.

BONDSPRESIDENT Wat als de onderhandelingen voor een nieuw kabinet ertoe leiden dat een kandidaat bondskanselier slechts door een minderheid wordt gesteund? Wat er dan politiek gaat gebeuren, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat de bondspresident dan een veel belangrijkere rol gaat spelen in de kabinetsformatie. Hij moet dan namelijk (politieke) keuzes gaan maken: óf hij benoemt de minderheidskandidaat tot bondskanselier, óf hij schrijft nieuwe bondsdagverkiezingen uit.

KONING Ook in Nederland kan het staatshoofd een belangrijkere rol krijgen in de formatie als een meerderheidskabinet niet lijkt te lukken. Al is dat wél een andere rol dan de Duitse bondspresident heeft. Ten eerste kan er een minderheidskabinet tot stand komen. De benoeming van ministers en staatssecretarissen gebeurt per koninklijk besluit. Dat wil zeggen: onder het benoemingsbesluit staan de handtekeningen van de beoogde/nieuwe minister-president en de Koning. Dat is zo bij alle kabinetten, minderheids- of meerderheidskabinet. Maar bij een minderheidskabinet werkt de parlementaire vertrouwensregel minder goed: het is dan namelijk minder zeker dat dit nieuwe kabinet niet meteen wordt heengezonden, omdat een parlementaire meerderheid meteen bij aanvang van het nieuwe kabinet duidelijk maakt dat ze er geen vertrouwen in heeft. Ten tweede: in plaats van de vorming van een minderheidskabinet kunnen de formatieonderhandelingen ook worden voortgezet, maar nu op zo’n manier dat het staatshoofd wordt verzocht om een formateur aan te wijzen en de opdracht mee te geven om een kabinet samen te stellen. Tot 2012 werden alle formateurs en informateurs aangewezen door de Koning(in). Sindsdien is in het reglement van de Tweede Kamer geregeld dat die Kamer zelf de informateurs en formateur aanwijst en een opdracht meegeeft. In de afgelopen maanden is het niet ondenkbaar gebleken dat deze weg dit keer niet tot de vorming van een kabinet gaat leiden. Dan is het juridisch mogelijk dat de Koning alsnog wordt verzocht om een formateur (of informateur) aan te wijzen. Zo lees ik in het rapport van een commissie van staatsrechtgeleerden die op verzoek van de Tweede Kamer de kabinetsformatie van 2012 heeft geëvalueerd. De commissie benadrukt echter wél dat aan deze ‘terugvaloptie’ ‘gelet op de constitutionele positie van de Koning zeker bezwaren (zijn) verbonden’.

(Mr. Leon)

Volgend blog: woensdag 6 oktober

Incompatibiliteiten

DINSDAG 31 AUGUSTUS 2021 Begin deze maand en eerder in mei zijn drie Tweede Kamerleden benoemd tot staatssecretaris. Ze zijn daarna Kamerlid gebleven. Zowel in de Kamer als in de wetenschap wordt betwijfeld of deze combinatie van Kamerlidmaatschap en staatssecretariaat wel in overeenstemming is met de Grondwet. De Kamervoorzitter heeft de Raad van State daarom gevraagd om advies. Dat advies heet officieel voorlichting. De Raad van State heeft nog geen voorlichting gegeven. Wat staat er – zonder volledig te willen zijn – in de wet over het tegelijkertijd uitoefenen van het Kamerlidmaatschap met een ander overheidsambt?

SENATOR Een Tweede Kamerlid kan volgens de Grondwet niet tegelijkertijd Eerste Kamerlid zijn. Eerste Kamerlid wordt ook wel senator genoemd. Tweede Kamerlidmaatschap gaat trouwens wél samen met het zijn van volksvertegenwoordiger in een gemeente (gemeenteraadslid) of in een provincie (Statenlid). Van de huidige Kamerleden zijn diversen actief als gemeenteraadslid of als Statenlid.

RECHTER Een Tweede Kamerlid kan niet tegelijkertijd rechter zijn bij de Hoge Raad (‘raadsheer’) of bij de Raad van State. Kamerlidmaatschap is trouwens wél verenigbaar met het zijn van rechter in een rechtbank of gerechtshof. In de huidige Kamer hebben twee rechters zitting: een rechtbankrechter die op non-actief is gesteld, en een grensrechter (grapje).

AMBTENAAR Een Tweede Kamerlid kan niet tegelijkertijd werkzaam zijn als ambtenaar op een ministerie of als militair ambtenaar, politieambtenaar en officier van justitie. Hij wordt dan ingevolge de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement óf eervol ontslagen óf op non-actief gesteld als ambtenaar. De keuze is aan hem. In deze wet wordt het op non-actief stellen ‘tijdelijk ontheven van de waarneming van zijn ambt’ genoemd. In de huidige Kamer maken diverse leden gebruik van de terugkeerregeling bij een ministerie. Kamerlidmaatschap is trouwens niet incompatibel met het werkzaam zijn als gemeenteambtenaar of provincieambtenaar. De gemeenteambtenaar die Kamerlid wordt kan dus aan het werk blijven bij de gemeente. In de huidige Kamer heeft één gemeenteambtenaar zitting, maar hij is op non-actief gesteld.

BURGEMEESTER? Een Tweede Kamerlid kan ook tegelijkertijd werkzaam zijn als burgemeester of wethouder. Hij kan echter niet tegelijkertijd commissaris van de Koning in de provincie zijn.

