Coronavaccin voor minderjarigen

VRIJDAG 2 JULI 2021 Afgelopen dinsdag heeft de Gezondheidsraad het advies ‘Vaccinatie van adolescenten tegen COVID-19’ uitgebracht. Het advies gaat voor jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar in op de ‘ziektelast’ van het coronavirus, de ‘werkzaamheid en effectiviteit’ en ‘veiligheid’ van het BioNTech/Pfizer-vaccin en de ‘aanvaardbaarheid’ van hun vaccinatie. De raad concludeert ‘dat vaccinatie tegen COVID-19 van gezonde adolescenten in de leeftijd 12 tot en met 17 jaar met het Pfizer/BioNTech-vaccin zinvol en verantwoord is’ en dat het daarom voor hen beschikbaar moet worden gesteld. Mag een minderjarige zich tegen de wens van zijn ouders in laten vaccineren en mogen ouders hem laten vaccineren tegen zijn eigen wens in?

ZELFBESCHIKKINGSRECHT Ieder heeft recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Dit zelfbeschikkingsrecht staat in onze Grondwet, in artikel 11. Wat voor ‘ieder’ geldt, geldt ook voor minderjarigen. Bij ‘onaantastbaarheid van zijn lichaam’ gaat het vaak over handelingen op het gebied van de geneeskunst die rechtstreeks betrekking hebben op een patiënt. Ik noem ze hier medische verrichtingen. Ze kunnen er bijvoorbeeld toe dienen om de patiënt van een ziekte te genezen of om hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden. Ook bij vaccineren gaat het om een medische verrichting; vaccinaties dienen ertoe om de patiënt voor het ontstaan van een ziekte te behoeden.

CONTRACT Voor wat betreft de medische verrichtingen van een hulpverlener is het recht op onaantastbaarheid van het lichaam uitgewerkt in het Burgerlijk Wetboek; in die uitwerking is natuurlijk ook rekening gehouden met andere mensenrechten. Hoofdregel is dat de hulpverlener pas medische verrichtingen bij een patiënt mag uitvoeren nadat er tussen beiden een contract is gesloten. Zo’n overeenkomst heet (geneeskundige) behandelingsovereenkomst. Wie zich inschrijft bij zijn huisarts meldt vanwege hoofdpijn (laatste drie woorden zijn later toegevoegd), sluit een behandelingsovereenkomst met de huisarts. Wie een afspraak met de GGD maakt voor een coronavaccinatie, sluit een behandelingsovereenkomst met de GGD.

TOESTEMMING Een andere hoofdregel die in het Burgerlijk Wetboek staat is dat de hulpverlener voor elke medische verrichting die hij daarna uitvoert de toestemming van zijn patiënt nodig heeft. Zonder toestemming mag de hulpverlener geen enkele medische verrichting uitvoeren bij zijn patiënt. Zo mag een huisarts tijdens een consult pas de bloeddruk meten nadat patiënt daarvoor toestemming heeft gegeven. En zo mag ook de GGD-hulpverlener u pas gaan prikken na uw ter plekke gegeven toestemming.

MINDERJARIG Deze regeling uit het Burgerlijk Wetboek geldt zonder meer voor meerderjarige patiënten. Meerderjarig is iedereen van achttien jaar en ouder. In hoeverre geldt de regeling ook voor minderjarigen, mensen die jonger zijn dan achttien jaar?

16 EN 17 JAAR In het Burgerlijk Wetboek is voor jongeren van 16 en 17 jaar het recht op onaantastbaarheid van het lichaam op dezelfde manier uitgewerkt als voor meerderjarigen. Hij mag zelfstandig een behandelingsovereenkomst met een hulpverlener sluiten. En voor het uitvoeren van medische verrichtingen door die hulpverlener is (alleen) zijn toestemming nodig. Een zestienjarige kan dus geheel zelfstandig een afspraak maken met de GGD, naar die afspraak gaan en aldaar toestemming geven voor zijn prik.

12-15 JAAR: DE AFSPRAAK MET DE GGD In het Burgerlijk Wetboek is voor een jongere tussen twaalf en zestien jaar op een andere manier het recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam uitgewerkt. Zo heeft hij voor het sluiten van een behandelingsovereenkomst altijd toestemming nodig van zijn ouders (ik ga er hier gemakshalve van uit dat steeds zijn ouders het gezag over hem uitoefenen). Die ouderlijke toestemming wordt ‘verondersteld’ als het ‘in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is’ dat iemand van zijn leeftijd zelfstandig een behandelingsovereenkomst aangaat. Een nauwkeurige lijst met leeftijden en daarbij behorende gebruikelijke rechtshandelingen ontbreekt uiteraard; het maatschappelijk verkeer en de gebruiken daarin veranderen voortdurend en zijn ook plaatselijk wellicht verschillend. Is het tegenwoordig overal in Nederland gebruikelijk dat een twaalfjarige zelfstandig een afspraak maakt met de GGD voor een vaccinatie (tegen welke ziekte ook)? Specifiek voor een coronaprik kan natuurlijk sowieso geen sprake zijn van een gebruik, want jongeren van die leeftijd hebben daarvoor nog geen afspraken kunnen maken. Volgens o.a. publicaties in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht uit 1998 en 2004 is het gebruikelijk dat een twaalfjarige voor eenvoudige/routineachtige behandelingen een behandelingsovereenkomst zelfstandig sluit. Is een vaccinatie een eenvoudige/routineachtige behandeling? Waarschijnlijk wel, hoewel sommigen daar heel anders over denken. Stel dat dit wel het geval is en dat het ‘gebruikelijk’ is dat twaalfjarigen daarvoor zelfstandig een afspraak maken met de hulpverlener: kunnen ouders een GGD-afspraak die door hun kind is gemaakt dan weer ongedaan maken doordat ze bij de GGD expliciet kenbaar maken dat ze er geen toestemming voor geven? Ja, want hun toestemming wordt slechts verondersteld: dus zolang niet van het tegenovergestelde blijkt.

12-15: DE PRIK EN DE JONGERE Tot zover de afspraak voor een prik. Daarna is er nog toestemming nodig voor de prik zelf. Voor een jongere tussen twaalf en zestien jaar geldt dat voor een medische verrichting altijd zijn toestemming nodig is. ‘Altijd’ is trouwens niet helemaal waar, want er is een uitzondering als hij ‘niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’, kortom: geen oordeel des onderscheids heeft. Dat blijft hier verder buiten beschouwing. Geen coronaprik dus zonder toestemming van de jongere van twaalf jaar of ouder. Zolang hij nog geen zestien jaar is, is zijn toestemming echter niet voldoende. Dan is er namelijk ook toestemming van de ouders nodig. Geen coronaprik dus zonder ouderlijke toestemming. Hierop formuleert de wet echter enkele uitzonderingen.

12-15: DE PRIK EN DE OUDERS Zo is ouderlijke toestemming niet nodig ‘indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming de verrichting weloverwogen blijft wensen’. De bedoeling van de wetgever lijkt hier in ieder geval te zijn dat de jongere die een medische verrichting wenst dat eerst met zijn ouders bespreekt en dat hij daarna – eventueel tegen de mening van de ouders in maar daardoor des te meer ‘weloverwogen’ – dat blijft wensen. Volgens de publicatie in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht uit 2004 dient de hulpverlener de ouders vooraf te informeren, uitzonderingen daar gelaten. Zo staat in het Burgerlijk Wetboek dat hij het informeren achterwege moet laten als hij wel informeren in strijd acht met een andere verplichting, namelijk de verplichting om de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. Bij een coronaprik zal goed hulpverlenerschap volgens mij meestal niet in de weg staan aan het informeren van de ouders. In het Burgerlijk Wetboek staat ook dat ouderlijke toestemming voor verrichtingen van niet-ingrijpende aard mag worden verondersteld. De hulpverlener mag er in dat geval van uitgaan dat de ouders toestemming geven. Dient een hulpverlener de ouders voor verrichtingen van niet-ingrijpende aard wel nog vooraf te informeren? Ik meen van niet, maar daardoor is het initiatief tot een (keukentafel)gesprek tussen ouders en jongere wel helemaal afhankelijk geworden van de jongere. Is een coronaprik van niet-ingrijpende aard? Volgens de meesten wel, volgens sommigen zeker niet. Als een coronaprik van niet-ingrijpende aard is, dan wordt ouderlijke toestemming verondersteld en hoeft de GGD de ouders dus niet vooraf te informeren. De Gezondheidsraad lijkt hier ook van uit te gaan, want er is volgens deze raad ook voldoende toestemming als de jongere ‘niet onder begeleiding van een ouder naar de vaccinatielocatie komt en daar (mondeling) instemt met de vaccinatie’. Met andere woorden: blijk van uitdrukkelijke toestemming van de ouders is niet nodig en evenmin hoeft de GGD de ouders vooraf te hebben ingelicht over de coronaprik. Hiermee is trouwens niet gezegd dat voor een twaalfjarige zijn recht op onaantastbaarheid van het lichaam niet beter is gediend als hij vooraf met zijn ouders over medische verrichtingen zoals de coronaprik heeft gesproken.