STAATSSECRETARIS Een Tweede Kamerlid kan niet tegelijkertijd bewindspersoon zijn. Het Kamerlidmaatschap is dus onverenigbaar met het ambt van minister of staatssecretaris. Dat staat sinds 1938 in de Grondwet.

DEMISSIONAIR Dat staat in de Grondwet, maar daarin staat ook het volgende: Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Tweede Kamer, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Wat betekent dit? Hoe moet dit worden uitgelegd? Men is het er over eens dat dit in elk geval zo moet worden uitgelegd dat een demissionaire staatssecretaris of minister die Kamerlid wordt beide ambten kan verenigen. Dat is het geval voor negen bewindslieden in het huidige kabinet. Deze ministers en staatssecretarissen zijn namelijk bij de verkiezingen in maart (tevens) Kamerlid geworden. Sindsdien verenigen ze dus de ambten van bewindspersoon en Kamerlid. Als bewindslieden hebben ze al in januari ‘hun ambt ter beschikking gesteld’. Dat wil zeggen: hun ontslag aangeboden bij de Koning. Dat gebeurde vanwege de toeslagenaffaire. Ze hebben weliswaar hun ontslag aangeboden, maar bleven werkzaam als minister of staatssecretaris. Daar zullen ze mee doorgaan totdat er een ander in hun plaats wordt benoemd, bijvoorbeeld omdat er een nieuw kabinet geformeerd is. Pas dan is er ‘omtrent hun beschikbaarstelling beslist’. Voor de drie staatssecretarissen die in mei en augustus zijn benoemd gaat dit alles niet op: zij zijn namelijk eerst Kamerlid geworden en werden pas daarna staatssecretaris. De volgorde is dus omgekeerd. Of de Grondwet ook dit mogelijk maakt, is onduidelijk. Daarom is hierover voorlichting aan de Raad van State gevraagd.

DRIE MAANDEN Er is een tijd geweest dat een demissionair bewindspersoon die vervolgens ook Kamerlid werd hooguit drie maanden beide ambten kon verenigen. Dat is nog niet eens zo heel lang geleden: tot 1983. Het aflopen van die drie maanden kon grote (politieke) consequenties hebben. Dat was bijvoorbeeld tien jaar daarvoor het geval, in 1973. Na de verkiezingen van eind 1972 was er drie maanden zonder succes gewerkt aan de vorming van een nieuw kabinet. Toen moesten de demissionaire bewindspersonen die bij de verkiezingen (ook) Kamerlid waren geworden een keuze maken: tussen het blijven van bewindspersoon óf het Kamerlidmaatschap. Ook demissionair premier Barend Biesheuvel moest die keuze maken. Hij was na de verkiezingen (ook) Kamerlid én fractieleider van de ARP geworden, een partij die enkele jaren later zou opgaan in het CDA. Als fractieleider was hij nauw betrokken bij de kabinetsformatie. Een mogelijke uitkomst van die formatie was een kabinet met PvdA’er Joop Den Uyl als premier. Biesheuvel stond daar bij voorbaat afwijzend tegenover. Ofschoon de meerderheid van zijn fractie daar anders in stond.

VIER JAAR Biesheuvel moest dus een keuze maken. Hij koos voor het demissionair premierschap en verloor daardoor zijn Kamerlidmaatschap. En daarmee het leiderschap van een belangrijke fractie in de formatie. Hij werd opgevolgd door Kamerlid Willem Aantjes. Anders dan Biesheuvel stond Aantjes niet bij voorbaat afwijzend tegenover een coalitie met de linkse partijen, zoals de PvdA. Mede door die grondwettelijk afgedwongen machtswisseling kwam er enkele maanden later een coalitie van o.a. PvdA en ARP tot stand, met Den Uyl als premier. Biesheuvel’s positie is enigszins vergelijkbaar met die van Mark Rutte nu, die immers ook demissionair premier is én leider van een belangrijke fractie in de formatie. Tot zover de overeenkomsten; er zijn belangrijke verschillen. Ten eerste is de maximumtermijn waarin beide ambten verenigbaar zijn in 1983 afgeschaft en kunnen demissionaire bewindslieden – wat de Grondwet betreft – tot de volgende verkiezingen over vier jaar Kamerlid blijven, of beter nog: tot er na de volgende verkiezingen een nieuw kabinet is gevormd. Zolang de formatie duurt hoeft de premier geen keuze te maken uit beide ambten, hoe lang dat ook duurt. Ten tweede heeft de PvdA nu geen 43 zetels, maar 9. Ten derde zien CDA en VVD D66 (destijds: D’66) niet meer als linkse partij. Ten vierde heeft de formatie in 1973 net zolang geduurd als nu, met dit verschil dat er toen een kabinet op het bordes stond en nu niet (en dat voorlopig ook niet wordt verwacht). Zou een grondwetswijziging – terug naar de regeling die gold tot 1983 – in de toekomst wellicht kunnen bijdragen aan kortere kabinetsformaties?

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 17 september

Achternaam

VRIJDAG 20 AUGUSTUS 2021 In de NRC van vorige week zaterdag staat dat de regels voor achternamen binnenkort (weer) gaan veranderen. Hiervoor is een wetsvoorstel in de maak. We wachten het af, maar hoe ziet eigenlijk het geldende achternaamrecht eruit (in grote lijnen)?