MINISTER De Gezondheidsraad heeft het advies op verzoek van de minister van Volksgezondheid geschreven. Uit een Kamerbrief van afgelopen woensdag blijkt dat minister Hugo de Jonge het advies helemaal heeft overgenomen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 16 juli

Het Omtzigt congres van het CDA

VRIJDAG 25 JUNI 2021 Meer dan 500 leden van het CDA hebben inmiddels de brief ondertekend van de Stichting voor Sociale Christendemocratie van vorige week zondag. Daarin wordt het partijbestuur van het CDA verzocht om een congres te houden n.a.v. ‘het lekken van het interne memo van Pieter Omtzigt, en vooral de inhoud daarvan, de opmerkingen in de media door anonieme partijleden dat diens positie nu onhoudbaar is, en vervolgens het feit dat Pieter Omtzigt zijn lidmaatschap heeft opgezegd’. Het congres moet zo spoedig mogelijk en uiterlijk in de eerste week van augustus worden gehouden. Tot op heden heeft het partijbestuur hierop niet positief of negatief gereageerd volgens de briefschrijvers. Volgens de Volkskrant heeft het partijbestuur reeds vorige week dinsdag laten weten dat een congres pas eind september kan plaatsvinden. Dat is dus veel later dan de briefschrijvers en de 500 leden zouden willen. Staat het partijbestuur in haar recht?

VERENIGINGSRECHT Het recht dat hier toepasselijk is, is het verenigingsrecht. Het CDA is namelijk een vereniging, zoals ook zoveel andere politieke partijen dat zijn, net als ook een fanfare, sportclub en omroepvereniging. De regels die voor verenigingen gelden, staan in het Burgerlijk Wetboek. Een vereniging moet leden hebben en een bestuur. Af en toe moeten er een algemene (leden) vergadering worden gehouden, bij politieke partijen vaak congres of partijcongres genoemd. De algemene (leden) vergadering kan worden beschouwd als het belangrijkste orgaan van de vereniging. Alle leden mogen daarin het woord voeren en meestemmen over voorstellen. De CDA-leden die om een congres hebben verzocht, willen dat de leden die het congres bezoeken ‘richtinggevende uitspraken doen over de ontstane situatie en hoe daarmee om te gaan’.

STATUTEN en HUISHOUDELIJKE REGLEMENT Verenigingen zoals politieke partijen zijn niet alleen gebonden aan de wettelijke regels, maar ook aan de regels die ze zelf in hun statuten en (huishoudelijke) reglementen hebben opgenomen. Daarin worden de wettelijke regels uitgewerkt en aangevuld. Van sommige wettelijke regels kan zelfs worden afgeweken.

BURGERLIJK WETBOEK Op grond van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een vereniging verplicht om een algemene (leden) vergadering te houden als daarom wordt verzocht door ‘een zodanig aantal leden (..) als bevoegd is tot het uitbrengen van een tiende gedeelte der stemmen in de algemene vergadering’. Zo’n vergadering moet dan ‘binnen vier weken na het verzoek’ worden gehouden. Het CDA heeft (ongeveer) 37.500 leden. Volgens deze wettelijke regel moet een verzoek voor het houden van een congres dus door (ongeveer) 3.750 leden worden gesteund, want elk lid heeft één stem. Dat is met (iets) meer dan 500 leden (nog) niet het geval. Deze wettelijke regel is dus (nog) niet van toepassing op het CDA.

STATUTEN Op grond van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een vereniging soms verplicht om ook bij een verzoek door een (veel) kleiner aantal leden een congres te houden binnen vier weken. Dat is alleen het geval als in de statuten van die vereniging een (veel) kleiner aantal leden is genoemd dat voor zo’n verzoek nodig is. Het CDA heeft in haar interne regels bepaald dat een verzoek voor een congres slechts door 1% van de leden hoeft te worden gesteund. 1% van de CDA-leden, dat zijn zo’n 375 leden. De brief van zondag 13 juni is ondertekend door meer dan 500 leden. Dat zijn er meer dan de benodigde 375. Toch hoeft het partijbestuur ook nu weer niet binnen vier weken een congres te houden. Waarom niet? Omdat het lagere aantal leden dat nodig is voor een congres niet in de CDA-statuten is genoemd, maar alleen maar in haar huishoudelijk reglement.

HUISHOUDELIJK REGLEMENT Het partijbestuur is dus niet verplicht om uiterlijk binnen vier weken een congres te houden, dus vóór half juli. In de brief van zondag 13 juni is dat ook niet verzocht. Daarin staat het verzoek om zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen acht weken een congres te houden. Hoe komt men nu aan die termijn van acht weken? Die staat in het huishoudelijk reglement. Daarin staat dat het partijbestuur op verzoek van 1% van de leden binnen acht weken een congres moet houden. Is het partijbestuur dan wél verplicht om binnen acht weken een congres te houden, dus voor half augustus?

STATUTEN versus HUISHOUDELIJK REGLEMENT Ook daarop is het antwoord: nee. Waarom wederom niet? Omdat een lager aantal leden dan volgens de wet nodig is – volgens de wet is zoals gezegd 10% van de leden nodig – wordt beschouwd als een afwijking van die wet, en zo’n afwijking kan alleen geldig in statuten worden opgenomen. Een afwijking is ongeldig als hij (alleen) in het huishoudelijk reglement is opgenomen. Irrelevant is dat zowel het huishoudelijk reglement als de statuten door het congres worden vastgesteld. Een ongeldige bepaling in het huishoudelijk reglement geldt niet. Het partijbestuur staat dus in haar recht als ze niet wil voldoen aan het verzoek van de door meer dan 500 leden ondertekende brief van de Stichting voor Sociale Christendemocratie. Een andere vraag is of dit ook wijs is. Het partijbestuur hoeft niet maar mág wél besluiten om vóór half augustus een congres te houden. En zou het misschien niet ook kunnen zijn dat de huidige omstandigheden ertoe leiden dat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd dat het partijbestuur dit daadwerkelijk besluit? Niet per se driewerf nee dus! Het partijbestuur wordt trouwens over enige tijd waarschijnlijk opgesplitst in een landelijk bestuur en een verenigingsraad.

BIJ ANDERE POLITIEKE PARTIJEN Hoe hebben andere politieke partijen dit onderwerp geregeld? Anders dan het CDA hebben de partijen die tijdens de kabinetsformatie steeds in beeld zijn – daar beperk ik me hier toe – het wél in hun statuten geregeld, en soms daarnaast ook in het huishoudelijk reglement.

VVD en GROENLINKS schrijven in hun statuten dat het bestuur verplicht is om een congres te houden als 10% van de leden daarom verzoeken. Dat is dus een even hoog percentage als in de wet staat. In de statuten van de VVD staat – ook weer conform de wet – verder dat dan binnen vier weken het congres moet worden gehouden, bij deze partij trouwens algemene leden vergadering genoemd. Daarentegen staat in de statuten van GroenLinks dat het congres (pas) ná minstens dertig dagen mág worden gehouden; hier dus geen maximumtermijn van vier weken maar een minimumtermijn van een maand. Op dit punt lijken de statuten van GroenLinks me daarom in strijd met de wet; in plaats daarvan geldt daar dan ook de regel uit de wet, namelijk dat binnen vier weken het congres moet worden gehouden, bij deze partij trouwens initiatiefcongres genoemd.