NAPOLEON In het algemeen wordt iemand aangeduid door het gebruik van zijn naam, dat is dan met zijn voornaam en/of achternaam. De achternaam of familienaam wordt in de wet geslachtsnaam genoemd, zoals in het Burgerlijk Wetboek. Iedereen moet een officiële achternaam hebben, dat wil zeggen een achternaam die bij de overheid geregistreerd is. Deze verplichting is twee eeuwen geleden tijdens de Franse Tijd ingevoerd, toen ons land deel uitmaakte van het keizerrijk onder N. Bonaparte.

EVRM Tegelijkertijd is iemands naam ook een recht. Het valt onder het mensenrecht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, dat bijvoorbeeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat. Hoewel deze verdragsbepaling niet expliciet gaat over namen, heeft de hoogste rechter al in 1994 overwogen dat namen eronder vallen. Je naam is deel van je persoonlijkheid. Je naam maakt identificatie ten opzichte van anderen mogelijk; hij kan ook informatie geven, bijvoorbeeld over de familie waarin je bent geboren (al is dat gering bij veelvoorkomende namen).

MULTATULI Het hebben van een officiële achternaam is een verplichting, maar men is niet verplicht om deze achternaam te gebruiken. Wie getrouwd is of een geregistreerd partnerschap heeft, mag de naam van zijn partner gebruiken. Trouwens, iedereen mag een willekeurig andere achternaam gebruiken, even afgezien van contacten met de overheid/politie en zo. Wie een boek schrijft, mag dat onder pseudoniem doen. Zoals Eduard Douwes Dekker dat deed in de negentiende eeuw onder de naam Multatuli. Wat weer niet mag is de achternaam van een ander voeren en daardoor de schijn wekken die ander te zijn of tot diens familie te behoren. Wie dat toch doet, pleegt een onrechtmatige daad jegens die ander (tenzij dat gebeurt met diens toestemming).

GEBOORTEAKTE De achternaam staat in de geboorteakte. De geboorteakte wordt opgemaakt door een gemeenteambtenaar (van de burgerlijke stand) naar aanleiding van de geboorteaangifte. Geboorteakten worden door de gemeente bewaard.

KEUZEVRIJHEID Een (Nederlands) kind heeft óf de achternaam van zijn moeder óf die van zijn vader. Als beide ouders onbekend zijn, dan bedenkt de overheid een achternaam. Als de ouders met elkaar getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, mogen ze een keuze maken. Voor homohuwelijken is het anders. Die keuzevrijheid bestaat nog niet zo lang; hij is er pas zo’n 25 jaar; voor die tijd had men zonder meer de achternaam van zijn vader. De gemeente legt de keuze van de ouders vast in een akte van naamskeuze. Beide ouders moeten daarvoor naar het gemeentehuis. Dat kan ook al vóór de geboorte, maar het moet uiterlijk bij de geboorteaangifte: het kind krijgt namelijk de achternaam van de vader, als de ouders dan nog steeds geen (officiële) keuze hebben gemaakt. Al zijn volle broertjes en zusjes moeten trouwens dezelfde achternaam hebben. De achternaam van het oudste kind is dus bepalend voor die van de anderen. De ouders kunnen voor hen geen keuze meer maken.

BY ANY OTHER NAME Afgezien van deze beperkte keuzevrijheid van ouders, ligt de achternaam vast. Hij is als in beton gegoten. Maar zelfs beton kan worden vervangen. Zo kan men ook het ministerie van Justitie om een naamswijziging verzoeken. Dat is trouwens niet gratis. En aan zo’n verzoek wordt alleen in heel bijzondere omstandigheden voldaan, bijvoorbeeld als de naam ‘kennelijk onwelvoeglijk of bespottelijk’ is of ‘zo veelvuldig voorkomt dat zij onvoldoende onderscheidend vermogen heeft’. Deze en andere wijzigingsgronden staan in het Besluit geslachtsnaamwijziging. Liefdesperikelen staan daar niet tussen, zelfs niet als de geliefden zijn geboren in families die al sinds mensenheugenis met elkaar een bloedvete uitvechten, en Romeo Montague en Juliet Capulet heten.

DUBBELE NAAM? In het vroege voorjaar heeft het kabinet een concept wetsvoorstel gepubliceerd waardoor de regels voor het achternaamrecht worden gewijzigd. In dit concept – het is nog niet bij de Tweede Kamer ingediend – overweegt het kabinet om de keuzevrijheid van ouders te verruimen, en wel zo dat ze straks niet alleen kunnen kiezen tussen de achternaam van de vader en die van de moeder maar dat ze er ook voor voor beider namen kunnen kiezen. Hun kinderen hebben dan een dubbele achternaam, die van vader én moeder. Uit een publiekspeiling die de overheid heeft gehouden zou blijken dat ‘twee derde van de bevolking positief of neutraal staat’ tegenover zo’n wetswijziging.

(Mr. Leon)

Volgend blog: dinsdag 31 augustus

Landsadvocaat

VRIJDAG 13 AUGUSTUS 2021 Jarenlang heeft een topfunctionaris van het Haagse advocaten- en notarissenkantoor Pels Rijcken voor meer dan tien miljoen euro fraude gepleegd met geld van cliënten. Pels Rijcken is niet zomaar een advocatenkantoor, want het is ook het kantoor waar de landsadvocaat werkt. Wat is de landsadvocaat?

ADVOCAAT De landsadvocaat is in de eerste plaats een advocaat. Niet iedereen mag zich advocaat noemen. Het is namelijk een beschermde titel. In de Advocatenwet staat dat iemand uitsluitend tot het voeren van deze titel gerechtigd is als hij is ingeschreven als advocaat bij de Nederlandse orde van advocaten. Dat kan alleen met een afgeronde universitaire rechtenstudie; voldoende is dat trouwens niet.

ORDE De Nederlandse orde van advocaten heeft allerlei voorschriften vastgesteld waaraan advocaten moeten voldoen. Zulke voorschriften staan bijvoorbeeld in de Verordening op de advocatuur.

PROCEDEREN (1) Wie wil procederen, kan dat (vaak) niet doen zonder advocaat. De wet eist dan dat de rechtzoekende er een advocaat bij roept. Zo staat in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat men ‘slechts bij advocaat’ kan procederen voor de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad. Men kan een civiele rechtszaak dus alleen voeren als een advocaat het woord voert. Uitzondering is de kantonrechter: hier kan men zelf het woord of de pen voeren. Voor veel zaken kan een rechtzoekende evenwel niet bij de kantonrechter terecht. Tot zover de civiele zaken. In het Wetboek van Strafvordering staat dat wie verdachte is in een strafzaak, recht heeft op een raadsvrouw of raadsman; alleen advocaten kunnen raadsvrouw of raadsman zijn.

PROCEDEREN (2) Maar: wie een rechtszaak tegen de overheid begint, heeft in die bestuursrechtelijke procedure geen advocaat nodig. De Algemene wet bestuursrecht laat namelijk toe dat men zelf het woord voert of daar iemand voor machtigt die geen advocaat is.

TOGA Advocaten in de rechtbank zijn goed herkenbaar aan hun toga. Toga en andere kledingvoorschriften zijn minutieus uitgewerkt in het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie.

ZELFSTANDIG OF IN DIENST Een advocaat kan zelfstandige zijn of werknemer in dienst van een ander. Bij grote advocatenkantoren – zoals Pels Rijcken – werken veel advocaten in loondienst.

SAMENWERKINGSVERBAND Een zelfstandige advocaat kan een samenwerkingsverband aangaan met anderen. Dat mag dan weer niet met iedereen. In de Verordening op de advocatuur staat dat een samenwerkingsverband alleen mag worden aangegaan met andere advocaten, belastingadviseurs, octrooigemachtigden en notarissen. Pels Rijcken is een samenwerkingsverband van advocaten en notarissen.

NV Dat samenwerkingsverband kan juridisch in de vorm van een rechtspersoon worden gegoten, zoals een BV of een NV. BV’s en NV’s hebben o.a. een raad van bestuur en aandeelhouders. Pels Rijcken is een NV. De frauderende topfunctionaris was voorzitter van de raad van bestuur. Hij was trouwens geen advocaat; hij was notaris.

LANDSADVOCAAT De landsadvocaat is niet in dienst van het land. Hij is geen ambtenaar of zo. Het land (de Staat) is slechts een cliënt van hem; hij heeft ook andere cliënten. Een advocaat mag zich niet zomaar landsadvocaat noemen. Het is een beschermde titel die per koninklijk besluit wordt toegekend; dat volgt uit een wettelijke regeling, dat is het Besluit vaststelling nieuwe regeling landsadvocatuur. De landsadvocaat treedt volgens deze wettelijke regeling ‘geregeld’ op voor de Staat. Tegenwoordig is de landsadvocaat jaarlijks bij meer dan duizend zaken voor de Staat betrokken. In een contract worden zijn verplichtingen (en die van zijn kantoorgenoten) uitgewerkt. Ze zijn o.a. verplicht om geen rechtszaken tegen de Staat te zullen doen. Er is slechts één landsadvocaat.

PARTNER Die landsadvocaat is trouwens evenmin in dienst bij Pels Rijcken NV. Hij is een van de partners. Volgens Wikipedia betekent partnerschap bij grote zakelijke dienstverleners dat men niet in dienst is bij de NV en dus evenmin salaris ontvangt. Zijn beloning is een aandeel in de jaarlijkse winst van de NV. Als aandeelhouder heeft hij bovendien stemrecht in de aandeelhoudersvergadering.

OLDENBARNEVELT De landsadvocaat is geen noviteit. De Staat maakt er al eeuwen gebruik van. De meesten werden geen bekende Nederlanders, terwijl sommigen zelfs eeuwen na hun dood nog een landelijke bekendheid zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval met Johan van Oldenbarnevelt; hij was trouwens behalve landsadvocaat ook raadpensionaris. Pels Rijcken heeft alle landsadvocaten ‘geleverd’ sinds de jaren zestig (van de vorige eeuw).

ADVOCATEN-GENERAAL Behalve advocaten zijn er ook advocaten-generaal. Ze zijn geen advocaten, maar ambtenaren bij een rechterlijke instantie. Zoals bij de Hoge Raad: hier werken verscheidene advocaten-generaal en plaatsvervangende advocaten-generaal. Hun taak is het om onafhankelijk advies te geven aan de rechters van de Hoge Raad over rechtszaken die aanhangig zijn. Zo’n advies wordt conclusie genoemd. Het kan zeer uitgebreid zijn en is vaak terug te vinden in de gepubliceerde uitspraak.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 20 augustus

Vechten tegen windmolens

VRIJDAG 6 AUGUSTUS 2021 Twee jaar geleden maakte de Brabantse gemeente Oss een bestemmingsplan voor de bouw van vier grote windturbines van elk 210 meter hoog (de zogenaamde tiphoogte). Omwonenden uitten bezwaren tegen dit bestemmingsplan en stapten naar de rechter. Vorige week woensdag heeft de rechter uitspraak gedaan: het bestemmingsplan is vernietigd. Hierdoor kunnen de windturbines niet gebouwd worden, tenminste voorlopig niet. Waarom heeft de rechter het bestemmingsplan vernietigd?