D66 en PVDA nemen wél met een lager aantal verzoekende leden genoegen. Zij hebben in hun statuten geregeld dat het bestuur al bij een verzoek door (omgerekend) 3,5% respectievelijk minder dan 2% van de leden een congres moet houden. Maar net als bij GroenLinks is de uiterlijke termijn waarop het congres moet worden gehouden ook bij hen te lang. In de PvdA-statuten wordt namelijk gesproken over ‘een volgend congres’, terwijl het congres volgens het huishoudelijk reglement van D66 ‘binnen drie maanden’ moet worden gehouden. Op dit punt lijken de PvdA-statuten en het D66-reglement me daarom in strijd met de wet en geldt in plaats daarvan de regel uit de wet dat het congres binnen vier weken moet worden gehouden.

CHRISTENUNIE Last, but not least! De statuten van deze partij hebben namelijk de (voor de verzoekende leden) gunstigste regeling: het bestuur moet binnen vier weken een partijcongres houden als (omgerekend) minder dan 1% van de leden daarom verzoekt.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 2 juli

De Europese Centrale Bank en het rentebesluit

VRIJDAG 18 JUNI 2021 De Europese Centrale Bank heeft vorige week donderdag besloten om de rente voor het lenen van geld (wederom) niet te verhogen. Als ik het goed begrijp – maar ik ben geen econoom – blijft het daardoor in eurolanden zo dat men goedkoop geld kan lenen en dat spaarcenten nauwelijks rente opleveren of wordt daarvoor zelfs (negatieve) rente in rekening gebracht. Inflatie zal verder oplopen: hogere prijzen en geldontwaarding. Wat is de Europese Centrale Bank (ECB) en wie is daarin verantwoordelijk voor het rentebesluit?

EU De ECB maakt deel uit van de Europese Unie (EU). Dat staat in het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het is een instelling van die EU. Zijn hoofdkantoor staat in Frankfurt am Main (midden Duitsland). De EU heeft nog zes andere instellingen, waaronder het Europees Parlement en de Europese Raad. De Europese Raad bestaat hoofdzakelijk uit de regeringsleiders van de EU-landen. Voor Nederland is dat premier Mark Rutte, voor Duitsland bondskanselier Angela Merkel en voor België premier Alexander de Croo.

FED? De ECB moet niet verward worden met andere monetaire instellingen, zoals het IMF, het FED en de Wereldbank. IMF en Wereldbank maken deel uit van de Verenigde Naties. IMF staat voor het Internationaal Monetair Fonds. Het FED is de centrale bank van de USA; FED staat voor Federal Reserve System.

ONAFHANKELIJK De ECB is een onafhankelijke instelling. De Europese Raad, het Europees Parlement en de andere EU-instellingen kunnen hem geen instructies geven. Dat staat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

RAAD VAN BESTUUR is het hoogste orgaan van de ECB. De belangrijkste besluiten van de ECB worden door deze Raad van Bestuur genomen, waaronder de rentebesluiten. De Raad van Bestuur – in het Engels: Governing Council – wordt in dit blog verder afgekort tot RvB. De RvB wordt in de eerste plaats gevormd door de ‘bazen’ van de centrale banken van de eurolanden. In sommige landen zoals in België heten ze gouverneurs, in andere landen directievoorzitters en in landen als Duitsland en Nederland president. De presidenten enzovoorts van de nationale centrale banken worden in dit blog verder bankpresidenten genoemd. Er zijn negentien bankpresidenten (allen heren!). De Nederlandse centrale bank is De Nederlandsche Bank; bankpresident is Klaas Knot. De RvB wordt in de tweede plaats gevormd door zes benoemde ‘directieleden’. De RvB bestaat dus uit vijfentwintig bestuurders. In sommige kranten wordt de RvB aangeduid met beleidscomité. Dit lijkt me minder juist, want het woord ‘comité’ is in het reglement van orde van de RvB gereserveerd voor een soort van ondersteunende commissie van die RvB.

LAGARDE De zes directieleden zijn lid van de RvB en gaan daarnaast over de lopende zaken; het zijn dan ook full time functionarissen. Ze zijn benoemd vanwege hun deskundigheid en goede naam. Hun benoeming gebeurt voor voor acht jaar. Ieder directielid bezit de nationaliteit van een euroland. Het is de Europese Raad die ze benoemt. De directievoorzitter is tevens voorzitter en daarmee president van de RvB. Sinds 2019 is dat Christine Lagarde; Lagarde is Française, was eerder directeur van het IMF en minister. Er is ook een Nederlands directielid.

GEEN CONSENSUS Het rentebesluit van de ECB van vorige week donderdag staat niet op zichzelf. De ECB houdt de rente al jarenlang laag. Eurolanden kunnen onderling heel verschillend denken over de wenselijkheid van dit monetaire beleid. Zo blijkt in krant en op televisie dat de noordelijke eurolanden het minder wenselijk vinden dan de zuidelijke. Ofschoon de stemming in de RvB geheim blijft, verklaarde ECB-president Lagarde na afloop van de RvB van vorige week donderdag dat enkele bestuurders tegen het rentebesluit hadden gestemd. Volgens de Volkskrant behoorden daar mogelijk ook de Duitse en de Nederlandse bankpresidenten toe. Wat is er eigenlijk nodig voor de RvB om tot een (rente)besluit te komen?

GELIJKE STEM In beginsel weegt de stem van elk bestuurslid even veel. De stem van de bankpresident van Duitsland is dus even zwaar als die van Malta of Luxemburg. Ook de stem van een directielid weegt even veel als die van een bankpresident. Bij het staken der stemmen – het kan zijn dat een of meer bestuurders afwezig zijn – is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

STEMMEN ZONDER LAST De RvB neemt zijn besluiten door te stemmen over voorstellen, bijvoorbeeld van de directie. In beginsel worden besluiten genomen met een gewone meerderheid van stemmen. De vijfentwintig bestuurders stemmen onafhankelijk; dat staat in het Verdrag betreffende de werking van de EU. Nationale regeringen mogen ‘hun’ bankpresident dus geen steminstructie geven en een bankpresident is niet verplicht om te stemmen conform de wensen die zijn regering in het parlement heeft geuit.

OF GEEN STEM Alle bankpresidenten hebben soms geen stem. Dat systeem is ingevoerd omdat de RvB anders te groot wordt om slagvaardig te kunnen zijn. Er is ruim van te voren afgesproken wie wanneer geen stemrecht heeft. In dit roulatiesysteem hebben steeds vier bankpresidenten geen stem, dus vier van de negentien. Bovendien zijn alle bankpresidenten verdeeld over twee groepen. Er is een groep van vijf bankpresidenten, waarvan er steeds een in elke vergadering geen stem heeft; gemakshalve noem ik ze (de bankpresidenten van) de grootste economieën. Tot die groep behoren Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië en ons land (!). Van de overige veertien bankpresidenten hebben er steeds drie geen stem. Onthouding van stemrecht is voor een of enkele maanden. Gemiddeld kunnen dus de (bankpresidenten van de) grootste economieën iets vaker stemmen. De zes directieleden wordt het stemrecht nooit onthouden.

STEMMEN OP 10 JUNI In deze zomerse maand hebben de Italiaanse, Maltese, Oostenrijkse en Portugese bankpresidenten geen stem. Die van Duitsland en Nederland mochten vorige week donderdag dus wél meestemmen. De Nederlands bankpresident mocht niet in februari en mag straks niet in juli en december stemmen. Voor de Duitse bankpresident was dat in maart het geval en straks in augustus. De Belgische bankpresident heeft de laatste drie maanden van dit jaar geen stem.

ALGEMENE RAAD Er is naast de directie en de RvB ook nog een Algemene Raad. Daarvan zijn ook lid de bankpresidenten van de niet-eurolanden.

RECHTERLIJKE TOETSING De ECB is weliswaar onafhankelijk, maar dat betekent niet dat hij mag doen en laten wat ie wil. Zijn handelingen en nalatigheden zijn namelijk onderworpen aan toetsing door het Hof van Justitie, dat is de (hoogste) rechter van de Europese Unie.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 25 juni

De nieuwe dierenwet

VRIJDAG 11 JUNI 2021 Eind vorige week was er in krant en op televisie veel aandacht voor een nieuwe dierenwet die vorige week officieel is bekendgemaakt. Deze nieuwe wet zou het (mogen) houden van vogels, konijnen, cavia’s, honden, katten en vele andere dieren als gezelschapsdieren gaan beperken. Wat is er aan de hand?

WET DIEREN Wat een nieuwe dierenwet wordt genoemd, is officieel een wijziging van de Wet dieren. Deze wet bestaat al tien jaar.