BESTEMMING In een bestemmingsplan staat wat de bestemming is van het grondgebied waarop het plan betrekking heeft. Bijvoorbeeld: bestemming Wonen, bestemming Agrarisch of bestemming Bedrijf. Een specifiekere bestemming kan ook. Bijvoorbeeld: Wonen/zorgwoningen of Wonen/studentenhuisvesting; Agrarisch/tuinbouw of Agrarisch/sierteelt; Bedrijf/caravanstalling of Bedrijf/windturbinepark. Meestal is het niet zo dat aan het hele grondgebied waarop een bestemmingsplan betrekking heeft dezelfde bestemming wordt gegeven. Per perceel kan de bestemming verschillen. In de Wet ruimtelijke ordening staat dat elke gemeente voor zijn hele grondgebied een of meer bestemmingsplannen moet vaststellen.

BESTEMMINGSREGEL De gemeente Oss heeft voor zijn hele grondgebied ruim twintig bestemmingsplannen. Ze hebben allemaal een eigen naam. Voor de vier windturbines was een apart bestemmingsplan vastgesteld: ‘’Windturbinepark Elzenburg-De Geer’’. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de rand van bedrijventerrein Elzenburg-De Geer. In het plan is hieraan de specifieke bestemming Bedrijf/windturbinepark gegeven. In bestemmingsplannen worden niet alleen bestemmingen gegeven maar ook regels, bijvoorbeeld voor bebouwing. Ze worden bestemmingsregels of planregels genoemd. De (maximale) tiphoogte van 210 meter voor een windturbine is daarvan een voorbeeld in Windturbinepark Elzenburg-De Geer. In dat bestemmingsplan staat ook de bestemmingsregel dat de windturbines na 25 jaar weer moeten worden verwijderd.

GEMEENTERAAD Bestemmingsplannen worden vastgesteld door de gemeenteraad; dat staat weer in de Wet ruimtelijke ordening. De gemeenteraad is rechtstreeks door de inwoners gekozen en maakt deel uit van het gemeentebestuur. Ook de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders (B&W) maken daarvan deel uit. Dat staat dan in de Gemeentewet en daarin staat ook dat B&W in het algemeen de beslissingen van de gemeenteraad voorbereidt. Ook de vaststelling van een bestemmingsplan wordt door B&W voorbereid. B&W is niet rechtstreeks door de inwoners gekozen.

BEZWAREN Omwonenden hebben allerlei bezwaren geuit tegen het bestemmingsplan: dat de communicatie over het plan onzorgvuldig is verlopen, dat de akoestische onderzoeken die aan het bestemmingsplan ten grond liggen onjuist zijn, dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar laagfrequent en infrasoon geluid en naar het pulserend karakter van het geluid en dat er natuurwaarden worden aangetast. Maar dit waren niet de bezwaren die tot vernietiging van het bestemmingsplan hebben geleid. De rechter vond ze niet overtuigend.

PROVINCIALE VERORDENING Echter, een aantal andere bezwaren van omwonenden vond de rechter wél overtuigend. Een daarvan was dat het bestemmingsplan in strijd is met een verordening van de provincie Noord-Brabant. In de Verordening ruimte Noord-Brabant werden (destijds) namelijk regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen. Volgens de Wet ruimtelijke ordening is de provincie bevoegd om zulke regels te stellen. Een bestemmingsplan dat in strijd is met zulke regels wordt in een procedure als deze door de rechter vernietigd.

IN STRIJD MET In de Verordening ruimte Noord-Brabant stond de regel dat windturbines tijdelijk moeten zijn en na hooguit 25 jaar weer moeten worden verwijderd. Deze regel was in het bestemmingsplan opgenomen als bestemmingsregel, zoals hierboven al is gezegd. Maar met een andere regel uit de provinciale verordening was dat niet gebeurd. Dat is de verplichting om voor die verwijdering en voor herstel in de oude situatie financiële zekerheid te stellen. Die regel uit de Verordening ruimte Noord-Brabant is ten onrechte niet opgenomen in het bestemmingsplan. Daardoor is het bestemmingsplan in strijd met de provinciale verordening en (mede) daarom vernietigt de rechter (de vaststelling van) het bestemmingsplan.

RAAD VAN STATE Die rechter is de (afdeling bestuursrechtspraak van de) Raad van State. Hij heeft vorige week woensdag uitspraak gedaan in een beroep dat omwonenden zowel tegen het bestemmingsplan als tegen de omgevingsvergunningen die op dit bestemmingsplan waren gebaseerd hadden ingesteld. De Raad van State heeft niet alleen (de vaststelling van) het bestemmingsplan vernietigd maar ook het besluit van B&W om de omgevingsvergunning te verlenen. De verantwoordelijke wethouder vindt de uitspraak ‘zeer teleurstellend’ en ‘onbegrijpelijk’. De (ex) vergunninghouders – een energiebedrijf en een lokale energiecoöperatie – ‘betreuren’ de uitspraak en ‘beraden zich op het vervolg’.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 13 augustus 2021

Reces

VRIJDAG 16 JULI 2021 Sinds deze week zijn de Tweede Kamer en de ministerraad in reces. Wat is het gevolg van zo’n reces en wie nam het besluit?

GEEN VERGADERINGEN Tijdens een recesperiode wordt er niet vergaderd. Het reces dat deze week is begonnen heet zomerreces. De Tweede Kamer heeft ook andere jaarlijks terugkerende recessen, zoals kerstreces. Een reces betekent niet dat Kamerleden vakantie vieren. Ze kunnen dan namelijk buiten Den Haag actief zijn, zoals met het afleggen van werkbezoeken, het deelnemen aan (parlementaire) delegaties, het bestuderen van dossiers en het spreken met hun achterban.

MAAR TOCH ZITTING Tijdens een reces wordt er niet vergaderd en zitten er geen Kamerleden in de grote Vergaderzaal, maar de parlementaire zitting is niet gestopt. Het Kamerreces duurt tot maandag 6 september. Dat is twee weken voor de derde dinsdag van september: Prinsjesdag, de dag waarop de Koning elk jaar de Troonrede uitspreekt in het parlement. Tot begin jaren tachtig was Prinsjesdag ook de dag waarop de Koning(in) de parlementaire zitting opende. In de Grondwet stond dat die zitting jaarlijks moest worden geopend (en gesloten). Dat is sindsdien niet meer nodig. Volgens de huidige Grondwet geldt dat ‘de zittingsduur van beide kamers is vier jaren’, dat wil zeggen: tot de installatie van de nieuwe Kamer na de eerstvolgende verkiezingen. Rechtsgeleerden gaan (echter) uit van een ‘ononderbroken zitting’ (o.a. P. Bovend’Eert in 2017). In de praktijk van de Tweede Kamer wordt hier ook van uitgegaan. Zo werd er na de Tweede Kamerverkiezingen van half maart dit jaar in de laatste vergadering van de oude Kamer op 30 maart en in de eerste vergadering van de nieuwe Kamer op 31 maart niet gesproken van de sluiting respectievelijk opening van de parlementaire zitting.

WEL COMMISSIEVERGADERINGEN Tijdens een reces zijn er geen vergaderingen, dat wil zeggen: er zijn dan geen plenaire vergaderingen van de Tweede Kamer. Een plenaire vergadering is een voltallige vergadering in de grote Vergaderzaal. Daarentegen kunnen vergaderingen van commissies van de Tweede Kamer doorgang blijven vinden, zoals daadwerkelijk gebeurde in het afgelopen kerstreces en in het zomerreces van vorig jaar. In het huidige zomerreces zijn er in elk geval deze week nog diverse commissievergaderingen geweest.

EN SOMS OOK PLENAIRE VERGADERING Tijdens het zomerreces zijn er geen plenaire vergaderingen van de Tweede Kamer, dat wil zeggen: die zijn er in de regel niet. In bijzondere omstandigheden kunnen er wel plenaire vergaderingen worden gehouden. Het reces wordt dan onderbroken. Dat gebeurt echter hoogst zelden. Maar als het gebeurt, gaat het om spoedeisende situaties waarover Kamerleden met de regering willen debatteren. In de afgelopen decennia gebeurde het in 2015, 2011, 2010, 2002 en 1995. In juli 1995 werd het zomerreces onderbroken in verband met de val van de Bosnische enclave Srebrenica. Dat is deze week precies 26 jaar geleden. Ook vorig jaar werd het zomerreces onderbroken, toen zelfs meermaals: o.a. vanwege de Europese Top van half juli, het bereikte pensioenakkoord en de ontwikkelingen rondom het coronavirus. En het zomerreces van 2021 is al in haar eerste week onderbroken: afgelopen woensdag is er met premier Rutte en minister De Jonge gedebatteerd over de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Tot die vergadering was reglementair besloten door de Kamervoorzitter.

MAAR NIET ZONDER ZITPLAATSEN Er werd afgelopen woensdag niet vergaderd in de grote Vergaderzaal, want daar stonden toen geen stoelen meer. Het Binnenhof wordt gerenoveerd en het meubilair – waaronder de bekende 150 blauwe stoelen in de vorm van een tulp – is verhuisd. Zonder zitplaatsen geen vergadering. Daarom werd er in de Ridderzaal vergaderd. Hier stonden wel nog stoelen.

WIE BESLIST erover wanneer en hoe lang het reces duurt? Noch de voltallige Tweede Kamer zelf. Noch Kamervoorzitter Vera Bergkamp. Het is het Presidium dat hierover gaat. Het Presidium van de Tweede Kamer bestaat op grond van zijn Reglement van Orde uit de Kamervoorzitter en de acht ondervoorzitters of hun plaatsvervangers. Ze zijn allemaal Tweede Kamerlid en in hun (onder)voorzitterschap benoemd door de voltallige Tweede Kamer. Momenteel leveren alle grotere fracties een ondervoorzitter. In november vorig jaar werden alle recessen voor 2021 vastgesteld, waaronder het huidige zomerreces. Tot zover het reces van de Tweede Kamer.