MISDRIJF Al jaren bepaalt de Wet dieren dat het verboden is bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen, tenminste als dat gebeurt zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is. Zo staat het in de wet. Dat zijn nogal vage termen: het is niet zo dat van elke handeling die men t.o.v. een dier pleegt meteen duidelijk of daarmee dit verbod wordt geschonden. Al langere tijd is het daarom voor sommige handelingen verduidelijkt in wetgeving, bijvoorbeeld voor het schoppen van een dier, het vervoer van een koe met overvolle uiers en het gebruiken van een hond als trekkracht. Die handelingen zijn uitdrukkelijk verboden. Wie bij een dier zonder redelijk doel pijn of letsel veroorzaakt enzovoorts, maakt zich schuldig aan dierenmishandeling op grond van de Wet dieren. Dat is een misdrijf waarvoor de rechter een gevangenisstraf tot drie jaar kan opleggen.

HUISVESTING De nieuwe dierenwet wil o.a. meer duidelijkheid verschaffen over wat ‘geen redelijk doel’ is om bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel zijn gezondheid of welzijn te benadelen. Die duidelijkheid wordt verschaft doordat er een bepaling aan wordt toegevoegd. Deze bepaling houdt in dat een bepaalde wijze van huisvesting of een bepaald systeem van houderij nooit een redelijk doel kan zijn om bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel zijn gezondheid of welzijn te benadelen. De eisen die een bepaalde wijze van huisvesting of een bepaald systeem van houderij stellen kunnen nooit een redelijk doel zijn.

AMENDEMENT Dat deel van de nieuwe dierenwet is het gevolg van een amendement. Een amendement is een wijziging van een wetsvoorstel. Het is een grondwettelijke bevoegdheid van de Tweede Kamer om een wetsvoorstel van de regering te wijzigen. Elk van de 150 Kamerleden mag een amendement voorstellen. De meerderheid van de Kamer besluit of het wetsvoorstel geamendeerd wordt. Een Kamerlid van de Partij voor de Dieren heeft het amendement voor verduidelijking van wat een redelijk doel is voorgesteld. Dat was begin vorige maand. De Kamer heeft het amendement aangenomen en vrijwel de hele Kamer stemde vóór het geamendeerde wetsvoorstel. Tijdens het debat merkt de minister op dat het amendement zo is geformuleerd dat het niet alleen op veeteelt van toepassing zal zijn, maar ook op gezelschapsdieren.

ONTRADEN De regering kan een amendement niet tegenhouden. Wél heeft de minister het amendement voor verduidelijking van wat een redelijk doel is ‘ontraden’, omdat het heel algemeen geformuleerd is, tot heel veel discussie zal leiden en praktisch niet uitvoerbaar is. Volgens de minister verschaft het amendement dus niet meer duidelijkheid over wat een ‘redelijk doel’ is. De regering kan een wetsvoorstel intrekken, zolang het nog niet door beide Kamers is aangenomen, maar dat is hier niet gebeurd.

TOELICHTING Een voorstel tot een amendement gaat meestal gepaard met een schriftelijke toelichting waarin de indiener het voorgestelde amendement motiveert en uitlegt. In de toelichting van het amendement voor verduidelijking van wat een redelijk doel is staat dat gehouden dieren niet ernstig zouden mogen worden beperkt in hun natuurlijk gedrag. Voorbeelden van dieren die volgens de toelichting door het houden ernstig in hun natuurlijk gedrag worden beperkt zijn eenden in een eendenhouderij die geen toegang hebben tot zwemwater, konijnen in een konijnenhouderij die in kooien worden gehouden waar ze niet in kunnen graven, biggen in een stal waarvan de staartjes worden gecoupeerd (om staartbijten te voorkomen), kalfjes en geitjes in een stal die worden onthoornd (om verwonding van ander staldier te voorkomen) en hanen waarvan een teen wordt verwijderd (om verwonding van de hen te voorkomen).

EU-VERORDENING Het amendement is een wijziging van het wetsvoorstel dat de regering heeft ingediend. Het wetsvoorstel van de regering was slechts bedoeld om ‘technische’ wijzigingen aan te brengen in de Wet dieren. Die wijzigingen zijn nodig in verband met de uitvoering van een verordening van de Europese Unie, die sinds april geldt. Een EU-verordening is eigenlijk een wet, maar dan van de EU. Zo’n verordening kan niet zonder medewerking van het Europees Parlement tot stand komen. De technische wijzigingen die de regering in de Wet dieren heeft aangebracht zijn nodig voor een goede uitvoering van deze verordening, dat is de Europese diergezondheidsverordening.

DIERENZIEKTEN De Europese diergezondheidsverordening gaat over dierziekten, en wel over dierziekten die overdraagbaar zijn op andere dieren of op mensen. Er staan (uitsluitend) regels in die besmettelijke dierziekten willen voorkomen of bestrijden. De verordening gaat dus niet over dierenwelzijn, al staat er wel in dat bij het uitvoeren van de regels uit de verordening rekening moet worden gehouden met het dierenwelzijn.

ONTOELAATBAAR? Het wetsvoorstel van de regering gaat dan ook alleen over het voorkomen en bestrijden van dierziekten. Het amendement ter verduidelijking van wat een redelijk doel is gaat over dierenwelzijn. Is zo’n amendement dan wel toelaatbaar? Volgens het Reglement van Orde van de Tweede Kamer moet een rechtstreeks verband bestaan tussen de materie die het amendement regelt en de materie die het wetsvoorstel regelt. Is dat hier het geval? Heel belangrijk is die vraag echter niet, want in het reglement staat ook dat een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn zolang de (meerderheid van de) Tweede Kamer het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. Zo’n verklaring is uitgebleven

STAATSBLAD De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel van de regering inclusief het amendement aangenomen op 11 mei. Vrijwel elke fractie heeft vóór gestemd. Twee weken later heeft de Eerste Kamer het (geamendeerde) wetsvoorstel aangenomen. Als hamerstuk. De Eerste Kamer mag een wetsvoorstel niet amenderen. De wijziging van de Wet dieren is een week later – op 2 juni – in het Staatsblad gepubliceerd.

INWERKINGTREDING Nu is het niet zo dat een wet geldt zodra het wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen. Eerst is nog bekrachtiging nodig. Dat gebeurt door een handtekening van de Koning en van een of meer bewindslieden. De wijziging van de Wet dieren is ondertekend door de ministers van Justitie en van Landbouw. Daarna moest de wet nog officieel worden bekendgemaakt; dat gebeurt altijd in het Staatsblad. De wijziging van de Wet dieren is op 2 juni in het Staatsblad gepubliceerd. Ten slotte moet nog officieel de dag worden bepaald waarop de wet in werking treedt. Pas dan geldt de wet. Voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet dieren is nog geen officiële datum bepaald.

EVALUATIE WET Zoals gezegd vond de minister tijdens het Kamerdebat in mei dat het amendement geen duidelijkheid verschaft over wat een redelijk doel is. Maar gisteren bleek tijdens een Kamerdebat over de ‘evaluatie Wet dieren’ dat een deel van de Tweede Kamer het met de minister eens was. VVD, CDA, BBB en Groep Van Haga hebben daarom een motie ingediend om op basis van wetenschappelijk onderzoek vast te stellen wat wordt verstaan onder het natuurlijk gedrag van een gehouden en daarmee gedomesticeerd (landbouw)huisdier, en of het vertonen van natuurlijk gedrag altijd bijdraagt aan een beter welzijn van een gehouden en daarmee gedomesticeerd (landbouw)huisdier. Volgende week wordt erover gestemd. De minister heeft de motie ontraden, omdat een juridische analyse al in voorbereiding is.

GEZELSCHAPSDIEREN? Tijdens dat debat van gisteren werd over één ding wel meer duidelijkheid verschaft: de richtinggevende Kameruitspraak dat gezelschapsdieren niet onder het amendement vallen, dat heeft de minister tenminste gehoord. Dat wil zeggen: dat een bepaalde wijze van huisvesting of een bepaald systeem van houderij nooit een redelijk doel kan zijn om bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel zijn gezondheid of welzijn te benadelen niet van toepassing is op gezelschapsdieren, maar alleen op veeteelt. Minister Schouten zal er ‘voor zorgen dat we op dat punt (..) duidelijkheid kunnen gaan creëren’. Wat de minister hiermee precies bedoelt, is niet helemaal duidelijk, want uiteindelijk is het in Nederland zo dat het aan de rechter is om een wet uit te leggen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 18 juni

Gouverneur van Limburg is opgestapt

VRIJDAG 4 JUNI 2021 In de provincie Limburg is de commissaris van de Koning anderhalve maand geleden opgestapt, omdat de provinciale volksvertegenwoordiging een motie van wantrouwen tegen hem (en overige leden van het dagelijks bestuur) had aangekondigd. Is een commissaris juridisch verplicht om op te stappen als tegen hem een motie van wantrouwen wordt aangenomen?