MINISTERRAAD Zoals gezegd heeft nu ook de ministerraad zomerreces. Volgens zijn reglement vergadert de ministerraad normaliter elke vrijdag. Vanaf deze week tot (vrijdag) 13 augustus staan echter geen vergaderingen meer gepland. Volgens het Handboek voor bewindspersonen is het de minister-president die de recesperiode vaststelt. Tijdens het reces kunnen ministers en staatssecretarissen met vakantie.

VERVANGINGSREGELING Alleen niet allemaal tegelijk, want voor het ondertekenen van spoedeisende stukken is het nodig dat een bewindspersoon door een collega wordt vervangen. De vervanging is geregeld in het Besluit vervangingsregeling tijdelijke afwezigheid minister. In die regeling wordt minister-president Rutte vervangen door een van de vicepremiers, dat zijn de ministers Hugo de Jonge, Kajsa Ollongren en Carola Schouten. Vanzelfsprekend kan ook het reces van de ministerraad worden onderbroken. Daartoe kan de minister-president reglementair besluiten.

EERSTE KAMER Ook die andere Kamer aan het Binnenhof – de Eerste Kamer – heeft nu zomerreces. Dat is afgelopen woensdag ingegaan en duurt tot (maandag) 13 september, een week voor Prinsjesdag.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 8 augustus

Coronavaccin voor minderjarigen

VRIJDAG 2 JULI 2021 Afgelopen dinsdag heeft de Gezondheidsraad het advies ‘Vaccinatie van adolescenten tegen COVID-19’ uitgebracht. Het advies gaat voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar in op de ‘ziektelast’ van het coronavirus, de ‘werkzaamheid en effectiviteit’ en ‘veiligheid’ van het BioNTech/Pfizer-vaccin en de ‘aanvaardbaarheid’ van hun vaccinatie. De raad concludeert ‘dat vaccinatie tegen COVID-19 van gezonde adolescenten in de leeftijd 12 tot en met 17 jaar met het Pfizer/BioNTech-vaccin zinvol en verantwoord is’ en dat het daarom voor hen beschikbaar moet worden gesteld. Mag een minderjarige zich tegen de wens van zijn ouders in laten vaccineren en mogen ouders hem laten vaccineren tegen zijn eigen wens in?

ZELFBESCHIKKINGSRECHT Ieder heeft recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Dit zelfbeschikkingsrecht staat in onze Grondwet, in artikel 11. Wat voor ‘ieder’ geldt, geldt ook voor minderjarigen. Bij ‘onaantastbaarheid van zijn lichaam’ gaat het vaak over handelingen op het gebied van de geneeskunst die rechtstreeks betrekking hebben op een patiënt. Ik noem ze hier medische verrichtingen. Ze kunnen er bijvoorbeeld toe dienen om de patiënt van een ziekte te genezen of om hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden. Ook bij vaccineren gaat het om een medische verrichting; vaccinaties dienen ertoe om de patiënt voor het ontstaan van een ziekte te behoeden.

CONTRACT Voor wat betreft de medische verrichtingen van een hulpverlener is het recht op onaantastbaarheid van het lichaam uitgewerkt in het Burgerlijk Wetboek; in die uitwerking is natuurlijk ook rekening gehouden met andere mensenrechten. Hoofdregel is dat de hulpverlener pas medische verrichtingen bij een patiënt mag uitvoeren nadat er tussen beiden een contract is gesloten. Zo’n overeenkomst heet (geneeskundige) behandelingsovereenkomst. Wie zich inschrijft bij zijn huisarts meldt vanwege hoofdpijn (laatste drie woorden zijn later toegevoegd), sluit een behandelingsovereenkomst met de huisarts. Wie een afspraak met de GGD maakt voor een coronavaccinatie, sluit een behandelingsovereenkomst met de GGD.

TOESTEMMING Een andere hoofdregel die in het Burgerlijk Wetboek staat is dat de hulpverlener voor elke medische verrichting die hij daarna uitvoert de toestemming van zijn patiënt nodig heeft. Zonder toestemming mag de hulpverlener geen enkele medische verrichting uitvoeren bij zijn patiënt. Zo mag een huisarts tijdens een consult pas de bloeddruk meten nadat patiënt daarvoor toestemming heeft gegeven. En zo mag ook de GGD-hulpverlener u pas gaan prikken na uw ter plekke gegeven toestemming.

MINDERJARIG Deze regeling uit het Burgerlijk Wetboek geldt zonder meer voor meerderjarige patiënten. Meerderjarig is iedereen van achttien jaar en ouder. In hoeverre geldt de regeling ook voor minderjarigen, mensen die jonger zijn dan achttien jaar?

16 EN 17 JAAR In het Burgerlijk Wetboek is voor jongeren van 16 en 17 jaar het recht op onaantastbaarheid van het lichaam op dezelfde manier uitgewerkt als voor meerderjarigen. Hij mag zelfstandig een behandelingsovereenkomst met een hulpverlener sluiten. En voor het uitvoeren van medische verrichtingen door die hulpverlener is (alleen) zijn toestemming nodig. Een zestienjarige kan dus geheel zelfstandig een afspraak maken met de GGD, naar die afspraak gaan en aldaar toestemming geven voor zijn prik.

12-15 JAAR: DE AFSPRAAK MET DE GGD In het Burgerlijk Wetboek is voor een jongere tussen twaalf en zestien jaar op een andere manier het recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam uitgewerkt. Zo heeft hij voor het sluiten van een behandelingsovereenkomst altijd toestemming nodig van zijn ouders (ik ga er hier gemakshalve van uit dat steeds zijn ouders het gezag over hem uitoefenen). Die ouderlijke toestemming wordt ‘verondersteld’ als het ‘in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is’ dat iemand van zijn leeftijd zelfstandig een behandelingsovereenkomst aangaat. Een nauwkeurige lijst met leeftijden en daarbij behorende gebruikelijke rechtshandelingen ontbreekt uiteraard; het maatschappelijk verkeer en de gebruiken daarin veranderen voortdurend en zijn ook plaatselijk wellicht verschillend. Is het tegenwoordig overal in Nederland gebruikelijk dat een twaalfjarige zelfstandig een afspraak maakt met de GGD voor een vaccinatie (tegen welke ziekte ook)? Specifiek voor een coronaprik kan natuurlijk sowieso geen sprake zijn van een gebruik, want jongeren van die leeftijd hebben daarvoor nog geen afspraken kunnen maken. Volgens o.a. publicaties in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht uit 1998 en 2004 is het gebruikelijk dat een twaalfjarige voor eenvoudige/routineachtige behandelingen een behandelingsovereenkomst zelfstandig sluit. Is een vaccinatie een eenvoudige/routineachtige behandeling? Waarschijnlijk wel, hoewel sommigen daar heel anders over denken. Stel dat dit wel het geval is en dat het ‘gebruikelijk’ is dat twaalfjarigen daarvoor zelfstandig een afspraak maken met de hulpverlener: kunnen ouders een GGD-afspraak die door hun kind is gemaakt dan weer ongedaan maken doordat ze bij de GGD expliciet kenbaar maken dat ze er geen toestemming voor geven? Ja, want hun toestemming wordt slechts verondersteld: dus zolang niet van het tegenovergestelde blijkt.

12-15: DE PRIK EN DE JONGERE Tot zover de afspraak voor een prik. Daarna is er nog toestemming nodig voor de prik zelf. Voor een jongere tussen twaalf en zestien jaar geldt dat voor een medische verrichting altijd zijn toestemming nodig is. ‘Altijd’ is trouwens niet helemaal waar, want er is een uitzondering als hij ‘niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’, kortom: geen oordeel des onderscheids heeft. Dat blijft hier verder buiten beschouwing. Geen coronaprik dus zonder toestemming van de jongere van twaalf jaar of ouder. Zolang hij nog geen zestien jaar is, is zijn toestemming echter niet voldoende. Dan is er namelijk ook toestemming van de ouders nodig. Geen coronaprik dus zonder ouderlijke toestemming. Hierop formuleert de wet echter enkele uitzonderingen.

12-15: DE PRIK EN DE OUDERS Zo is ouderlijke toestemming niet nodig ‘indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming de verrichting weloverwogen blijft wensen’. De bedoeling van de wetgever lijkt hier in ieder geval te zijn dat de jongere die een medische verrichting wenst dat eerst met zijn ouders bespreekt en dat hij daarna – eventueel tegen de mening van de ouders in maar daardoor des te meer ‘weloverwogen’ – dat blijft wensen. Volgens de publicatie in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht uit 2004 dient de hulpverlener de ouders vooraf te informeren, uitzonderingen daar gelaten. Zo staat in het Burgerlijk Wetboek dat hij het informeren achterwege moet laten als hij wel informeren in strijd acht met een andere verplichting, namelijk de verplichting om de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. Bij een coronaprik zal goed hulpverlenerschap volgens mij meestal niet in de weg staan aan het informeren van de ouders. In het Burgerlijk Wetboek staat ook dat ouderlijke toestemming voor verrichtingen van niet-ingrijpende aard mag worden verondersteld. De hulpverlener mag er in dat geval van uitgaan dat de ouders toestemming geven. Dient een hulpverlener de ouders voor verrichtingen van niet-ingrijpende aard wel nog vooraf te informeren? Ik meen van niet, maar daardoor is het initiatief tot een (keukentafel)gesprek tussen ouders en jongere wel helemaal afhankelijk geworden van de jongere. Is een coronaprik van niet-ingrijpende aard? Volgens de meesten wel, volgens sommigen zeker niet. Als een coronaprik van niet-ingrijpende aard is, dan wordt ouderlijke toestemming verondersteld en hoeft de GGD de ouders dus niet vooraf te informeren. De Gezondheidsraad lijkt hier ook van uit te gaan, want er is volgens deze raad ook voldoende toestemming als de jongere ‘niet onder begeleiding van een ouder naar de vaccinatielocatie komt en daar (mondeling) instemt met de vaccinatie’. Met andere woorden: blijk van uitdrukkelijke toestemming van de ouders is niet nodig en evenmin hoeft de GGD de ouders vooraf te hebben ingelicht over de coronaprik. Hiermee is trouwens niet gezegd dat voor een twaalfjarige zijn recht op onaantastbaarheid van het lichaam niet beter is gediend als hij vooraf met zijn ouders over medische verrichtingen zoals de coronaprik heeft gesproken.

MINISTER De Gezondheidsraad heeft het advies op verzoek van de minister van Volksgezondheid geschreven. Uit een Kamerbrief van afgelopen woensdag blijkt dat minister Hugo de Jonge het advies helemaal heeft overgenomen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 16 juli