CdK Elke provincie heeft een commissaris van de Koning, vaak afgekort tot CdK (commissaris des Konings). In Limburg wordt hij ook wel gouverneur genoemd. Een CdK is voorzitter van Provinciale Staten, de volksvertegenwoordiging van de provincie. Hij of zij is ook voorzitter van Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van de provincie. Een CdK heeft naast deze voorzitterstaken nog allerlei andere bestuurstaken, zoals het bevorderen van de bestuurlijke integriteit van de provincie.

VERANTWOORDEN Een CdK moet over die taakuitvoering verantwoording afleggen aan Provinciale Staten. Volgens de Limburgse Staten was gouverneur Theo Bovens tekort geschoten in zijn taak om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. Daarom was de motie van wantrouwen aangekondigd.

KONINKLIJK BESLUIT Een CdK is (juridisch) niet verplicht om op te stappen als Provinciale Staten een motie van wantrouwen aannemen. Want alleen de regering kan een CdK ontslaan; dat volgt uit de Provinciewet. Het ontslag van een CdK is – net als zijn benoeming – namelijk een koninklijk besluit: het is ondertekend door de Koning en de minister van Binnenlandse Zaken. De ministerraad moet er in hebben toegestemd; dat volgt uit het Reglement van de ministerraad.

PROVINCIALE STATEN Nu is het ook weer niet zo dat de regering hierbij geen enkele rekening hoeft te houden met wat Provinciale Staten willen. Integendeel: in beginsel moet de regering een CdK ontslaan als (een meerderheid van) Provinciale Staten aanbeveelt om de CdK te ontslaan vanwege een verstoorde verhouding.

AANBEVELING Voorafgaand aan die aanbeveling moeten Provinciale Staten een aantal stappen zetten. Provinciale Staten hoeven trouwens niet alle Statenleden te zijn, een meerderheid voldoet. Zo moeten Provinciale Staten hebben verklaard dat sprake is van een ‘verstoorde verhouding’. Als een motie van wantrouwen wordt aangenomen, dan zal sprake zijn van een verstoorde verhouding. Daarna moeten Provinciale Staten een aanbeveling tot ontslag aannemen. Dat laatste mag niet in dezelfde vergadering gebeuren als waarin zij hebben verklaard dat sprake is van een verstoorde verhouding. Tussen die vergaderingen moet namelijk een afkoelingsperiode van enkele weken tot enkele maanden liggen. Bovendien moet bij de oproeping voor die laatste vergadering het aanbevelingsvoorstel worden vermeld. Voordat de aanbeveling daadwerkelijk naar de minister mag worden gestuurd, moeten Provinciale Staten ook nog met die minister overleggen over de aanleiding van de verstoorde verhouding.

IN LIMBURG is het nooit zover gekomen. De regering heeft geen koninklijk ontslagbesluit genomen, noch hebben de Limburgse Staten de minister een aanbeveling tot ontslag gestuurd, noch een aanbeveling tot ontslag aangenomen en zelfs niet verklaard dat sprake is van een verstoorde verhouding of een motie van wantrouwen aangenomen. Bovens was juridisch dus niet verplicht om als gouverneur op te stappen.

DECONSTITUTIONALISERING Was het in Limburg wél zover gekomen, dan had de regering – zoals gezegd – in beginsel tot het ontslag van de gouverneur moeten besluiten. In beginsel, want de ministerraad had nog kunnen beslissen dat daarvan wegens ‘zwaarwegende gronden’ moet worden afgezien. Zo staat het sinds begin deze eeuw in de Provinciewet. Maar die wettelijke regeling zou wel eens kunnen gaan veranderen. Sinds twee jaar eist de Grondwet namelijk niet meer dat een CdK per koninklijk besluit wordt benoemd. Tot die tijd moest in de Provinciewet staan dat een CdK per koninklijk besluit wordt benoemd, want een wet mag niet strijdig zijn met de Grondwet. Maar sinds twee jaar laat de Grondwet toe dat in de Provinciewet komt te staan dat een CdK wordt benoemd door Provinciale Staten of rechtstreeks door de burgers. In de Provinciewet staat vandaag echter nog hetzelfde als twee jaar geleden, maar dankzij de deconstitutionalisering van twee jaar geleden zouden regering, Tweede Kamer en Eerste Kamer over kunnen gaan tot wijziging van de Provinciewet, bijvoorbeeld zo dat voortaan Provinciale Staten de CdK benoemen. Weliswaar betreft dit de benoeming, maar het ligt voor de hand dat dan ook meteen de ontslagregeling wordt gewijzigd, zo dat voortaan Provinciale Staten de CdK mogen ontslaan. De regering zou er dan niet meer over gaan. En een CdK zou na zo’n wetswijziging wél juridisch verplicht zijn om op te stappen na het aannemen van een motie van wantrouwen.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 11 juni

Eurovisiesongfestival en de EBU

VRIJDAG 28 MEI 2021 Vorige week vond het Eurovisiesongfestival plaats. Toen de halve finales op dinsdag en donderdag en de finale op zaterdag werden ingeluid met de bekende tonen van een prelude van de zeventiende-eeuwse Franse componist Marc-Antoine Charpentier, verscheen op het beeldscherm European Broadcasting Union (de EBU). Wat is de EBU?

ZWITSERS De EBU is geen EU-instelling en heeft evenmin iets te maken met de Raad van Europa. Het is een private organisatie die in 1950 is opgericht. Hoofdkantoor staat in Genève. Het is dan ook een Zwitserse rechtspersoon, een association volgens het burgerlijk wetboek van dat land. De EBU heet volgens de statuten Union Européenne de Radio-Télévision (UER).

VERENIGING Zo’n association is vergelijkbaar met een Nederlandse vereniging. Er is een Algemene Leden Vergadering en een bestuur. De EBU heeft ruim honderd gewone leden. Dat zijn publieke omroeporganisaties die afkomstig zijn uit meer dan vijftig landen, meestal Europese.

IDEËEL De EBU is geen commerciële organisatie. Doel is o.a. dat publieke omroepen onafhankelijke en universele programma’s maken die van goede kwaliteit zijn, die diversiteit bieden, vernieuwen en verantwoord zijn. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting staan hoog in het vaandel. Er is speciale aandacht voor kindertelevisie en documentaires.

LEDEN De EBU heeft gewone leden (Membres) en buitengewone leden (Affiliés).

GEWONE LEDEN Alleen een (wettelijk) publieke omroep of samenwerkingsverband hiervan kan als gewoon lid worden toegelaten. Programma’s van zo’n omroep moeten voldoen aan allerlei voorwaarden. Ze moeten door (vrijwel) iedereen in het land bekeken en beluisterd kunnen worden en ze moeten ook gevarieerd zijn en speciale programma’s voor minderheden hebben. Daar komt nog bij dat de meeste programma’s voor eigen rekening en met een onafhankelijke redactie gemaakt dienen te worden. Volgens het Jaarverslag 2019/2020 zijn er 115 gewone leden, afkomstig uit 56 (!) landen. De meeste leden komen uit Europa. Dat zijn niet alleen EU-landen maar bijvoorbeeld ook Rusland, Georgië en Belarus (Wit-Rusland). Er zijn ook gewone leden die van buiten Europa komen, zoals van Tunesië, Algerije en Libië.

TOELATING EN ROYEMENT De Algemene Leden Vergadering beslist over de toelating van nieuwe leden die aan de voorwaarden voldoen. Dit orgaan kan een lid ook royeren, als dat niet meer aan de voorwaarden voldoet; voor zo’n royement is een versterkte meerderheid nodig.

NPO Zoals gezegd kunnen zowel afzonderlijke omroeporganisaties als hun samenwerkingsverband in aanmerking komen voor een gewoon lidmaatschap. Voor België zijn (alleen) afzonderlijke omroeporganisaties lid. Dat zijn de Franstalige RTBF en de Nederlandstalige BRT. Ook voor Groot-Brittannië is dat het geval, o.a. de BBC is lid. Voor Nederland en Duitsland zijn (alleen) samenwerkingsverbanden lid. Dat is voor Nederland (alleen) de Stichting Nederlandse Publieke Omroep. In deze NPO werken o.a. AVROTROS, KRO-NCRV, NOS, MAX, BNN-VARA, VPRO en EO met elkaar samen.

BUITENGEWONE LEDEN Voor een buitengewoon lidmaatschap komen alleen omroeporganisaties of hun samenwerkingsverband van buiten Europa in aanmerking. Zij hoeven aan minder eisen te voldoen dan gewone leden. Ook voor hen is het de Algemene Leden Vergadering die beslist wie er al dan niet wordt toegelaten. Er zijn enkele tientallen buitengewone leden toegelaten, zoals Australië, de VS, China en Syrië. Buitengewone leden hebben geen stemrecht en mogen evenmin bij alle vergaderingen aanwezig zijn.

STEMMEN De stem van elk land telt even zwaar, want alle leden van een land hebben gezamenlijk altijd 24 stemmen. De (Nederlandse) NPO heeft dus 24 stemmen. De (Belgische) RTBF en BRT hebben samen ook 24 stemmen. Zij kunnen er elk 12 hebben, maar het kan ook zijn dat de een bijvoorbeeld 10 stemmen heeft en de ander 14. Ze mogen beide verschillend stemmen. Deze stemverdeling heeft trouwens niets te maken met die van het songfestival.

BESTUUR De Algemene Leden Vergadering stelt o.a. de jaarlijkse begroting vast en kiest het bestuur van de EBU. Alleen mensen die horen bij gewone leden – ‘appartenir à un organisme Membre’ – kunnen bestuurslid worden. Het bestuur kiest de algemeen directeur en moet de keuze van de andere directeuren goedkeuren.

EUROVISION is de uitwisseling van televisieprogramma’s tussen de gewone leden. Dat is een van de middelen waarmee de EBU haar ideële doelen wil bereiken. Eurovisie is geregeld in de statuten. In de statuten is trouwens ook Euroradio geregeld. Het Eurovisiesongfestival maakt deel uit van Eurovisie. Niet alle leden doen eraan mee. Aan het songfestival hebben dit jaar zo’n 40 landen meegedaan. Wit-Rusland werd gediskwalificeerd, omdat het ingezonden liedje een politieke boodschap bevatte (namelijk steun voor de president van het land), en dat is in strijd met de regels. Deelnemer Australië is een buitengewoon lid.

EXPERTGROEP De organisatie van het songfestival is een coproductie van EBU, de winnaar van de vorige keer en de andere deelnemers. Voor Nederland was het dus de NPO (samen met enkele omroepen en de gemeente Rotterdam). Deelnemers moeten een financiële bijdrage leveren; zij worden tijdens de voorbereiding vertegenwoordigd door een speciale expertgroep van de EBU, waarvan o.a. Martin Österdahl deel uitmaakt. Österdahl was tijdens het festival enkele malen in beeld.

VERKIEZINGSDEBAT De EBU kent trouwens tientallen van dit soort speciale expertgroepen, maar dan op heel terreinen. De EBU organiseert dan ook niet alleen (mede) het Eurovisiesongfestival, maar bijvoorbeeld ook het Euroradio Folk Festival en het Eurosonic Festival Groningen. Evenementen worden ook op heel andere terreinen georganiseerd om te worden uitgezonden, zoals sportwedstrijden en verkiezingsdebatten voor het Europees Parlement.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 4 juni

Minister van Staat

VRIJDAG 21 MEI 2021 Mariëtte Hamer is sinds vorige week de nieuwe informateur in de lopende kabinetsformatie. Zij heeft als opdracht om verder te werken op basis van het eindverslag van haar voorganger. Haar voorganger was Herman Tjeenk Willink. Hij heeft vorige maand o.a. gesproken met alle fractieleiders. Vorige week heeft de Tweede Kamer over zijn eindverslag gedebatteerd. Tjeenk Willink is sinds 2012 minister van Staat. Wat is een minister van Staat?

BEWINDSPERSOON? Een minister van Staat is geen bewindspersoon. Hij is niet politiek verantwoordelijk; hij hoeft van zijn gedragingen als minister van Staat geen rekenschap te geven aan de Tweede Kamer of Eerste Kamer. Daarentegen moet een (gewone) minister of staatssecretaris wél aan het parlement rekenschap geven van de wijze waarop hij zijn bevoegdheden heeft uitgeoefend; en als de Kamer daarover niet tevreden is, kan zij die bewindspersoon ontslaan. Een minister van Staat neemt evenmin deel aan de wekelijkse vergaderingen van de ministerraad. Hij is geen kabinetslid. En hij is evenmin een ambtenaar. Wat is hij (of zij) dan wél?

ERETITEL Een minister van Staat is een eretitel en houdt een ceremoniële functie in, waarin iemand voor de rest van zijn leven wordt benoemd en waaraan geen beloning is verbonden. Weliswaar een eretitel en een ceremoniële functie, maar soms komt een minister van Staat ook inhoudelijk in beeld. Dat gebeurt altijd op uitdrukkelijk verzoek van de regering of van de Koning. Vaak wordt hem dan om advies gevraagd, maar het kan ook om iets heel anders gaan. Zo was minister van Staat Max van der Stoel behulpzaam bij het oplossen van de moeilijkheden rond het voorgenomen huwelijk van Willem-Alexander en Máxima.

WIE BENOEMT? De beslissing om iemand tot minister van Staat te benoemen wordt genomen door de ministerraad. Het benoemingsbesluit wordt ondertekend door de minister-president en de Koning. Het is dus een koninklijk besluit. Het wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

WIE WORDT BENOEMD? De benoeming van iemand tot minister van Staat komt maar weinig voor. Wat de reden is om iemand wél of niet te benoemen, wordt niet bekend gemaakt. Alle tot nu toe benoemde ministers van Staat hebben vóór hun benoeming belangrijke ambten uitgeoefend. Zo zijn sinds de jaren dertig van de vorige eeuw bijna alle (ex) vice-presidenten van de Raad van State benoemd tot minister van Staat; voorzitter van de Raad van State is de Koning. Verder zijn er veel ex minister-presidenten benoemd: Wim Kok (jaren negentig premier), Ruud Lubbers (jaren tachtig premier) en bijvoorbeeld – maar zij waren wat langer geleden premier – Willem Drees, Hendrikus Colijn en Abraham Kuyper, en Rudolf Thorbecke, maar met hem zijn we inmiddels diep in de negentiende eeuw aanbeland. Overigens, lang niet elke (ex) minister-president is tot minister van Staat benoemd.

MOMENTEEL zijn er zeven ministers van Staat. Geen enkele van hen was premier. Frits Korthals Altes, Winnie Sorgdrager en Piet Hein Donner waren o.a. minister van Justitie. Donner was ook vice-president van de Raad van State. Hans van den Broek en Jaap de Hoop Scheffer waren o.a. minister van Buitenlandse Zaken. Sybilla Dekker was o.a. minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Tjeenk Willink was o.a. voorzitter van de Eerste Kamer en ook vice-president van de Raad van State.

INFORMATEUR Sommige ministers van Staat zijn ook informateur geweest en op die wijze inhoudelijk in beeld gekomen. Tjeenk Willink was zeker niet de eerste. Zo waren ministers van Staat al informateur in de kabinetsformaties van bijvoorbeeld 1973 (kabinet Den Uyl), 1981 (kabinet Lubbers), 2003 (kabinet Balkenende II), 2006 (Balkenende III) en 2010 (Rutte I). Tjeenk Willink was trouwens ook informateur in 2017 (Rutte III, het huidige demissionaire kabinet).

VERANTWOORDING? Een minister van Staat is geen bewindspersoon, zoals gezegd is hij niet politiek verantwoordelijk voor wat hij doet. Hij hoeft aan de Tweede Kamer geen rekenschap af te leggen. Maar een minister van Staat die informateur is kan – net als elke andere informateur – door de Tweede Kamer worden uitgenodigd om inlichtingen te verschaffen over het verloop van de informatie. Tjeenk Willink heeft zijn eindverslag aan de Kamervoorzitter aangeboden. Ook heeft hij in het Kamerdebat dat daarover vorige week woensdag plaatsvond het woord gevoerd. Daarin hebben verschillende Kamerleden hem vragen gesteld. De Kamervoorzitter zei aan het begin van het debat dat de informateur er niet was ‘om verantwoording af te leggen, maar wel om inlichtingen te verschaffen’ en dat Kamerleden in de gelegenheid waren om hem ‘feitelijke vragen te stellen’. Diverse Kamerleden hebben hem vragen gesteld. Zo zijn er vragen gesteld (en beantwoord) over de redenen waarom hij met sommige organisaties wél heeft gesproken en met andere niet (hij wilde zich beperken tot het transitiebeleid en tot organisaties die veel gegevens hebben over het (gebrek in) vertrouwen tussen overheid en burger, omdat deze onderwerpen in zijn gesprekken met de fractieleiders prominent naar voren kwamen. Er is ook gevraagd of een scenario zonder Mark Rutte is onderzocht (nee, want er is geen enkel scenario onderzocht, omdat het vooralsnog niet ging over wie met wie). En er is gevraagd waarom hij geen mogelijke opvolger als informateur heeft genoemd (o.a. omdat niet elke fractieleider daarover een suggestie had gedaan).

ANDERE INFORMATEURS De meeste informateurs zijn trouwens geen minister van Staat. Zo waren in 2017 de andere twee informateurs voor Rutte III geen minister van Staat. Ook de opvolger van Tjeenk Willink in de lopende kabinetsformatie – Mariëtte Hamer – is geen minister van Staat.

(Mr. Leon)

Volgende blog: vrijdag 28 mei

De notulen van de ministerraad

DONDERDAG 13 MEI 2021 Enkele weken geleden heeft de ministerraad notulen van zijn vergaderingen gepubliceerd die over de kinderopvangtoeslagenaffaire gaan; normaliter zijn deze notulen geheim. Aan ministerraad vergaderingen nemen alle zestien ministers deel en soms ook een of meer staatssecretarissen; de staatssecretaris van Financiën (die over de Belastingdienst gaat) nam meestal deel aan de bewuste vergaderingen. Het gaat om veertien vergaderingen tussen tussen half mei en begin december 2019. In beginsel wordt er wekelijks vergaderd. Wat zijn notulen en hoe komen ze tot stand?

NOTULEN zijn het schriftelijk verslag van een vergadering. Elke zichzelf respecterende voetbalclub, fanfare of welke organisatie dan ook maakt van haar vergaderingen een schriftelijk verslag. Dat kan een verslag zijn waarin alles wordt vermeld dat in de vergadering is gezegd; dit wordt ook wel stenografisch verslag of woordelijk verslag genoemd. Maar meestal zal dat niet het geval zijn, en dan is er sprake van een samenvattend verslag. Een samenvattend verslag kan heel kort zijn, bijvoorbeeld alleen een besluitenlijstje bevatten, of uitgebreider.

HANDELINGEN Ook van politieke vergaderingen worden notulen gemaakt. Zoals van de vergaderingen van de Tweede Kamer. Van de plenaire vergaderingen van de Tweede Kamer wordt een woordelijk verslag gemaakt. Zo’n Kamerverslag wordt Handelingen genoemd. Ook van de vergaderingen van gemeenteraden en provinciale staten worden notulen gemaakt. Er zijn gemeenten en provincies die slechts een heel kort verslag maken, en overigens volstaan met een registratie van geluid en beeld van de vergadering (een webcast). Ook van de vergaderingen van de ministerraad worden notulen gemaakt.

WOORDELIJK VERSLAG? Anders dan de Handelingen van de Tweede Kamer zijn dat geen woordelijke verslagen, maar samenvattende verslagen. De minister-president schreef eind april in een (Kamer)brief aan de Tweede Kamer dat deze notulen slechts ‘een weergave bevatten van de standpuntbepalingen, de argumenten en de conclusie (het besluit)’. Het zijn dus samenvattende verslagen, maar wél heel uitgebreide samenvattingen: alleen al de gepubliceerde passages over de toeslagenaffaire beslaan zo’n vijfendertig pagina’s.

SECRETARIS De notulen van de ministerraad worden volgens het Reglement van orde voor de ministerraad verzorgd door de secretaris van de ministerraad. Dat is geen nevenfunctie van één van de aanwezige ministers of staatssecretarissen, maar een ambtenaar die daarvoor door de ministerraad is benoemd op voorstel van de minister-president.

VASTSTELLING NOTULEN Notulen kunnen worden vastgesteld, dat wil zeggen: aanvaard of goedgekeurd door het gremium dat vergaderde. Ook de notulen van de ministerraad worden vastgesteld. Dat gebeurt door de ministerraad zelve, en wel ‘zo spoedig mogelijk’ na de vergadering. Als het tot een stemming moet komen over de vaststelling, heeft elke minister één stem en wordt besloten bij meerderheid. Vaststelling van de Handelingen van de Tweede Kamer gebeurt heel anders. Dat wordt volgens het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal opgedragen aan de voorzitter en de griffier.

(Mr. Leon)

Volgend blog: vrijdag 21 mei

Terrasje pakken

DONDERDAG 29 APRIL 2021 Gisteren zijn de buitenterrassen van cafés en restaurants eindelijk weer opengesteld, al is het dan alleen in de middag en onder allerlei strikte coronavoorwaarden. Voor velen iets waarnaar lang is uitgezien. Vrijwel iedereen pakt wel eens een terrasje: om af te spreken met vrienden of voor werk, om een boek of krant te lezen of om gewoon zomaar te zitten onder het genot van een kopje koffie, colaatje, biertje of iets sterkers. Maar is er ook iets staatsrechtelijk te zeggen over buitenterrassen?

OPENSTELLING van de buitenterrassen volgt uit een wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Deze ministeriële regeling is sinds eind vorig jaar de landelijke opvolger van de regionale noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s (die golden vanaf maart vorig jaar). Tot gisteren stond in artikel 4.4 van de ministeriële regeling dat een café of restaurant, inclusief bijbehorend terras, niet voor publiek mag worden opengesteld, de afhaalfunctie uitgezonderd. Sinds gisteren staat in dit artikel dat buitenterrassen in de middag mogen worden opengesteld.

PLAATSEN Cafés, restaurants en hun terrassen zijn publieke plaatsen. Los van corona staan (stonden) publieke plaatsen open voor het publiek, al is het verblijf aan een doel gebonden en kan het zijn dat men zich voor binnenkomst moet melden of een toegangsprijs moet betalen. In deze tijd van corona zijn sommige publieke plaatsen voor publiek opengesteld gebleven, zoals dat het geval is met supermarkten, (week)markten en apotheken. Maar andere publieke plaatsen moesten of moeten dicht blijven, zoals dat het geval is met musea, theaters, cafés en restaurants. Al mogen dan die laatste twee sinds gisteren hun buitenterrassen weer openen. Publieke plaatsen moeten worden onderscheiden van besloten plaatsen en openbare plaatsen.

OPENBARE PLAATSEN zijn plaatsen die voor het publiek openstaan. Verblijf aldaar is niet aan een bepaald doel gebonden, en men hoeft zich voor binnenkomst niet te melden of een toegangsprijs te betalen. Openbare plaatsen zijn bijvoorbeeld (openbare) stoepen, pleinen en parken. In het algemeen waren (en zijn) openbare plaatsen ook in tijden van corona voor publiek opengesteld, te drukke winkelstraten en stadsparken (soms) uitgezonderd.

BESLOTEN PLAATSEN staan niet open voor het publiek. Ze staan alleen open voor bepaalde doelgroepen. Voorbeelden zijn kantoren (werknemers), scholen (leerlingen), woningen en kerken (en andere gebedshuizen). Kantoren, woningen en gebedshuizen zijn niet gesloten, al gelden er wel allerlei coronabeperkingen.

TERRASVERGUNNING Veel (horeca)terrassen bevinden zich op een (openbare) stoep of plein of in een (openbaar) park. Zo’n stoep, plein of park is dus eigenlijk een openbare plaats, maar als terras is het een publieke plaats geworden. De cafébaas mag niet zomaar een terras maken van een deel van stoep, plein of park dat in de buurt ligt. Hij kan daarvoor een gemeentelijke vergunning nodig hebben: de terrasvergunning. De burgemeester gaat (vaak) over het al dan niet verlenen van deze vergunning.

APV Die terrasvergunningsplicht kan zijn opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente. Daarin staan dan ook weigeringsgronden. Een APV kan niet zonder medewerking van de gemeenteraad worden vastgesteld.

TERRASBELASTING Gemeenten mogen ook belasting heffen voor een terras. Zo mag er een (precario)belasting worden ingevoerd voor voorwerpen die particulieren op of in (openbare) stoep, plein of park hebben aangebracht. Voorwerpen zoals stoelen, tafeltjes, windschermen en bloembakken. Hoe hoog die belasting is, kan o.a. afhankelijk zijn van (terras)oppervlak en locatie. Een terrasbelasting mag net als een terrasvergunningsplicht alleen met medewerking van de gemeenteraad worden ingevoerd.

(Mr. Leon)

Volgend blog: 13 mei

Het demissionaire kabinet Rutte III

DINSDAG 20 APRIL 2021Hoewel er sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart dit jaar intensief overlegd is over de vorming van een nieuw kabinet, is dit nog niet in zicht. In de tussentijd is het evenmin zo dat Nederland zonder kabinet is. Het kabinet dat na de voorlaatste verkiezingen – in 2017 – is gevormd is er namelijk nog steeds. Dat is het kabinet Rutte III. Al is dat nu wel een demissionair kabinet geworden. Wat is een demissionair kabinet?

ONTSLAG Een demissionair kabinet is een kabinet dat collectief zijn ontslag heeft aangeboden aan de Koning. Zo’n aangeboden ontslag is nog geen aftreden. Een afgetreden kabinet is een kabinet dat er niet meer is, en dat dus niet meer vergadert, besluiten neemt of in het parlement spreekt. Een demissionair kabinet is (nog) niet afgetreden, en gaat zolang door met vergaderen, besluiten nemen en in het parlement spreken. Een demissionair kabinet treedt pas af als er een nieuw kabinet is gevormd.

CONTROVERSIËLE EN LOPENDE ZAKEN Wat is het verschil tussen een demissionair kabinet en een gewoon (missionair) kabinet? Een demissionair kabinet zou geen omstreden of controversiële zaken mogen behandelen. Het zou alleen lopende zaken mogen afhandelen. Maar wat is een controversiële zaak en wat is een lopende zaak?

LOPENDE ZAKEN Zelf verklaarde premier Rutte op 15 januari – de dag dat het kabinet demissionair werd – dat het kabinet ‘in elk geval doorgaat met de strijd tegen het coronavirus en met het opvangen van de economische en maatschappelijke gevolgen daarvan door middel van bestaande en aangekondigde steunpakketten. En ook dat het kabinet blijft werken aan snelle compensatie voor de getroffen ouders in de (kinderopvang)toeslagenaffaire.’ Dat zouden dan geen controversiële zaken betreffen maar slechts de afhandeling van lopende zaken.

CONTROVERSIËLE ZAKEN De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben elk een lijst vastgesteld waarop o.a. wetsvoorstellen staan die zij controversieel hebben verklaard. De Kamer zal die wetsvoorstellen niet verder behandelen zolang het kabinet demissionair is. Pas na de officiële installatie van een nieuw kabinet wordt de parlementaire behandeling van die wetsvoorstellen weer opgepakt. De Kamers mogen zulke lijsten zelfstandig vaststellen, want (alleen) zijzelf gaan over hun agenda. Het is de meerderheid die beslist wat er op de lijst komt te staan. Het voornaamste criterium dat de Tweede Kamer voor het al dan niet controversieel verklaren tussen 1994 en 2012 blijkt te hanteren is behoud van keuzevrijheid voor het nieuwe kabinet. De Tweede Kamer heeft op 11 februari jl. een lange lijst van controversiële wetsvoorstellen vastgesteld. Dat was dus de oude Tweede Kamer, die van vóór de verkiezingen. Op die lijst staat bijvoorbeeld een wetsvoorstel om het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen. In dit wetboek wordt o.a. de wijze van procederen in civiele zaken geregeld, dat zijn zaken waarin de ene burger de andere burger voor de rechter daagt. In het wetsvoorstel worden voorstellen gedaan om de bewijsregels te vereenvoudigen en te moderniseren. De Tweede Kamer heeft dat wetsvoorstel dus controversieel verklaard.

LOPENDE ZAAK? Is het dan niet merkwaardig dat het kabinet zo’n twee weken geleden een wetsvoorstel voor een geheel nieuw Wetboek van Strafvordering voor advies naar de Raad van State heeft gestuurd? Het nieuwe wetboek zal in de plaats komen van het huidige Wetboek van Strafvordering, dat bestaat uit meer dan elfhonderd wetsartikelen. Daarin worden onderwerpen geregeld als de bevoegdheden van politie en justitie en de rechten van verdachten, advocaten en slachtoffers. In het voorstel voor een nieuw wetboek worden o.a. de opsporingsbevoegdheden van de politie uitgebreid. Kan zo’n voorstel voor een nieuw wetboek nog worden gezien als het afdoen van een lopende zaak, zou het echt niet controversieel zijn? Het kabinet vindt het blijkbaar niet controversieel. Na het advies van de Raad van State gaat een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer. De lijst die de oude Tweede Kamer op 11 februari heeft vastgesteld kan natuurlijk worden aangepast. We zullen zien of de Kamer dit wetsvoorstel aan haar lijst zal toevoegen. De meerderheid van de (nieuwe) Tweede Kamer beslist hierover. Na de verkiezingen van maart zijn de politieke verhoudingen veranderd. Weliswaar heeft de oude coalitie haar meerderheid behouden, maar daarbinnen zijn de onderlinge krachtverhoudingen veranderd (zo heeft de VVD het CDA nu minder zetels en D66 veel meer) en bovendien is het nog maar zeer de vraag of de huidige coalitie überhaupt zal worden voortgezet (een andere coalitie impliceert een andere parlementaire meerderheid). Daardoor zal het nieuwe kabinet waarschijnlijk heel andere keuzes willen maken dan het huidige kabinet, bijvoorbeeld voor een nieuw Wetboek van Strafvordering. Daarom zouden we kunnen verwachten dat de Tweede Kamer ook dat wetsvoorstel controversieel verklaart.

DEMISSIONAIR OP VERZOEK Het kabinet Rutte III heeft op 15 januari zijn ontslag aangeboden aan de Koning, omdat ‘’op alle niveaus, door het hele politiek-bestuurlijk-juridische systeem, fouten zijn gemaakt die ertoe hebben geleid dat duizenden ouders groot onrecht is aangedaan’’. Het gaat hier uiteraard over de toeslagenaffaire.

DEMISSIONAIR OMDAT HET MOET In sommige gevallen moet een kabinet zijn ontslag aanbieden. Bijvoorbeeld op de dag vóór Tweede Kamerverkiezingen. Elk zittend kabinet wordt dus na de verkiezingen demissionair. Een kabinet kan ook al (ruim) vóór verkiezingen zijn ontslag moeten aanbieden, bijvoorbeeld als het niet langer het vertrouwen krijgt van een meerderheid in de Tweede Kamer. Zo’n vertrouwensbreuk is er o.a. als de Kamer een motie van wantrouwen aanneemt.

AFTREDEN Het demissionaire kabinet Rutte III treedt in beginsel pas af als er een nieuw kabinet is gevormd. Op eigen verzoek kunnen demissionaire ministers eerder aftreden. Eric Wiebes heeft dat op 15 januari gedaan in verband met de toeslagenaffaire. Op 1 april is in de Tweede Kamer een motie van wantrouwen ingediend tegen de premier. Die motie werd net niet aangenomen: ze kreeg steun van 73 van de 150 Kamerleden (de hele oppositie). Wat als de motie wél was aangenomen? Volgens de regels van het staatsrecht moet een minister zijn ontslag aanbieden aan de Koning als de Kamer zo’n motie tegen hem aanneemt. De premier had echter net als de andere ministers al op 15 januari zijn ontslag aangeboden. Wat de motie wilde bereiken, was dat de premier daadwerkelijk zou aftreden. Trouwens, op diezelfde dag is er met ruime meerderheid wél een motie van afkeuring aangenomen. Wat deze motie leek te willen bereiken, was dat de premier op eigen verzoek zou aftreden. Maar dat heeft hij dus niet gedaan.

(Mr. Leon)

Volgend blog: donderdag 29 april